RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/060086-03
Uitspraak d.d.: 13 februari 2004
tegenspraak / oip
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [plaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 juli 2003 en 30 januari 2004.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 28 november 2002 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,
opzettelijk brand heeft gesticht in een pand (huisje nummer 16 op het terrein
van woongemeenschap "Het Hoogeland", gelegen aan de [adres]),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- met de vlam van één of meer lucifer(s) een stuk papier aangestoken en/of
- dat brandend stuk papier tussen twee zittingen van een bank (staand in dat
pand) gelegd/gestopt/gehouden,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een bank in dat
pand, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die bank
en/of een (groot) deel van de inventaris en/of de inboedel van/in dat pand
en/of dat pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of (overig) inventaris en/of
inboedel van/in dat pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer
perso(o)n(en) die zich in en/of nabij dat pand (bevond(en), in elk geval
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of
anderen, te duchten was en/of
welk feit de dood van twee personen (te weten [slachtoffer A] en [slachtoffer B]) ten
gevolge heeft gehad;
art 157 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 28 februari 2003 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,
opzettelijk brand heeft gesticht in een (washok in een) pand (huisje nummer 12
op het terrein van woongemeenschap "Het Hoogeland", gelegen aan de [adres]),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- met de vlam van een aansteker een stuk WC-papier aangestoken en/of
- dat brandend stuk WC-papier in/tegen een waszak en/of op/tegen wasgoed
(gelegen in dat washok van dat pand) gelegd/gestopt/gehouden,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een waszak
en/of wasgoed gelegen in dat washok in dat pand, althans met (een) brandbare
stof(fen), ten gevolge waarvan die waszak en/of dat wasgoed en/of dat pand
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat washok in dat pand en/of dat pand en/of
zich in dat pand bevindend(e) inventaris en/of inboedel, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor één of meer perso(o)n(en) die zich in en/of nabij dat pand
bevond(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 2 maart 2003 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,
opzettelijk brand heeft gesticht in een pand (huisje nummer 12 op het terrein
van woongemeenschap "Het Hoogeland", gelegen aan de [adres]),
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- de vlam van een aansteker meermalen, althans eenmaal, tegen één of meer
(plastic) zak(ken) (die zich achter/nabij een brandslang in dat pand
bevond<en>) gehouden en/of met de vlam van een aansteker één of meer
(plastic) zak(ken) (die zich achter/nabij een brandslang in dat pand
bevond<en>) aangestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met één of meer
(plastic) zak(ken), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan
die (plastic) zak(ken) en/of die brandslang in dat pand en/of dat pand geheel
of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die brandslang en/of dat pand en/of zich in
dat pand bevindend(e) inventaris en/of inboedel, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor één of meer perso(o)n(en) die zich in en/of nabij dat pand bevond(en), in
elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op 28 november 2002 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, opzettelijk brand heeft gesticht in een pand (huisje nummer 16 op het terrein van woongemeenschap "Het Hoogeland", gelegen aan de [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- een stuk papier aangestoken en
- dat brandend stuk papier tussen twee zittingen van een bank (staande in dat
pand) gehouden,
ten gevolge waarvan die bank en een groot deel van de inventaris en de inboedel van/in dat pand en dat pand zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en inventaris en inboedel van/in dat pand, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
personen die zich in en nabij dat pand bevonden te duchten was en welk feit de dood van twee personen (te weten [slachtoffer A] en [slachtoffer B]) ten gevolge heeft gehad;
2.
zij op 28 februari 2003 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, opzettelijk brand heeft gesticht in een washok in een pand (huisje nummer 12 op het terrein van woongemeenschap "Het Hoogeland", gelegen aan de [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- met de vlam van een aansteker een stuk WC-papier aangestoken en
- dat brandend stuk WC-papier in een waszak en op wasgoed
gelegen in dat washok van dat pand gelegd,
ten gevolge waarvan die waszak en dat wasgoed gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat washok in dat pand en dat pand en zich in dat pand bevindende inventaris en inboedel en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich in dat pand bevonden te duchten was;
3.
