ECLI:NL:RBZUT:2004:AP4568

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
53590 HAZA 03-326
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van London Verzekeringen voor letselschade na auto-ongeluk met postwhiplash syndroom

In deze zaak vorderde eiser, na een auto-ongeluk op 14 maart 1998, schadevergoeding van London Verzekeringen, de verzekeraar van de tegenpartij. Eiser stelde dat hij als gevolg van het ongeval leed aan een postwhiplash syndroom, wat zijn arbeidsmogelijkheden en dagelijkse activiteiten had beperkt. De rechtbank diende te beoordelen of de klachten van eiser voldoende waren aangetoond en of deze daadwerkelijk het gevolg waren van het ongeval. Eiser had eerder een deskundigenonderzoek laten uitvoeren door professor dr. E.C.M.J. Wolters, die concludeerde dat de klachten van eiser inderdaad voortkwamen uit het ongeval. London Verzekeringen betwistte deze conclusie en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de medische klachten van eiser en dat eerdere letsels mogelijk de oorzaak waren van zijn huidige klachten. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende bewijs had geleverd dat zijn klachten voortkwamen uit het ongeval en dat London Verzekeringen aansprakelijk was voor de schade. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van EUR 10.719,80, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde London Verzekeringen in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 12 mei 2004.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer: 53590 HAZA 03-326
Uitspraak : 12 mei 2004
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, sector Civiel, in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
procureur: mr. H.A.M. Ritsma-Hartman
en
de naamloze vennootschap LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
rechtsopvolgster van Elvia Verzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. J.M.W. Werker te Arnhem.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eiser] en London Verzekeringen.
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
­ het vonnis van 30 juli 2003;
­ de rolmededeling van 26 augustus 2003;
­ het proces-verbaal van de op 30 oktober 2003 gehouden comparitie van partijen;
­ de akte van [eiser];
­ de akte van London Verzekeringen;
­ de antwoordakte van [eiser].
2. De vaststaande feiten
2.1 Op 14 maart 1998 is een auto, bestuurd door [betrokkene], achter op de auto van [eiser] gereden. [betrokkene] was ten tijde van deze aanrijding verzekerd tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid bij Elvia Schadeverzekeringen, de rechtsvoorganger van London Verzekeringen.
2.2 Bij brief van 2 juni 1998 heeft Elvia Schadeverzekeringen erkend dat haar verzekerde, [betrokkene], aansprakelijk is voor de gevolgen van dit ongeval.
2.3 Elvia Schadeverzekeringen heeft aan [eiser] de schade aan zijn auto vergoed en daarnaast een voorschot onder algemene titel van EUR 340,34 betaalbaar gesteld.
2.4 Na enige tijd geheel en gedeeltelijk arbeidsongeschikt te zijn geweest, heeft [eiser] zijn werkzaamheden als chef magazijn weer hervat.
2.6 Op 3 april 2002 heeft [eiser] de rechtbank verzocht over te gaan tot het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek. Bij beschikking van 2 mei 2002 van deze rechtbank is een voorlopig deskundigen onderzoek bevolen met benoeming van professor dr. E.C.M.J. Wolters, als neuroloog verbonden aan het AZVU, afdeling neurologie/neurochirurgie te Amsterdam en hierna te noemen Wolters, tot deskundige. Bij rapport, gedateerd 23 november 2002 heeft Wolters aan de rechtbank verslag gedaan van zijn bevindingen.
3. De vordering
3.1 [eiser] vordert - na wijziging eis - dat de rechtbank London Verzekeringen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 26.031,82 met veroordeling van London Verzekeringen in de kosten van de procedure.
[eiser] legt aan zijn vordering tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende stellingen ten grondslag. Gezien de conclusies in het rapport van Wolters luidende dat - samengevat - [eiser] ten gevolge van het ongeval, lijdt aan een postwhiplash syndroom van de cervicale wervelkolom en dat zijn medische klachten en beperkingen het directe gevolg zijn van het hem overkomen ongeval, is London Verzekeringen aansprakelijk voor alle schade die [eiser] als gevolg hiervan heeft geleden en lijdt. Ook het betalen van smartengeld aan [eiser] is in dit verband op zijn plaats. De kansen op de arbeidsmarkt van [eiser] zijn als gevolg van zijn klachten verminderd en hij kan zijn hobby's niet meer beoefenen. [eiser] heeft voorts recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten en London Verzekeringen is gehouden [eiser] de wettelijke rente over het smartengeld te betalen.
4. Het verweer
4.1 London Verzekeringen concludeert dat de rechtbank [eiser] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans hem deze vordering zal ontzeggen met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
4.2 London Verzekeringen voert de navolgende verweren aan. Het rapport van Wolters bevat tekortkomingen. Slechts omdat [eiser] stelt dat hij bepaalde klachten heeft en bepaalde activiteiten nalaat, die door Wolters niet herleid kunnen worden tot een andere oorzaak, wordt door Wolters geconcludeerd dat er sprake is van een postwhiplash syndroom. Van enige vaststelling van medisch-objectieve beperkingen bij [eiser] is echter geen sprake. Voor zover geconcludeerd wordt dat [eiser] lijdt aan een postwhiplash syndroom, staat niet vast dat dit veroorzaakt is door de aanrijding. [eiser] heeft in 1996 niet onaanzienlijk letsel aan zijn hoofd opgelopen. Dit letsel kan heel goed geheel of gedeeltelijk de verklaring vormen voor de door [eiser] gestelde klachten. Wolters heeft hiernaar onvoldoende onderzoek gedaan.
4.3 London Verzekeringen heeft voorts gemotiveerd verweer gevoerd tegen een aantal door [eiser] gevorderde bedragen aan schade waarop - zo nodig - in het hierna volgende zal worden ingegaan.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Gelet op het verweer van London Verzekeringen dient allereerst te worden beoordeeld of [eiser] genoegzaam heeft aangetoond dat de door hem gestelde klachten te herleiden zijn tot een postwhiplash syndroom.
5.2 [eiser] heeft ter gelegenheid van de comparitie een brief in het geding gebracht van J.M. van den Hatert, medisch adviseur van het Medisch Juridisch Adviesbureau Nijmegen. Deze brief luidt - voor zover relevant -:
"Verder wordt in de conclusie van antwoord aangegeven dat:
De voor kort door diverse neurologen gehanteerde methode waarbij medisch objectief niet verklaarbare klachten "dus" de diagnose whiplash meekregen, is daarbij derhalve door de beroepsorganisatie uitdrukkelijk verlaten.
Ook deze stelling bestrijd ik:
Het is niet zo dat medisch niet te objectiveren klachten dus de diagnose whiplash meekregen. De Nederlandse Vereniging van Neurologen geeft hierover het volgende aan:
"Bij de beoordeling van een post whiplash syndroom kan niet alleen worden afgegaan op de anamnese, gelet op het subjectieve karakter van het beeld.
Aangezien het een primair nekletsel betreft moeten nekklachten en nekpijn op de voorgrond staan en moet de aanwezigheid daarvan blijken uit het feit dat de betrokkene daarvoor geregeld medische hulp heeft gezocht en dat er een abnormaal bewegingspatroon van de nek bestaat met een antalgisch karakter, niet alleen bij eenmalig onderzoek, maar ook blijkend uit observatie van de betrokkene en gedocumenteerd in de behandelende sector. Alleen dan kan worden aangenomen dat er concordantie bestaat tussen pijnbeleving en pijngedrag."
Vanuit deze redenering zijn de richtlijnen ontwikkeld waaraan iemand moet voldoen om de diagnose post whiplash syndroom te mogen stellen.
Ik heb ter verduidelijking de desbetreffende pagina uit de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Neurologen meegestuurd."
5.3 Uit de door Hatert bijgesloten productie volgt dat als maatstaf voor de vraag of er sprake is van een postwhiplash syndroom, door de Nederlandse Vereniging van Neurologen de volgende voorwaarden worden gehanteerd:
1. Het trauma moet vaststaan.
2. Het ongeval moet aanleiding hebben gegeven tot een mechanisch te begrijpen geweldsinwerking op de cervicale wervelkolom.
3. De pijnklachten moeten gelocaliseerd zijn in de nek en/of vanuit de nek.
4. De pijnklachten moeten zijn ontstaan binnen enkele dagen na het ongeval en zij moeten voor het ongeval niet of in veel mindere mate hebben bestaan.
5. De pijnklachten moeten aanleiding hebben gegeven tot het zoeken van medische hulp en over een periode van minstens een jaar in aansluiting aan het trauma medisch gedocumenteerd en geheel of grotendeels onafgebroken aanwezig zijn geweest.
6. Er moet concordantie bestaan tussen de door de betrokkene aangegeven pijnbeleving en het pijngedrag. Deze moet blijken uit een consistent abnormaal bewegingspatroon van de nek en uit verkregen informatie. Daaruit moet duidelijk zijn dat de getroffene bepaalde voorheen gebruikelijke activiteiten in het arbeidsproces, het dagelijkse leven, het maatschappelijk verkeer of de recreatie feitelijk achterwege heeft gelaten of daarvoor hulp heeft ingeroepen of hulpmiddelen heeft gebruikt, op grond van de aanwezige klachten of omdat de bedoelde activiteiten de klachten zodanig provoceerden of verergerden dat dit als bezwaarlijk werd ervaren."
De rechtbank sluit zich hierbij aan onder de aantekening dat door London Verzekeringen overigens tegen het in deze brief met bijlage gestelde, geen bezwaren zijn ingebracht. Tegen deze achtergrond dient dan ook te worden onderzocht of bij [eiser] sprake is geweest van feiten en/of omstandigheden die voldoen aan de in voormelde voorwaarden beschreven situaties.
5.4 Terzake is het volgende van belang. London verzekeringen heeft niet bestreden dat [eiser] op 14 maart 1998 is aangereden. Tussen partijen is niet in het geding dat [betrokkene] hierbij onverwachts achterop de auto van [eiser] is ingereden terwijl laatstgenoemde stond te wachten voor het rode licht. London Verzekeringen heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat [eiser] niet tengevolge van de aanrijding op zijn voorganger is gevlogen, bewijst dat er slechts sprake is geweest van gering snelheidsverschil. Nu echter vaststaat dat de auto van [eiser] ten gevolge van de aanrijding schade had, schade die door London Verzekeringen is vergoed, het voorts mogelijk is dat [eiser] niet op zijn voorganger is gevlogen omdat hij zijn voet op de rem had en het tot slot een feit van algemene bekendheid is dat het verschil in snelheid tussen een rijdend voertuig - ook bij zeer lage snelheid - en een stilstaand voertuig, bij botsingen aanzienlijk is en dus ook aanzienlijke gevolgen kan hebben, acht de rechtbank, gelet op voormelde omstandigheden, het voldoende aannemelijk dat [eiser] ten gevolge van de aanrijding een acceleratietrauma over de cervicale wervelkolom heeft opgelopen.
Over de plaats waar [eiser] na de aanrijding pijn heeft gekregen schrijft Wolters in zijn rapport op de door de rechtbank in voormelde beschikking aan hem gestelde vraag:
"Welke klachten noemt betrokkene tegenover u?"
als antwoord:
"een continu aanwezige, zeurende pijn over de rechterzijde van de nek, dewelke houdings- en belastingafhankelijk nog in omvang kan toenemen.
Een nog wat afgenomen beweeglijkheid over de nek, vooral voor wat betreft de rotatie naar rechts, alsook de retroflexie; (…)
en op de vraag:
"Welke afwijkingen kunt u bij betrokkene vaststellen?"
als antwoord:
Een wat beperkte retroflexie alsook lateroflexie naar rechts over de nek, waarbij de bewegingsexcursies echter nog wel binnen de norm verlopen.
Een aspecifieke drukpijn over de rechter nekmusculatuur."
Door de behandelende fysiotherapeuten van [eiser], S.F. Everink en J. Kwast, wordt dit bevestigd. Zo schrijft S.F. Everink in de brief van 3 december 1998 aan de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser]:
"Dhr [eiser] is doorverwezen met nek/hoofdpijnklachten (…) Uit onderzoek bleek de rotatie rechts cervixaal pijnlijk."
