ECLI:NL:RBZUT:2003:AO7296

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
21 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1357 WOW44
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor het bouwen van een luifel op perceel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 21 november 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Natuur en Milieu Aalten (verzoekster) en het college van burgemeester en wethouders van Aalten (verweerder) over de verlening van een bouwvergunning voor een luifel op een perceel in Aalten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld tijdens een zitting op 23 oktober 2003, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.J.A. Ceelen, en verweerder werd vertegenwoordigd door B.A. Mennink, ambtenaar bij de gemeente Aalten. De zaak draait om de vraag of de verleende bouwvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Grensstation' voor het perceel voorschrijft.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat voor het treffen van een voorlopige voorziening slechts plaats is als het besluit om de bouwvergunning te verlenen in rechte geen stand kan houden. De rechter heeft de relevante bepalingen van de Woningwet en het bestemmingsplan in overweging genomen. Het bestemmingsplan staat enkel bebouwing ten dienste van de bestemming 'Grensstation' toe, en verzoekster betoogde dat de bouw van een tankstation met shop en snackbar niet in overeenstemming is met deze bestemming, vooral omdat het grensstation niet meer in werking is.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan, met inachtneming van de voorgeschreven afstand van 3 meter tot de terreingrens. De rechter heeft geconcludeerd dat er geen strijdigheid met het bestemmingsplan is en dat de bouwvergunning voorlopig stand kan houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de belangen van betrokken partijen zorgvuldig af te wegen in het kader van de bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 03/1357 WOW44
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
Stichting Natuur en Milieu Aalten, verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalten, verweerder,
alsmede A te B, derde-partij.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 september 2003, nummer: 20030171.
2. Procesverloop
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan de derde-partij vergunning verleend voor het bouwen van een luifel op het perceel […] 83 te B.
Verzoekster heeft bij brief van 25 september 2003 bezwaar gemaakt. Bij brief van gelijke datum is verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 oktober 2003, alwaar namens verzoekster A.H. Stoltenborg is verschenen, bijgestaan door mr. J.J.A. Ceelen, advocaat te Deventer.
Namens verweerder is B.A. Mennink, ambtenaar bij de gemeente Aalten, verschenen.
Tevens is de derde-partij verschenen.
Verweerder heeft, zoals ter zitting besproken, vervolgens nadere informatie in het geding gebracht, waarop verzoekster bij brief van 18 november 2003 heeft gereageerd. In overleg met partijen heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.
3. Motivering
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het onderhavige geval voor het treffen van een voorlopige voorziening in beginsel slechts plaats is als op voorhand is in te schatten dat het besluit waarbij de aangevochten bouwvergunning is verleend in rechte geen stand kan houden.
3.3 Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. (…);
b. (…);
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. (…);
e. (…).
3.4 Op het in geding zijnde perceel, dat tegen de grens met Duitsland aan is gelegen, rust blijkens de plankaart behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ de bestemming ‘Grensstation’. Volgens de Verklaring van de kaart bij dit bestemmingsplan zijn zodanige gronden bestemd voor een grensstation met bijbehorende bebouwing.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de voorschriften over de aard en de afmetingen van bouwwerken en -terreinen mede vervat in de uitgewerkte aanwijzingen bij de Verklaring van de kaart. Ingevolge het tweede artikellid beperkt het toestaan van andere bouwwerken volgens de uitgewerkte aanwijzingen zich tot die bouwwerken die bij de bestemming behoren. Volgens de uitgewerkte aanwijzingen is uitsluitend bebouwing toegestaan ten dienste van de bestemming, ‘bijv. een overslagloods en een wisselkantoor’, en dient de minimale afstand van de bebouwing tot de terreingrens 3 m te bedragen.
Voorheen rustte op het perceel, ingevolge het op 29 januari 1958 goedgekeurde ‘Plan in uitbreiding in hoofdzaken’, de bestemming ‘Benzinestation en bebouwing voor grensformaliteit’.
In 1957 is bouwvergunning verleend voor de oprichting op het perceel van een tankstation. Bij besluit van 26 augustus 1986 is bouwvergunning verleend voor de oprichting ter plaatse van een kiosk/snackbar.
De toelichting bij het vigerende bestemmingsplan vermeldt (op pagina 8) dat de bestemming ‘Grensstation’ het vastleggen van de bestaande situatie beoogt.
3.5 Verzoekster verzet zich tegen het bouwplan en heeft daartoe aangevoerd dat het in strijd is met de bestemming ‘Grensstation’. Een tankstation met shop en snackbar staat niet ten dienste van het grensstation, al was het maar omdat het grensstation niet meer in werking is.
