ECLI:NL:RBZUT:2003:AO5457

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
18 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: 03/1644 WRO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening inzake de bouw van een onbemand tankstation op bedrijventerrein De Lepelingen II te Nunspeet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 18 december 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet. De zaak betreft de verlening van een bouwvergunning voor de oprichting van een onbemand tankstation op het bedrijventerrein De Lepelingen II. De verzoeker, die een tankstation exploiteert aan de Stationsstraat in Nunspeet, betwistte de vrijstelling die aan de derde-partij was verleend voor de bouw van het tankstation. Hij stelde dat het college van burgemeester en wethouders niet bevoegd was om deze vrijstelling te verlenen zonder het vereiste advies van de Rijksconsulent Economische Zaken in te winnen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bestemming van de grond volgens het bestemmingsplan 'Lepelingen II-1996' 'Bedrijven' is, maar dat detailhandelsbedrijven, waaronder tankstations, niet zijn toegestaan zonder vrijstelling. De rechter oordeelde dat het college ten onrechte had afgezien van het inwinnen van advies, wat betekent dat de vrijstelling niet rechtsgeldig was verleend. Desondanks concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat het aannemelijk was dat een deskundige positief zou adviseren over de vrijstelling.

De rechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat het college in de toekomst alsnog het vereiste advies kan inwinnen en dat er geen reden was om aan te nemen dat de vestiging van het tankstation zou leiden tot een duurzame ontwrichting van de markt voor motorbrandstoffen in Nunspeet. De uitspraak benadrukt het belang van het inwinnen van advies bij het verlenen van vrijstellingen en de rol van de rechter in het waarborgen van de rechtsgeldigheid van bestuursbesluiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 03/1644 WRO
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[naam verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet, verweerder,
alsmede Tango CV, te Rotterdam, derde-partij.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 3 oktober 2003, waarbij aan de derde-partij met een tweetal binnenplanse vrijstellingen bouwvergunning is verleend voor de bouw van een onbemand tankstation op het - op het bedrijventerrein De Lepelingen II gelegen - perceel, kadastraal bekend gemeente Nunspeet, sectie I, nr. 3849, plaatselijk bekend als Pascalweg
ongenummerd te Nunspeet.
2. Procesverloop
Verzoeker heeft bij brief van 12 november 2003 bezwaar gemaakt. Bij brief van 27 november 2003 is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 december 2003, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door F.J. Waterman van Waterman Consultancy te Nunspeet.
Verweerder werd vertegenwoordigd door G. de Vries en W.C.A. Ankersmit, ambtenaren bij de gemeente Nunspeet. De derde-partij werd vertegenwoordigd door J.G. van Leeuwen, bijgestaan door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Nijmegen.
3. Motivering
3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.2. De derde-partij heeft op 23 mei 2003 bij verweerder een bouwvergunningaanvraag ingediend voor de oprichting van een onbemand tankstation voor de verkoop van motorbrandstoffen op het in rubriek 1 vermelde perceel. Verweerder heeft deze aanvraag tevens aangemerkt als een verzoek om binnenplanse vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan en heeft zijn voornemen om een tweetal vrijstellingen te verlenen gepubliceerd. Verweerder heeft vervolgens de door verzoeker naar voren gebrachte zienswijze ongegrond verklaard en het thans bestreden besluit bekendgemaakt.
3.3. Vaststaat dat op de gronden waarop het bouwplan is geprojecteerd ingevolge het bestemmingsplan 'Lepelingen II-1996' de bestemming 'Bedrijven' met de code 'B2' rust.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften van dit bestemmingsplan - voorzover hier van belang - zijn zodanige gronden bestemd voor bedrijven die in de van deze voorschriften
deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als milieucategorie 1of 2.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel zijn onder bedrijven als bedoeld in het eerste lid niet begrepen: detailhandelsbedrijven.
Ingevolge artikel 1, aanhef en sub n, van de planvoorschriften wordt onder detailhandel verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Ingevolge artikel 4, negende lid, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder a, ten behoeve van het vestigen van detailhandelsbedrijven in brand- en explosiegevaarlijke stoffen.
Ingevolge artikel 4, negende lid, laatste volzin, van de planvoorschriften winnen burgemeester en wethouders alvorens te besluiten omtrent vrijstelling betreffende het bepaalde in de vorige zin advies in van de Rijksconsulent Economische zaken (hierna: de rijksconsulent) of van een andere door hen aan te wijzen deskundige.
In de toelichting bij het bestemmingsplan staat hierover vermeld:
'Alvorens vrijstelling kan worden verleend moet advies worden ingewonnen bij de Rijksconsulent Economische zaken (of van een andere terzake kundige). Indien deze consulent een negatief advies uitbrengt, kunnen burgemeester en wethouders slechts vrijstelling verlenen nadat van gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen.'
3.4. Verzoeker heeft zich naar de kern genomen op het standpunt gesteld dat verweerder geen vrijstelling van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, heeft kunnen verlenen, aangezien is verzuimd voorafgaand aan het verlenen van die vrijstelling het verplichte advies van de rijksconsulent of enige andere door verweerder aan te wijzen terzake deskundige in
te winnen. Tevens heeft verzoeker aangevoerd dat hij ten tijde van de vergunningaanvraag van de derde-partij met verweerder overleg voerde over een verplaatsing naar De Lepelingen II van zijn, aan de Stationsstraat in Nunspeet gelegen, tankstation en dat het verweerder daarom niet vrijstond om (eerst) aan de derde-partij de gevraagde medewerking
te verlenen voor de vestiging van een tankstation op dat bedrijventerrein.
Verzoeker heeft het bouwplan en de andere binnenplanse vrijstelling niet bestreden.
3.5. Niet in geschil is en ook naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dient een tankstation dat zich mede richt op de verkoop van motorbrandstoffen aan particulieren te worden aangemerkt als een detailhandelsbedrijf in de zin van de planvoorschriften.
Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de gevraagde bouwvergunning slechts kan worden verleend nadat met het oog daarop vrijstelling van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is verleend.
3.6.1. Vaststaat dat verweerder zonder het voorafgaande advies van de rijksconsulent of enige andere terzake deskundig te achten persoon de gevraagde vrijstelling heeft verleend.
3.6.2. Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat het aan zijn discretie is gelaten om te bepalen of het inwinnen van advies noodzakelijk is. Gelet hierop alsmede in aanmerking genomen dat de rijksconsulent te kennen heeft gegeven geen adviezen meer in kwesties als deze uit te brengen, is er van afgezien terzake advies in te winnen.
3.6.3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de bewoordingen van artikel 4, negende lid, laatste volzin, van de planvoorschriften, mede gelet op de plantoelichting, slechts zo worden begrepen dat - bij de rijksconsulent danwel bij een andere terzake deskundig te achten persoon - advies móet worden ingewonnen. Verweerder heeft
dan ook ten onrechte afgezien van het inwinnen van advies terzake en hij was derhalve (nog) niet bevoegd tot het verlenen van de in geding zijnde vrijstelling.
3.7. Desalniettemin kan niet worden geoordeeld dat onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.7.1. Er mag van worden uitgegaan dat het hiervoor besproken verzuim bij de beslissing op het bezwaar kan worden hersteld. Gelet op de ter zitting door verweerder, de derde-partij en verzoeker gegeven toelichting op de (huidige) particuliere motorbrandstofmarkt in de gemeente Nunspeet en mede in aanmerking genomen dat voor de zes Nunspeetse
tankstations die de afgelopen vijftien jaar hun activiteiten hebben gestaakt geen nieuwe in de plaats zijn gekomen en slechts één van de bestaande tankstations is uitgebreid, acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat een terzake deskundig te achten persoon over de verleende vrijstelling positief zal adviseren. Weliswaar valt niet uit te sluiten
dat de vestiging van het onderhavige tankstation nadeel kan opleveren voor andere in Nunspeet gevestigde tankstations, maar dit is op zichzelf onvoldoende om medewerking aan zodanige vestiging te onthouden. Naar vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 1998, BR 1998 p. 663) is
verweerder in het kader van de hem door de Wet op de Ruimtelijke Ordening opgedragen taak niet geroepen tot het reguleren van concurrentieverhoudingen. Eerst indien het waarschijnlijk is dat een extra vestiging leidt tot duurzame ontwrichting van het in het verzorgingsgebied aanwezige voorzieningenpatroon in de betrokken sector komt het
onthouden van medewerking aan de orde. Aan hetgeen verzoeker heeft aangevoerd en aan de overige beschikbare gegevens kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen reden worden ontleend om te concluderen dat een zodanige ontwrichting van de particuliere motorbrandstofmarkt in de gemeente Nunspeet zich dreigt voor te doen.
3.7.2. Ook overigens bestaat er voorshands geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van alle in aanmerking komende belangen de in geding zijnde vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Verzoeker heeft ter zitting nader uiteengezet dat hij in februari 2003 met verweerder in overleg is getreden over de verplaatsing van zijn tankstation naar een perceel gelegen naast het in geding zijnde perceel en dat verweerder toen heeft toegezegd een principe-uitspraak te doen over het verlenen van medewerking aan een dergelijke verplaatsing. Verzoeker heeft vervolgens een optie van vier weken genomen op het recht op aankoop van het desbetreffende perceel. Verweerder heeft echter niet tijdig gereageerd, waardoor verzoeker - zo begrijpt de voorzieningenrechter - niet tijdig van zijn optie gebruik heeft kunnen maken.
Uit verzoekers uiteenzetting noch anderszins is het evenwel voorshands aannemelijk dat verweerder de rechtens te honoreren verwachting heeft gewekt dat verzoeker als eerste in aanmerking zou komen voor de bouw van een tankstation op De Lepelingen II. Mede gelet op het feit dat ter zitting niet is gebleken dat verzoeker tijdig bij verweerder heeft
gerappelleerd of dat hij zijn optie niet kon verlengen, kan reeds daarom aan verzoekers betoog niet die conclusie worden verbonden die verzoeker er schijnbaar aan gehecht wil zien.
3.8. Het verzoek dient te worden afgewezen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling..Reg.nr.: 03/1644 WRO 4.Reg.nr.: 03/1644 WRO 5
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank,
recht doende:
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.