En J. Kwast schrijft in de brief van 28 april 2000 gericht aan de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser]:
"De heer [eiser] is vanaf half februari [2000, rb.] weer in behandeling met subacute nekklachten. (…)"
5.5 Over de vraag of de klachten van [eiser] binnen enkele dagen na het ongeval zijn ontstaan en of hij hiervoor medische hulp heeft gezocht, kan op basis van de overgelegde informatie van de huisarts van [eiser], M. van der Kroef, worden geconcludeerd dat [eiser] direct na de aanrijding op zaterdag pijn in zijn nek en in zijn rug had, dat hij een dag later hoofdpijn kreeg waarna hij op maandag zijn huisarts heeft geraadpleegd. Uit de brieven van de hiervoor vermelde S.F. Everink en J. Kwast, volgt ook dat [eiser] met enige onderbreking onder fysiotherapeutische behandeling is geweest voor onder meer nekklachten. Ook Wolters geeft dit aan in zijn verslag waar hij schrijft:
"Betrokkene verloor overigens bij dit ongeval niet het bewustzijn en er bestaat dan ook geen retrograde of posttraumatische amnesie. Hij was in staat zelfstandig uit te stappen en vervolgens een en ander af te handelen. (…) In de loop van de nacht en met name 's ochtends vroeg kreeg hij evenwel meer en meer last van een zeurende pijn in de nek, dewelke gepaard ging met een alzijdige bewegingsbeperking. Daarnaast klaagde hij over een strak trekkende en drukkende hoofdpijn en was ook duizelig. In verband met deze klachten is hij de daaropvolgende maandag naar zijn huisarts gegaan, (…)
In verband met zijn persisterende klachten heeft hij zich nog enkele malen aan zijn huisarts laten zien. Een en ander leidde evenwel niet tot een verandering van het vigerende therapeutische beleid en er werd meestal volstaan met een verlenging van de fysiotherapeutische behandelingen. Uiteindelijk werd deze behandeling zo'n twee jaar na genoemd ongeval gestaakt."
5.6 London Verzekeringen heeft voorts de mededeling van [eiser] niet in twijfel getrokken dat hij zijn hobby's vissen, voetballen en het geven van voetbaltrainingen aan de jeugd, na het ongeluk heeft moeten opgeven. Ook heeft London Verzekeringen geen kanttekeningen geplaatst bij de stelling van [eiser] dat hij in zijn werk niet langer dan 10 minuten achter een computer kan zitten.
5.7 De conclusie van Wolters luidt als volgt:
"Een en ander overziende, betreft het hier een thans 45-jarige man, die 14 maart 1998 bij een ongeval een acceleratietrauma over de cervicale wervelkolom opliep, waarbij hij ondanks een intensief therapeutisch beleid tot op heden last blijft houden van nek- en hoofdpijnen duizeligheid, een abnormaal snel intredende vermoeidheid en een verlaagde frustratietolerantie. Genoemde tot op heden persisterende klachten kunnen evenals de bij lichamelijk onderzoek waargenomen aspecifieke drukpijn over de rechter nekmusculatuur en de vooral voor wat betreft de retroflexie en lateroflexie naar rechts marginaal beperkte beweeglijkheid over de cervicale wervelkolom, gezien ook het continu door mij waargenomen concordante, licht afgeremde, bewegingspatroon over de nek, geduid worden als een manifestatie van een ten gevolge van bovenomschreven ongeval opgetreden postwhiplash syndroom van de cervicale wervelkolom."
5.8 London heeft op instigatie van haar medisch adviseur, de heer Reinders, bezwaar gemaakt tegen het deskundigenbericht van Wolters en de door hem geformuleerde conclusie. Daartoe wordt aangevoerd dat enkel op basis van anamnestische gegevens van [eiser] een conclusie is getrokken en dat er van enige vaststelling van medisch geobjectiveerde beperkingen geen sprake is. Teneinde de medisch adviseur in staat te stellen de medische causaliteit tussen ongeval en klachten te kunnen laten verifiëren dient volgens London de patiëntenkaart te worden overgelegd.
5.9 Wolters heeft op dit verzoek in zijn brief d.d. 23 november 2002 (productie 9 bij akte houdende overlegging producties) als volgt gereageerd:
“In mijn telefonisch contact met de huisarts heb ik de voor mij belangrijke vaststellingen inzake onderhavige casus besproken, i.c. het trauma zoals betrokkene dat op 24 maart 1996 overkwam, het beloop, de bevindingen bij onderzoek en hulponderzoek en de gevolgen van genoemd trauma. (…) De huisarts bevestigde hierbij het relaas van betrokkene aangaande dit accident (…). Wel deelde hij mij mee, zoals ik ook al in mijn rapport heb vermeld, dat hij betrokkene na half mei 1996 niet meer in verband met dit accident gezien had. Gezien de mij verder ter beschikking gestelde documentatie, zoals over langere tijd na het ongeval vanuit de behandelende sector schriftelijk vastgelegd, gezien ook de gegevens zoals verkregen bij het afnemen van de anamnese, bij het doen van een lichamelijk onderzoek alsook bij bestudering van het vanuit de behandelende sector vervaardigde hulponderzoek, was ik volledig in staat mijn conclusie te trekken en heb ik dan ook geen enkele behoefte alsnog betrokkene’s volledige medische dossier op te vragen.
5.10 Voor het overleggen van de patiëntenkaart moeten goede gronden worden aangevoerd in verband met de inbreuk hiervan op het recht van privacy van de betrokkene. Subsidiariteit en proportionaliteit dienen een rol te spelen bij de beoordeling van de weigering om de patiëntenkaart over te leggen. Omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen, zijn onder meer de gegrondheid van vermoedens dat er een andere oorzaak is voor de gestelde klachten en beperkingen, en de omvang van de vordering. In de onderhavige procedure heeft de deskundige ervoor gekozen om in een telefonisch contact met de huisarts gericht te informeren naar de gevolgen van de hersenschudding in 1996, alsmede naar het verloop van de klachten na het ongeval. In de procedure is schriftelijke informatie, die de huisarts desgevraagd heeft verstrekt, overgelegd over de consulten naar aanleiding van de hersenschudding en het ongeval. Teneinde het belang van London Verzekeringen bij overlegging van de patiëntenkaart te kunnen beoordelen is ter gelegenheid van de comparitie afgesproken dat [eiser] over de periode van maart 1996 tot maart 1998 de verzuimregistratie van zijn werk zou overleggen. Aan de hand van het verzuim kan worden vastgesteld of er grond is voor het vermoeden van London Verzekeringen dat de huidige klachten en beperkingen van [eiser] door de hersenschudding zijn veroorzaakt. Tevens biedt het in het algemeen aanknopingspunten voor London Verzekeringen of er overigens aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat zich door een andere oorzaak dezelfde klachten en beperkingen zouden kunnen voordoen. Uit de overgelegde gegevens kan worden afgeleid dat [eiser] in deze periode behalve in verband met de hersenschudding (van 26 maart tot 15 mei 1996) verzuimd heeft wegens rugklachten vanaf 19 juni tot 8 juli 1996, in verband met griep van 3 tot 9 juni 1997 en tenslotte van 25 november tot 1 december 1997 wegens rugklachten. London heeft behalve wat algemeenheden in de trant van “dat er in de gehele bevolking spontane nekklachten voorkomen” geen omstandigheden aangevoerd die tot het vereiste vermoeden van een andere oorzaak leiden. Ook de verzuimgegevens geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Voor zover London Verzekeringen daartegen in zou willen brengen dat ze voor de andere oorzaak nu juist de patiëntenkaart nodig heeft, ziet zij over het hoofd dat [eiser] wel degelijk voldoende feitelijke medische informatie heeft overgelegd. Mede gezien de omvang van de vordering heeft London Verzekeringen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een zodanig vermoeden is van een andere oorzaak voor de klachten, dat de gevraagde inbreuk op de privacy van [eiser] is gerechtvaardigd.