Bovendien voldoet het bouwplan niet aan het vereiste dat de afstand tussen de bebouwing en de terreingrens minimaal 3 m bedraagt. De bouwvergunning zal volgens verzoekster in de bodemprocedure geen stand kunnen houden, reden waarom thans onverwijlde spoed schorsing van het bestreden besluit vereist.
3.6 Dit betoog treft geen doel. Er is, voorlopig oordelend, geen sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.6.1 Mede gelet op de toelichting bij het bestemmingsplan dient er van te worden uitgegaan dat de planwetgever niet anders heeft beoogd dan de destijds bestaande situatie, dat wil zeggen een grensovergang met bebouwing voor het afhandelen van grensformaliteiten en een verkooppunt voor motorbrandstoffen, positief te bestemmen. Het enkele gegeven dat de uitgewerkte aanwijzingen geen melding maken van concrete bebouwing ten behoeve van een tankstation, hetgeen verzoekster heeft benadrukt, betekent nog niet dat een benzinestation en daarvoor bestemde bebouwing niet onder de reikwijdte van de bestemming ‘Grensstation’ vallen. Wegens het ontbreken van een (in ruimtelijk opzicht) relevant verband tussen de verkoop van motorbrandstof en het afhandelen van grensformaliteiten, brengt de beëindiging van de laatstbedoelde activiteiten niet mee dat een tankstation en de daarvoor bestemde bebouwing, zoals een luifel, in strijd zijn met de op het perceel rustende bestemming.
3.6.2 De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat het bouwplan de minimaal in acht te nemen afstand van 3 m tot de terreingrens niet overschrijdt.
Wat onder het begrip ‘terreingrens’ in de Verklaring van de kaart dient te worden verstaan, is in artikel 1 van de planvoorschriften – de begripsbepalingen – niet nader gedefinieerd. Een redelijke uitleg van artikel 4, eerste lid, in verbinding met artikel 1 van de planvoorschriften brengt naar voorlopig oordeel echter mee dat onder ‘terreingrens’ de grens van het wel gedefinieerde ‘bouwterrein’ dient te worden begrepen. Ingevolge artikel 1 dient onder dit laatste begrip te worden verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige bebouwing met één bouwwerk of bij elkaar behorende bouwwerken is toegestaan. Uit de alsnog door verweerder in het geding gebrachte (kadastrale) gegevens komt naar voren dat de te realiseren luifel is geprojecteerd tot op de erfgrens van het perceel dat de derde-partij in eigendom toebehoort. Niet de erfgrens evenwel valt samen met de bestemmingsgrens en – zo volgt uit de desbetreffende begripsbepaling – daarmee met de grens van het bouwterrein maar de door het kadaster gehanteerde steunlijn. De afstand tussen die lijn en de erfgrens/het bouwplan bedraagt, gelet op de nadere gegevens en het verhandelde ter zitting, circa 3 m.
De voorzieningenrechter gaat bijgevolg voorbij aan de vraag die partijen verdeeld houdt of de minimaal in acht te nemen afstand tot de terreingrens uitsluitend voor gebouwen en niet voor andere bouwwerken geldt, zoals verweerder bepleit.
3.6.3 Mede in aanmerking genomen dat de overige in de uitgewerkte aanwijzingenopgenomen voorschriften in acht zijn genomen, voldoen de maatvoering en de situering van het bouwplan naar voorlopig oordeel aan de eisen die het vigerende bestemmingsplan daaraan stelt.
3.7 Naar aanleiding van het betoog van verzoekster dat de bouwvergunning voor meer dan één uitleg vatbaar is, nu op één van de bouwtekeningen ondergrondse tanks staan ingetekend doch daarvoor geen vergunning is verleend, overweegt de voorzieningenrechter dat op de bij het bestreden besluit behorende bouwtekening géén ondergrondse tanks zijn ingetekend. Er is dan ook geen reden om ervan uit te gaan dat voor de plaatsing daarvan vergunning is verleend.
Overigens is ter zitting gebleken dat inmiddels voor de plaatsing van opslagtanks alsnog bouwvergunning is aangevraagd.
3.8 Nu overigens niet is aangevoerd dat de bouwvergunning is verleend in strijd met het bepaalde bij artikel 44 van de Woningwet, is er voorshands geen grond voor het oordeel dat de bouwvergunning bij de beslissing op bezwaar geen stand kan houden.
3.9 Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening komt derhalve niet voor inwilliging in aanmerking. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank,
recht doende:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: