RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker], te [plaats], verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde, verweerder,
alsmede Credo Integrale Planontwikkeling BV te Oosterbeek, derde-partij.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 september 2003, nummer: 14269/739.
2. Procesverloop
Verzoeker heeft bij brief van 9 september 2003 bezwaar gemaakt. Bij brief van gelijke datum is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 oktober 2003, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door B. Wopereis, gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door C.A.H.M. Gebbing en G.H. Hiddink, ambtenaren bij de gemeente. Namens de derde-partij is D.C. van Eerden verschenen.
3. Motivering
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.2 Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, voorzover hier van belang, mag slechts en moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. (…);
b. (…);
c. het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. (…);
e. (…).
3.3.1 Op 11 juli 2003 heeft de derde-partij bij verweerder een aanvraag ingediend om vergunning voor het bouwen van een tandheelkundig centrum met laboratorium (bebouwde oppervlakte circa 935 m2), geprojecteerd op de noordelijke groenstrook van het voormalige buitenbad in Lichtenvoorde, kadastraal bekend, sectie I, nummer 1168.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse vigerende bestemmingsplannen 'Lichtenvoorde Oost', ''t Hooiland' en 'Herziening Lichtenvoorde', op grond waarvan de betrokken gronden de bestemming 'Openbaar groen' hebben.
3.3.2 Het bouwplan vloeit voort uit de meeromvattende plannen voor herinrichting van het terrein van het voormalige buitenzwembad in Lichtenvoorde, gelegen tussen de Kerkhoflaan, de Richterslaan en de N18 (hierna: het project-Eschpark). Volgens de al genoemde bestemmingsplannen rusten op deze gronden de bestemmingen 'Zwembad' en 'Parkeerterrein' alsmede de bestemming 'Openbaar groen'. Het project-Eschpark voorziet in de oprichting van een sporthal, geprojecteerd op de hoek van de Richterslaan en de Kerkhoflaan en in de oprichting van een aantal kleinschalige blokken met gestapelde woningen aan de Kerkhoflaan alsmede in de bouw van een aantal kantoren en/of dienstverlenende bedrijven aan de N18 en in de bouw van een hotel-restaurant (en een bioscoop) bij de aansluiting van de Richterslaan op de N18.
Om het project-Eschpark planologisch mogelijk te maken heeft de derde-partij een aanvraag ingediend om vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
3.3.3 Verweerder heeft ingestemd met het starten van voorbereidingen als bedoeld in artikel 19a, vierde lid, van de WRO ten behoeve van het verlenen van vrijstelling voor het project-Eschpark. De aanvraag om vrijstelling heeft samen met de ruimtelijke onderbouwing 'Eschpark. Herinrichting zwembadterrein te Lichtenvoorde' ter inzage gelegen. Vervolgens zijn diverse zienswijzen bij verweerder ingediend.
Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen is besloten het project-Eschpark verder in twee etappes te ontwikkelen en eerst de geplande kantoren en de bebouwing voor dienstverlening in het noordelijke projectgebied te realiseren.
Bij brief van 26 februari 2003 heeft verweerder bij gedeputeerde staten van Gelderland (GS) een verklaring van geen bezwaar aangevraagd voor de eerste fase van het project-Eschpark, bestaande uit de oprichting in het noordelijke gedeelte van het plangebied van een hotel, een bioscoop, kantoorruimten en van een horecagelegenheid. Bij deze aanvraag is een projectkaart gevoegd.
3.3.4 GS hebben bij besluit van 24 juni 2003 in overeenstemming met het advies van de inspecteur van de ruimtelijke ordening de verzochte verklaring van geen bezwaar afgegeven. GS hebben daarbij onder meer overwogen dat het tandheelkundig centrum dat momenteel in Lichtenvoorde is gehuisvest, in het kantoorgedeelte past dat volgens de plankaart mede voor paramedische voorzieningen is bestemd. Dit centrum is een samenwerkingsverband aangegaan met een tandtechnisch laboratorium, dat zich ook in het Eschpark wil vestigen en dat eveneens behoefte heeft aan uitbreiding. Tevens hebben GS overwogen dat het project-Eschpark strookt met het provinciale beleid om bestaand verstedelijkt gebied intensiever te bebouwen en te gebruiken en dat mitsdien sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
3.4 Bij het bestreden besluit heeft verweerder met gebruikmaking van de verklaring van geen bezwaar van GS en onder vrijstelling van het bestemmingsplan aan de derde-partij de gevraagde bouwvergunning verleend.
3.5 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en mits vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor:
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien; of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
In artikel 33, eerste lid, van de WRO is bepaald dat een bestemmingsplan ten minste eenmaal in de tien jaar wordt herzien.
3.6 Aangezien de ter plaatse vigerende bestemmingsplannen ouder zijn dan tien jaar, heeft de raad van de gemeente Lichtenvoorde voor het gebied van het project-Eschpark op 30 januari 2003 een voorbereidingsbesluit genomen, dat onmiddellijk in werking is getreden.
Naar voorlopig oordeel is daarmee voldaan aan de in artikel 19, vierde lid, van de WRO voor toepassing van het eerste lid van dit artikel gestelde eisen.
3.7 Beoordeeld moet worden of er sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing van de verleende vrijstelling. Hieronder wordt volgens het bepaalde bij artikel 19, eerste lid, van de WRO bij voorkeur verstaan een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
3.7.1 In het onderhavige geval ontbreekt een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is verwoord in de projectbeschrijving van 18 december 2002 in verbinding met de daarbij behorende plankaart, waarin is beoogd de kaders te geven waarbinnen het gebied tussen de Kerkhoflaan, de Richterslaan en de N18 kan worden herontwikkeld, waarin de relatie met de bestemmingsplannen is gelegd en waarin de inpasbaarheid van het project in de bestaande omgeving is verantwoord. Op de projectkaart staan onder meer aangegeven de bebouwingsgrens, de maximale bouwhoogte in meters en in bouwlagen en het maximale bebouwingspercentage binnen het bouwvlak per bouwperceel. Volgens deze kaart is een deel van de kantoren bestemd voor 'Kantoren en paramedische voorzieningen (KP)'.
Het bouwplan past wat maatvoering en situering betreft binnen de daaraan in de projectbeschrijving en de daarbij behorende plankaart gestelde grenzen.
3.7.2 De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel, gelet onder meer op de relatie die is gelegd met de geldende bestemmingsplannen en mede in aanmerking genomen dat verzoeker niet heeft betwist dat aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 19, eerste lid, van de WRO is voldaan, dat er sprake is van een voldoende ruimtelijke onderbouwing van het project en dat de gemeenteraad in beginsel gerechtigd is toepassing te geven aan de in dit artikel neergelegde zelfstandige vrijstellingsprocedure. Nu de gemeenteraad de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, bij besluit van 7 september 2000 aan verweerder heeft gedelegeerd, is verweerder bevoegd op het verzoek om vrijstelling te beslissen.
3.8.1 Verzoeker, die op het perceel Kerkhoflaan 11 een rundveehouderij exploiteert, stelt zich op het standpunt dat hij in zijn huidige bedrijfsvoering wordt belemmerd als het bouwplan wordt gerealiseerd en dat het hem onmogelijk wordt gemaakt om uit te breiden of om over te stappen op een andere diercategorie. De milieuhygiënische normen schrijven voor dat tussen zijn inrichting en het geplande tandheelkundige centrum met laboratorium minimaal een afstand van 100 m wordt aangehouden om met name geurhinder te voorkomen.
3.8.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de voorhanden zijnde balansgegevens, verzoekers rundveebedrijf onder de werkingssfeer van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer is komen te vallen en dat bijgevolg de minimaal in acht te nemen afstand geen 100 maar 50 m bedraagt. De bedrijfsvoering wordt dan ook niet belemmerd. Met bedrijfsuitbreiding behoeft geen rekening te worden gehouden, aangezien verzoekers veehouderij niet positief is bestemd.
3.9 Van belang is dat de eisen die de milieuwetgeving stelt in beginsel binnen dat kader dienen te worden beoordeeld. Dit neemt niet weg dat het bestuursorgaan zich bij de (uiteindelijke) belangenafweging ervan moet vergewissen of het functioneren van een nabij gelegen bedrijf voldoende is verzekerd, dan wel dat op een andere manier aan de daaraan verbonden belangen wordt tegemoetgekomen.
3.10 De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het functioneren van het bedrijf van verzoeker voldoende is verzekerd en dat door realisering van het onderhavige bouwplan aan de belangen van verzoeker bij het functioneren van zijn veehouderij geen afbreuk wordt gedaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.10.1 Voor verzoekers veehouderij, een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, is bij besluit van 31 maart 1984 ingevolge de Hinderwet vergunning verleend voor het houden van 25 stuks vrouwelijk jongvee. Niet in geschil is dat deze vergunning - als de inrichting al niet onder de werkingssfeer van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer is komen te vallen - van rechtswege is vervallen voorzover niet meer dan zeven vaarskalveren, vijf drachtige vaarzen en drie stieren worden gehouden.
De afstand tussen de inrichting van verzoeker en de dichtstbijzijnde niet-agrarische woning van derden (Kerkhoflaan 9) bedraagt, gemeten vanaf de gevel van het dichtstbijzijnde bedrijfsonderdeel, 54 m. De afstand tussen de inrichting en de bebouwde kom bedraagt 82 m. De afstand tot het bouwplan bedraagt, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, eveneens circa 80 m.
Op het perceel van verzoeker rust de bestemming 'Bijzondere doeleinden'. Zodanige gronden zijn volgens het bestemmingsplan ''t Hooiland' bestemd voor scholen met bijbehorende speelterreinen, sociaal-culturele voorzieningen op buurtniveau en horeca en/of recreatieboerderij.
3.10.2 De voorzieningenrechter gaat voorshands voorbij aan de vraag of de inrichting van verzoeker onder de werkingssfeer van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer is komen te vallen. Van doorslaggevend belang is dat de afstand tussen de gevel van verzoekers veestal en het dichtstbijzijnde onderdeel van het bouwplan nagenoeg gelijk is aan de afstand vanaf datzelfde punt tot de bebouwde kom. De afstand vanaf de gevel van de veestal tot de dichtstbijzijnde niet-agrarische woning van derden wordt zelfs ruim overstegen. Mede gelet op de geringe omvang van verzoekers huidige veestapel, die gelijk is aan zijn huidige rechten, brengt realisering van het bouwplan op grond van de milieuhygiënische normen geen (extra) beperking mee voor het functioneren van het bedrijf. Evenmin is de verwachting gerechtvaardigd dat kantoren en/of (para)medische voorzieningen onaanvaardbare (stank)hinder van verzoekers bedrijf zullen ondervinden, zoals schijnbaar omwonenden die hinder thans ook niet ervaren, of dat omgekeerd, verzoeker in de uitoefening van zijn bedrijf niet-aanvaardbare (licht/geluid)hinder zal ondervinden van die kantoren en/of die (para)medische voorzieningen.
Tevens is van belang dat, zoals verweerder heeft benadrukt, de bestaande bedrijfsbebouwing van verzoeker niet positief is bestemd en op grond van het bouwovergangsrecht van het bestemmingsplan ''t Hooiland' slechts gedeeltelijk mag worden vernieuwd, veranderd en naar inhoud maximaal met 25% mag worden vergoot. Nog afgezien van het gebruiksovergangsrecht, waar verweerder geen aandacht aan heeft besteed, zijn om die reden de mogelijkheden voor verzoeker om zijn bedrijf uit te breiden of om zijn activiteiten te wijzigen, reeds (zeer) beperkt. Realisering van het bouwplan brengt ook daarin geen verandering.
3.11 Er is voorshands dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vrijstelling te verlenen. Niet is gebleken dat met het project de belangen van verzoeker onevenredig worden geschaad.
3.12 Er is geen reden om er aan te twijfelen dat de bestreden vrijstelling en bouwvergunning bij de beslissing op bezwaar in stand kunnen blijven, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking komt.
3.13 Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter van de rechtbank,
Aldus gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.