ECLI:NL:RBZUT:2003:AO7401

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
10 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/507 t/m 03/513 en 03/515 t/m 03/521 WAO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen inzake WAO-uitkering door onvoldoende motivering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 10 november 2003 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de beroepen van eiser tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had beroep ingesteld tegen een aantal besluiten die betrekking hadden op zijn uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende duidelijkheid bestond over de gronden van het beroep, aangezien eiser zelf had verzocht om een termijn om deze gronden aan te vullen. Ondanks herhaalde verlengingen van de termijn heeft eiser geen aanvullende gronden ingediend, waardoor de rechtbank concludeerde dat de beroepen onvoldoende waren gemotiveerd. De rechtbank benadrukte dat het procesrisico voor rekening van eiser komt, ook in het geval van nalatigheden van zijn gemachtigde. De beroepen werden derhalve kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is gedaan in het kader van een enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken en betreft de zaak met registratienummers 03/507 t/m 03/513 en 03/515 t/m 03/521 WAO. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder, die onder andere een maatregel van 5% en een boete van € 1.500,- inhielden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden van het beroep niet voldoende gespecificeerd waren en dat de stellingen van eiser niet toereikend waren om de besluiten te herroepen. De rechtbank heeft de beroepen zonder zitting niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid voor eiser om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nrs.: 03/507 t/m 03/513 en 03/515 t/m 03/521 WAO
UITSPRAAK
in de gedingen tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, als rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, te dezen voorheen vertegenwoordigd door GUO Uitvoeringsinstelling BV, verweerder.
1. Feiten en procesverloop
Aan eiser is een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verstrekt, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, alsmede een toeslag op deze uitkering ingevolge de Toeslagenwet (TW). Aan verweerder is bekend geworden dat de echtgenote van eiser in de periode van 16 februari 1998 tot 26 september 2000 werkzaamheden heeft verricht en daaruit inkomen heeft genoten.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een elftal (wijzigings)besluiten genomen, gedateerd 25 oktober 2001, inzake het recht op toeslag over de periode van 1 oktober 1999 tot en met 31 oktober 2001. Daarnaast heeft verweerder, bij besluiten van gelijke datum, aan eiser een maatregel opgelegd van 5% over de periode dat hij het formulier Begeleiding en Controle WAO 2001 te laat heeft ingediend en een boete van ƒ 1.500,- (€ 681,-) wegens schending van de op grond van de TW op eiser rustende mededelingsplicht. Verder heeft verweerder bij besluit van 13 februari 2002 teruggevorderd hetgeen als gevolg van voormelde besluiten onverschuldigd is betaald, zijnde een bedrag van € 8.916,57.
Namens eiser heeft mr. A.H.A.C. Waals, advocaat te Helmond, tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Bij de veertien thans bestreden besluiten, gedateerd 6 maart 2003, heeft verweerder de bezwaren nagenoeg alle ongegrond verklaard en de beslissingen vervat in de besluiten van 25 oktober 2001 en 13 februari 2002 gehandhaafd (slechts is bijgesteld de beslissing dat over de periode van 1 maart tot en met 1 november 2001 geen recht op toeslag bestaat, in die zin dat deze periode bij de beslissing op bezwaar is gewijzigd in 1 april tot en met 1 november 2001).
Bij brief van 16 april 2003 is namens eiser door mr. W.A. Braams, advocaat te Helmond en kantoorgenoot van mr. Waals, tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld op nader aan te voeren gronden. Ter onderbouwing van de beroepen is aangevoerd:
‘Eiser is van mening dat ter zake van de voornoemde besluiten er elementaire rekenfouten zijn gemaakt die ertoe leiden dat de beslissingen niet in stand kunnen blijven. Met name is er sprake van het onjuist korten van inkomsten’.
Tevens is verzocht om een nadere termijn om de gronden van de beroepen aan te vullen. Gevraagd is deze termijn op zes weken te stellen in verband met de complexiteit van de zaken.
Bij brief van 22 april 2003 is een termijn van zes weken gesteld om de aanvullende gronden van de beroepen in te dienen.
Bij brief van 28 mei 2003 heeft mr. I.H.M. Hest, advocaat te Eindhoven, aan de rechtbank laten weten de juridische bijstand te hebben overgenomen en daarbij tevens gevraagd om een nadere termijn van vier weken om de gronden van de beroepen aan te vullen.
Bij brief van 5 juni 2003 is aan mr. Hest meegedeeld dat de termijn tot en met 27 juni 2003 is verlengd.
Bij brief van 10 juni 2003 heeft mr. Hest laten weten zich te hebben teruggetrokken als gemachtigde en de brief van 5 juni 2003 aan eiser te hebben doorgestuurd.
Vervolgens is eiser bij brief van 8 augustus 2003, verzonden naar eisers laatstelijk door zijn gemachtigde opgegeven adres, verzocht om binnen een termijn van drie weken de gronden van de beroepen aan te vullen. Eiser heeft hierop niet gereageerd.
Bij brief van 26 september 2003 is eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de aanvullende gronden van de beroepen aan te voeren. Tevens is eiser er op gewezen dat indien niet tijdig aan het verzoek wordt voldaan de beroepen niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruikgemaakt.
2. Motivering
2.1 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen overweegt de rechtbank als volgt.
2.1.1 Ingevolge het bepaalde bij artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten.
In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.1.2 Naar vaste rechtspraak dienen de gronden van het beroep in voldoende mate gespecificeerd, geïndividualiseerd en op de motivering van het bestreden besluit te zijn toegespitst. Er dient voldoende duidelijkheid te bestaan wat de punten zijn die partijen met betrekking tot het bestreden besluit verdeeld houden.
2.1.3 Verweerder heeft in de beslissingen op bezwaar gemotiveerd uiteengezet waarom de gronden van de bezwaren – op een enkele uitzondering na – geen aanleiding geven de besluiten in eerste aanleg te herroepen. Gelet hierop en gelet op de gedeeltelijk uiteenlopende onderwerpen waarop de veertien bestreden besluiten betrekking hebben, vormen de enkele in het geheel niet onderbouwde stellingen, dat de bestreden besluiten rekenfouten bevatten en dat er sprake is van het onjuist korten van inkomsten, niet een toereikende motivering van de beroepen. Er bestaat zo onvoldoende duidelijkheid wat de punten zijn die eiser en verweerder met betrekking tot de bestreden besluiten verdeeld houden. Daarbij komt dat het (de gemachtigde van) eiser zelf is geweest die heeft verzocht een termijn te stellen om de gronden, waarop de beroepen berusten, aan te vullen. De rechtbank is van oordeel dat niet anders kon worden aangenomen dan dat de beroepen onvoldoende waren gemotiveerd en dat eiser daarom in de gelegenheid moest worden gesteld de nadere motivering in te brengen. Door de bij herhaling verlengde termijn voor het indienen van de aanvullende gronden ongebruikt te laten verstrijken is een procesrisico genomen waarvan de gevolgen voor rekening van eiser dienen te blijven. Hierbij is mede van betekenis dat voorzover sprake zou zijn van nalatigheden van eisers gemachtigde(n), deze volledig voor rekening van eiser komen.
2.1.4 De beroepen zijn derhalve kennelijk niet-ontvankelijk, reden waarom zonder zitting als volgt wordt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending verzet worden gedaan bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, postbus 205, 7200 AE Zutphen.
Aldus gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
De indiener van het verzetschrift kan vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. Vraagt hij dat niet dan kan van het horen worden afgezien.
Tegen een uitspraak op verzet kan geen hoger beroep worden ingesteld.