zij op 2 maart 2003 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, opzettelijk brand heeft gesticht in een pand (huisje nummer 12 op het terrein van woongemeenschap "Het Hoogeland", gelegen aan de [adres]),immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- de vlam van een aansteker meermalen, tegen één plastic zak (die zich achter een
brandslang in dat pand bevond) gehouden en met de vlam van een aansteker één
plastic zak (die zich achter een brandslang in dat pand bevond) aangestoken,
ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die brandslang en dat pand en zich in dat pand bevindende inventaris en inboedel en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich in dat pand bevonden te duchten was.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde overweegt de rechtbank dat verdachte een aantal malen tijdens diverse verhoren bij de politie, maar ook bij de rechter-commissaris en uiteindelijk op de laatste terechtzitting heeft verklaard waarom zij de branden heeft gesticht. Dit komt er -zakelijk weergegeven- op neer dat verdachte samen met haar man in aanmerking wilde komen voor begeleid wonen. Zij was van mening dat zij hierin niet in een voldoende mate werd gesteund. Niets ging verdachte naar haar zin en opeens voelde zij zich erg machteloos, met als gevolg dat zij is overgegaan tot het plegen van brandstichting. Tevens zou verdachte de branden hebben gesticht, omdat zij volledig in de knoop kwam met alle problemen uit haar verleden. Verdachte kon hierover niet met anderen praten.
De rechtbank acht met betrekking tot feit 1 de kans dat door een ander of anderen dan verdachte vrijwel gelijktijdig met de brandstichting door verdachte nog twee afzonderlijke branden zouden zijn gesticht verwaarloosbaar klein. De rechtbank is van oordeel, daarin gesteund door het rapport van het NFI, dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgegaan moet worden van één primaire brandhaard en twee daaruit voortvloeiende secundaire brandhaarden. De veronderstelling van de technische recherche dat er drie primaire branden zijn ontstaan, waarbij zij zich baseerde op het feit dat de brand niet alleen ontstond op de tweezitsbank, maar dat tevens een brand heeft gewoed in kamer 15 èn in de toiletruimte, wordt op geen enkele wijze onderbouwd.
Voorts heeft de rechtbank de mogelijkheid overwogen dat er sprake zou kunnen zijn van een andere doodsoorzaak van het slachtoffer [slachtoffer B], dan de door de GGD-arts vastgesteld, te weten verstikking en/of verbranding. Echter, mede gelet op het feit dat een van de medebewoners heeft verklaard dat hij het slachtoffer [slachtoffer B] ten tijde van de brand nog op de gang heeft gezien ter hoogte van de kamers 9 en 10, acht de rechtbank deze kans eveneens verwaarloosbaar klein.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde gevaarselement overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat zowel gemeen gevaar voor goederen als levensgevaar te duchten valt in een situatie als de onderhavige; de woongemeenschap "Het Hoogeland" wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een groot aantal personen in besloten ruimtes, waarin panieksituaties zeer goed denkbaar zijn.
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 1: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft;
feit 2: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 3: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt, bestaande uit een rapport van psychiater E.J. Colon, gedateerd 20 mei 2003 en een rapport van psycholoog F.C.P. Zuidhof, gedateerd 9 mei 2003.
Met de conclusies en de adviezen van deze rapportages kan de rechtbank zich verenigen, in het bijzonder met de conclusie van psycholoog Zuidhof. Deze conclusie houdt in dat verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens dat het tenlastegelegde -indien bewezen- haar slechts in sterk verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De eerder genoemde multidisciplinaire rapportage houdt, wat betreft de rapportage van psychiater E.J. Colon van 20 mei 2003 als conclusie en advies onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Betrokkene lijdt, naast een mentale retardatie, aan een gebrek in de geestvermogens en wel aan een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis. Voorts is er sprake van alcohol- en nicotineafhankelijkheid. Betrokkene heeft het ten laste gelegde uitgevoerd als gevolg van haar keuze om agressie en/of automutilatie te gebruiken in situaties waar zij onlust ervaart en/of haar zin niet krijgt. Als gevolg van de intellectuele tekortkomingen die haar belemmeren in het inschatten van de verwijtbaarheid van onder andere haar min of meer pyromane neigingen, kan men concluderen dat betrokkene verminderd in staat was de effecten van haar ten laste gelegde handelen te overzien. Het verleden, waarin frequent agressieve ontregelingen plaatsvonden, bezien in het licht van de mate van stoornis in de persoonlijkheid, toont aan dat de kans op recidive groot is. Dit en de persoonlijkheid van betrokkene bij genoemde erg lage intellectuele mogelijkheden, geven aan dat er psychiatrisch gezien nog behandelopties zijn ter voorkoming van recidieven. Gedacht wordt hierbij aan het aanleren van coping strategieën, onder andere ter voorkoming van brandstichting. Gezien de instelling van betrokkene, de persoonlijkheid van betrokkene, de ernst van het ten laste gelegde en de recidiefkans wordt terbeschikkingstelling met dwangverpleging geadviseerd.
De eerder genoemde multidisciplinaire rapportage houdt, wat betreft de rapportage van psycholoog F.C.P. Zuidhof van 9 mei 2003, als conclusie en advies onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Bij onderzochte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de persoon in de zin van zwakbegaafdheid / lichte zwakzinnigheid gekoppeld aan antisociale persoonlijkheidsaspecten en stoornissen in de impulsregulatie (pyromanie). Onderzochte heeft de branden gesticht onder condities van stress, waarbij geredeneerd vanuit haar gebrekkige structuur en lustbepaaldheid, zij opzettelijk branden heeft gesticht. Onderzochte kan daarbij niet in staat geacht worden om haar gedrag in volle wilsvrijheid te bepalen dan wel de consequenties van haar handelen te kunnen overzien. In zoverre is onderzochte te beschouwen als impulsief handelend op het moment. Onderzochte wordt beschouwd als sterk verminderd toerekeningsvatbaar. Er is een groot gevaar voor recidive in soortgelijke delicten met een daaraan gekoppeld onaanvaardbaar gevaarsrisico. Onderzochte is immers als beperkt c.q. mentaal gehandicapt en lustbepaald te noemen. Nauwlettend toezicht, directe leiding en beveiliging zijn hier in feite voor onderzochte in de toekomst de sleutelwoorden. Geadviseerd wordt het opleggen van de maatregel van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Gelet op de bovenvermelde multidisciplinaire rapportage zal de rechtbank terzake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde, zijnde misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, aan verdachte opleggen de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Aan de voorwaarden vermeld in de artikelen 37a en 37b leden 1 van het Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Aangezien de bewezenverklaarde feiten, zij het in sterk verminderde mate, aan verdachte kunnen worden toegerekend, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf naast de vermelde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op zijn plaats is.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de feiten wordt het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan het plegen van drie brandstichtingen. Een van deze brandstichtingen vond plaats tijdens het nachtelijk uur in een gebouw van woongemeenschap "Hoogeland", terwijl op dat moment het merendeel van de bewoners lag te slapen. Ten gevolge van deze brandstichting hebben twee personen het leven gelaten. Met name voor de families is dit een groot verlies. Voorts brengt het plegen van dergelijke feiten gevoelens van angst en onrust teweeg in de wijde omgeving van de plaats waar de brand woedde.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [Betrokkene C], wonende te [postcode + plaats], aan de [adres] (rekeningnummer [cijfers]) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR€ 180,00 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Nu niet is weersproken, dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen.
De verdachte is voor de schade -naar burgerlijk recht- aansprakelijk.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten las-te gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt ver-dachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven
feit 1: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft;
feit 2: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 3: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Verklaart de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde straf-baar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerleg-ging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[Betrokkene C], van een bedrag van EUR€ 180,-, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de ten-uitvoer-legging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. Elders, voorzitter, mrs. Van Beuge en Feunekes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Vries, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 februari 2004.
Mr. Van Beuge is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.