5.11 Uit de door [eiser] overgelegde informatie van zijn huisarts blijkt dat [eiser] op 24 maart 1996 zijn hoofd flink heeft gestoten waardoor er sprake was van een hersenschudding. [eiser] heeft hiervoor nadien nog drie keer zijn huisarts geraadpleegd, de laatste keer op 17 mei 1996 voor het verkrijgen van een recept voor pijnstillers. Tussen laatstgenoemde datum en de datum van het ongeval is [eiser] niet meer bij de huisarts geweest. Anders dan London verzekeringen wil doen voorkomen, is er dus sprake geweest van een inventarisatie van zijn klachten. Voorzover London verzekeringen wil betogen dat niet alle klachten van [eiser] na 1996 zijn opgeschreven, [eiser] bestrijdt dat die er waren, waren dit kennelijk geen klachten die zó ernstig waren dat een huisartsbezoek noodzakelijk was hetgeen van de klachten die [eiser] ná de aanrijding kreeg, niet gezegd kan worden.
5.12 Samengevat kan dus worden geconcludeerd dat [eiser] in voldoende mate heeft aangetoond dat hij ten gevolge van de hem overkomen aanrijding op 14 maart 1998 lijdt aan een postwhiplash syndroom, hetgeen meebrengt dat London verzekeringen aansprakelijk is voor de schade die [eiser] hierdoor lijdt.
5.13 [eiser] heeft de volgende schadeposten en bedragen opgevoerd:
a. reiskosten EUR 561,51
b. spiroflorgelei EUR 7,24
c. reflexspray EUR 18,15
d. gemiste winstuitkering EUR 176,08
e. snipperdag in verband met onderzoek prof. Wolters EUR 93,00
f. verlies aan zelfwerkzaamheid EUR 2.006,72
g. toekomstig verlies aan zelfwerkzaamheid EUR 4.959,58
h. kosten medische informatie EUR 528,77
i. smartengeld EUR 10.000,00
j. buitengerechtelijke kosten EUR 4.231,73
k. wettelijke rente over het smartengeld EUR 3.789,38
5.14 London heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de posten sub a, b, c en e. De reiskosten zijn voldoende aannemelijk gemaakt en het gehanteerde tarief komt voor vergoeding in aanmerking. De kosten inzake de spiroflorgelei en de reflexspray hebben bijgedragen tot de pijnbestrijding en zijn met bescheiden onderbouwd, zodat ze voor vergoeding in aanmerking komen. Eveneens komt het bedrag van EUR 93,00, zijnde de netto-vergoeding voor een snipperdag in verband met het onderzoek van Wolters, voor vergoeding in aanmerking.
5.15 [eiser] heeft voorts in het geding gebracht een brief van zijn werkgever van 22 juni 1999 waaruit blijkt dat aan hem over het jaar 1998 aan winstuitkering een bedrag van NLG 388,04 toekomt. Hoewel London Verzekeringen zich er mee kan verenigen dat [eiser] een bedrag vordert aan gemiste winstuitkering, heeft zij terecht aangevoerd dat het hierbij om een netto bedrag dient te gaan. Het door London Verzekeringen opgevoerde percentage belastingheffing van 40% komt de rechtbank redelijk voor. Toegewezen zal worden een bedrag van EUR 105,65.
5.16 [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat hem een bedrag van EUR 2.006,72 toekomt wegens het verlies aan zelfwerkzaamheid. Voor het ongeval, zo betoogt [eiser], deed hij zelf de nodige klussen in en aan zijn huis. Hiertoe is hij echter niet meer in staat, zodat hij derden aan zijn huis heeft laten werken. Het betrof, zo vervolgt [eiser], de volgende werkzaamheden en door hem betaalde bedragen :
- schilderwerk binnen en buiten aan het huis de Van Kolstraat 25: EUR 453,78
- schilderwerk aan nieuwe huis en het leggen van laminaat: EUR 340,34
- plaatsen schutting en carport: EUR 272,27
- bestraten van de oprit nieuwe huis: EUR 340,34
- stuccen muren in nieuwe huis: EUR 600,00
De rechtbank acht het aannemelijk, London Verzekeringen bestrijdt dit ook niet, dat [eiser] zonder ongeval gewoon was zelf een aantal werkzaamheden in en aan zijn huis te verrichten. Op grond dient hem terzake een schadevergoeding te worden betaald.
Het verweer van London Verzekeringen dat de kosten van het buitenschilderwerk niet voor vergoeding in aanmerking komen gezien het feit dat [eiser] zowel voor zijn verhuizing op 15 januari 2002 als daarna in een huurhuis woont, zal worden gehonoreerd aangezien het gebruikelijk is dat het buitenonderhoud van een woning voor rekening van de eigenaar komt. Echter, anders dan door London Verzekeringen aangevoerd, komen de kosten voor het stuccen van de muren voor vergoeding in aanmerking. Gelet op artikel 7A:1619 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tot 1 augustus 2003 gold, zijn de geringe en dagelijkse reparaties van het gehuurde - waaronder de verfraaiing van binnenmuren begrepen kan worden - voor rekening van de huurder. In haar verweer dat London Verzekeringen heeft ingebracht tegen de door [eiser] genoemde post "plaatsen schutting en carport juli 2000" ziet zij over het hoofd dat, gezien de door [eiser] in de dagvaarding genoemde verhuisdatum - 15 januari 2000 - en de verklaring van [getuige] van 12 februari 2003, ervan uit moet worden gegaan dat de schutting en carport bij het nieuwe huis zijn geplaatst zodat de vraag of er sprake was van een door de opvolgende huurder dan wel door de verhuurder betaalde vergoeding geen bespreking behoeft. [eiser] heeft voorts door het overleggen van rekeningen van Agro Klein grondverzet te Warnsveld genoegzaam aangetoond dat de arbeidskosten voor het bestraten van de oprit NLG 750,00 bedroegen en dat dit bedrag, buiten de andere door Agro in rekening gebrachte kosten, betaald is.
Het voorgaande brengt mee dat terzake deze post toewijzing van een bedrag van EUR 1.445,00 redelijk wordt geacht.
5.17 [eiser] vordert daarnaast vergoeding van voormelde kosten voor de toekomst. Het betreft in zijn visie een bedrag van EUR 348,07 per jaar dat vermenigvuldigd moet worden met factor 14.2488 zodat de contante waarde EUR 4.959,58 bedraagt. Het verweer van London Verzekeringen dat slechts de helft van dit bedrag voor toewijzing in aanmerking komt, gelet op de bijdrage die de vrouw van [eiser] in het kader van de zelfwerkzaamheid kan verrichten, zal worden gepasseerd. Gelet op de aard van de werkzaamheden die [eiser] voorafgaand aan het ongeval stelt zelf te hebben verricht, heeft London onvoldoende onderbouwd waarom van de vrouw van [eiser] mag worden verwacht dat zij kan bestraten en stuccen. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van EUR 250.-- per jaar voor toewijzing in aanmerking komt hetgeen conform de door [eiser] genoemde vermenigvuldigingsfactor - waartegen London Verzekeringen geen bezwaar heeft gemaakt - gekapitaliseerd neerkomt op een bedrag van EUR 3.562,20. Dit bedrag zal worden toegewezen.
5.18 [eiser] maakt aanspraak op EUR? 10.000,00 aan smartengeld, daarentegen acht London Verzekeringen een bedrag van EUR 2.500,00 tot EUR 3.000,00 meer op zijn plaats.
Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden, derhalve niet alleen met de aard en de ernst van het letsel, maar ook met de gevolgen daarvan voor [eiser] gezien zijn leeftijd, alsmede de in de rechtspraak toegekende bedragen in vergelijkbare gevallen.
Terzake is het volgende van belang. Op basis van het rapport van Wolters kan worden geconcludeerd dat bij [eiser] sprake is van blijvende invaliditeit, die volgens de normen aangegeven in de Guide AMA gesteld kan worden op 5% van de gehele mens. London Verzekeringen heeft voorts niet betwist dat [eiser] nog steeds last heeft van nek- en hoofdpijnen, duizeligheid, dat hij snel vermoeid is en een lage frustratietolerantie heeft gekregen. London Verzekeringen heeft voorts niet bestreden dat [eiser] beperkt is geraakt in zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt en dat [eiser] zijn hobby's vissen en voetballen heeft moeten opgeven. Anderzijds is [eiser] weer volledig aan het werk waardoor hij onder meer niet in een sociaal isolement is geraakt en is, in de visie van Wolters, uitzicht op nog enig herstel niet uitgesloten. Gelet op deze omstandigheden in onderling verband gezien en met inachtneming van de gebruikelijk toe te wijzen bedragen acht de rechtbank een smartengelduitkering van EUR 3.000,00 op zijn plaats.
5.19 London Verzekeringen heeft bezwaren ingebracht tegen de toewijzing van de door [eiser] gevorderde kosten ter verkrijgen van medische informatie en buitengerechtelijke kosten. Deze bezwaren komen er allereerst op neer dat London Verzekeringen in twijfel trekt of ze wel voor rekening van [eiser] komen nu uit de door [eiser] in het geding gebrachte stukken kan worden opgemaakt dat [eiser] een rechtsbijstandsverzekering heeft. [eiser] heeft door het overleggen van een brief van zijn rechtsbijstandverzekeraar van 16 september 2003 met daarbij gevoegd een kopie van de polisvoorwaarden, genoegzaam aangetoond dat hij de bewuste kosten slechts vergoed krijgt voor zover hij ze niet op grond van een wettelijke of contractuele bepaling betaald krijgt. Dit brengt mee dat de kosten ter verkrijging van medische informatie voor rekening van London Verzekeringen dienen te komen.
In beginsel zijn ook buitengerechtelijke kosten vatbaar voor vergoeding door London Verzekeringen, gelet op het gestelde in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek, mits dit kosten zijn met als doel buiten rechte betaling door London Verzekeringen aan [eiser] te verkrijgen en de kosten de dubbele redelijkheidstoetsing kunnen doorstaan. [eiser] heeft door in het geding brengen van de dossierkaart van zijn raadsvrouwe aannemelijk gemaakt dat er kosten zijn gemaakt ter incasso van zijn vordering. Bij de beoordeling tot welke hoogte deze kosten kunnen worden toegewezen, gelet op het gestelde in artikel 241 Rv, zal in het licht van het feit dat [eiser] per brief van 31 januari 2002 London Verzekeringen heeft medegedeeld een procedure ter verkrijging van een voorlopig deskundigenbericht te zullen starten, ervan worden uitgegaan dat dit de kosten zijn die dateren van vóór 1 februari 2002. Aan de hand van voormelde dossierkaart blijkt dat deze kosten EUR 2.0638,85 bedragen. Dit bedrag komt op basis van de aanbevelingen in het rapport Voor-werk II en met inachtneming van het hierna toe te wijzen bedrag, bovenmatig voor. Toegewezen zal worden 15% van de toe te wijzen hoofdsom, hetgeen resulteert in EUR 1.398,28. De buitengerechtelijke kosten gemaakt in de periode ná het uitbrengen van het deskundigenbericht en de dagvaarding behoeven reeds hierom geen bespreking.
5.20 Nu het toegewezen bedrag aan smartengeld minder is dan het gevorderde bedrag, zal de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf datum ongeval berekend moeten worden.
5.21 Als de voornamelijk in het ongelijk gestelde partij zal London Verzekeringen worden veroordeeld in de kosten van procedure waarbij rekening zal worden gehouden met het toe te wijzen bedrag.
De beslissing
De rechtbank, recht doende,
veroordeelt London Verzekeringen om aan [eiser] te betalen de som van EUR 10.719,80 te vermeerderen met de wettelijke rente over EUR 3.000,00 vanaf 14 maart 1998 en over het restant vanaf 13 maart 2003 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt London Verzekeringen in de proceskosten tot aan deze uitspraak begroot op EUR 326,16 aan verschotten en op EUR 975,00 aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2004.