ECLI:NL:RBZUT:2003:AN8648

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
18 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02 / 1387 WAO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling gedifferentieerde premiepercentage en voorschotten WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 18 juni 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de gedifferentieerde premie voor de WAO. De werkneemster, in dienst bij de werkgever, had zich ziekgemeld en ontving een voorschot op haar WAO-uitkering. De rechtbank oordeelde dat dit voorschot niet gelijkgesteld kan worden met een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit betekent dat het voorschot niet meegeteld mag worden bij de bepaling van het gedifferentieerde premiepercentage voor de werkgever. De rechtbank stelde vast dat de werkgever onterecht was gestraft met een hoger premiepercentage, omdat de voorschotten niet als uitkeringslasten konden worden beschouwd. De rechtbank vernietigde het besluit van het UWV en bepaalde dat het UWV opnieuw moest beslissen op het bezwaar van de werkgever, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank merkte op dat het systeem voor de vaststelling van de gedifferentieerde premie wel degelijk compensatie voorzag voor werkgevers in situaties waarin ten onrechte uitkeringen waren verstrekt. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte toepassing van de wetgeving rondom de WAO en de premiedifferentiatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 02 / 1387 WAO
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[Bedrijf], gevestigd te [plaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, rechtsopvolger
van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (te dezen voorheen vertegenwoordigd door
Cadans Uitvoeringsinstelling B.V.), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 28 augustus 2002.
2. Feiten
Mevrouw [naam ] (hierna: de werkneemster) is met ingang van 15 september 1997 bij
eiseres in dienst getreden. Zij heeft zich op 29 maart 1999 ziekgemeld. Aan haar is met
ingang van 27 maart 2000 bij wege van voorschot een uitkering ingevolge de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend.
Bij schrijven van 3 januari 2001 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de
werkneemster met ingang van 27 maart 2000 minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt
geacht waardoor zij niet in aanmerking komt voor een WAO-uitkering.
Op 6 november 2001 is de beschikking naar de werkneemster gestuurd waarin is
aangegeven dat de aan haar bij wege van voorschot toegekende WAO-uitkering wordt
ingetrokken met ingang van 27 maart 2000 en dat de betaalde voorschotten worden
verrekend.
Bij primair besluit van 15 december 2001 heeft verweerder de voor eiseres geldende
gedifferentieerde premie ingevolge de WAO voor het premiejaar 2002 vastgesteld op 6,06%.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen dit laatste besluit
ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Namens eiseres heeft de heer [naam], werkzaam bij administratiekantoor De
Wending te Hengelo, beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift
ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 maart 2003, waar eiseres is verschenen bij haar
gemachtigde de heer [naam] voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen
door mr. H.C. van Dijk.
4. Motivering
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij door de gehanteerde berekeningsmethode van de
verschuldigde premie onredelijk zwaar wordt gestraft. Indien verrekening van de ten
onrechte uitbetaalde WAO-uitkering nog in het jaar van uitbetaling had plaatsgevonden dan
was het gedifferentieerde premiepercentage voor het premiejaar 2002 voor eiseres op het
minimumpercentage vastgesteld, terwijl thans voor eiseres het maximumpercentage is
vastgesteld zonder dat compensatie plaatsvindt in het premiejaar 2003. De termijnen
waarbinnen beslissingen zijn genomen omtrent de aanspraken op uitkering van de
werkneemster zijn bovendien buitensporig lang geweest. Eerst ruim negen maanden nadat
de WAO-uitkering van de werkneemster is ingegaan bleek dat voor haar geen recht op
uitkering bestond.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 1 januari 1998 is de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschikt-heidsverzekeringen
(Stb. 1997, 175, hierna: Pemba) in werking getreden. Doel van deze wet
is onder meer het stimuleren van de werkgever tot het voeren van een adequaat preventie-en
reïntegratiebeleid ten aanzien van arbeidsongeschiktheid van zijn werknemers. Door de
wetgever is er met het oog daarop voor gekozen om de door de werkgever te betalen WAO-premie
gedeeltelijk afhankelijk te maken van de aan (voormalige) werknemers in een
bepaald jaar uitbetaalde WAO-uitkeringen. Daartoe bepaalt artikel 76a van de WAO, voor
zover hier van belang, dat de premie die de werkgever verschuldigd is, bestaat uit een
basispremie alsmede uit een gedifferentieerde premie waarop de artikelen 76b en 78 van de
WAO van toepassing zijn. In laatstgenoemd artikel is (onder meer) bepaald dat de
gedifferentieerde premie wordt geheven naar een voor alle takken van bedrijf en beroep
gelijk rekenpercentage waarbij verweerder jaarlijks per 1 januari voor elke werkgever een
opslag of korting vaststelt waarmee voor die werkgever het hiervoor genoemde
rekenpercentage wordt verhoogd of verlaagd. In artikel 4, tweede lid, van het (op artikel 78,
zesde lid, van de WAO steunende) Besluit premiedifferentiatie WAO (besluit van 19 juli
1997, Stb. 1997, 338; hierna: het Besluit) is, voor zover hier van belang, bepaald dat het
individuele werkgeversrisicopercentage is gebaseerd op de arbeidsongeschiktheids-uitkeringen
die in het tweede jaar voor het premiejaar zijn betaald aan werknemers die bij het
intreden van de arbeidsongeschiktheid in dienstbetrekking stonden tot de betreffende
werkgever.
Uit de Memorie van Toelichting op de wet Pemba (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996,
24 689, pagina 15), blijkt dat het kabinet voor het arbeidsongeschiktheidsrisico heeft
gekozen als criterium voor het vaststellen van het premieniveau van de individuele
onderneming: "Dit risico brengt de verhouding tussen de door een onderneming
gegenereerde uitkeringslasten van een bepaalde periode en de premieplichtige loonsom van
die onderneming in beeld. Door de lasten die een onderneming genereert te relateren aan de
loonsom worden grote en kleine ondernemingen op gelijke wijze behandeld".
Op pagina 19 van dezelfde Memorie van Toelichting is het arbeidsongeschiktheidsrisico
gedefinieerd als "de feitelijk door een onderneming gegenereerde arbeidsongeschiktheids-lasten
over een bepaalde periode in verhouding tot de loonsom. Het arbeidsongeschiktheids-risico vormt
het criterium op basis waarvan de hoogte van de opslag of korting wordt
berekend".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit, zoals dat gold ten tijde hier van belang, wordt
indien blijkt dat een in artikel 4, tweede lid, bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel
of ten dele ten onrechte is toegekend, bij de berekening van het individuele
werkgeversrisicopercentage in het kalenderjaar waarin het besluit tot toekenning van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken of herzien, het in artikel 4, tweede lid,
bedoelde totaalbedrag verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de te
veel betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Nu het besluit tot toekenning van voorschotten aan de werkneemster eerst in 2001 is
ingetrokken moet met de in 2000 aan haar betaalde voorschotten rekening worden
gehouden bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie voor 2002, aldus verweerder.
De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Daarbij is in aanmerking genomen dat een
voorschot op een WAO-uitkering voor de toepassing van de WAO niet is gelijkgesteld met
een aan een werknemer betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zin van het Besluit
en voorts dat een zodanige gelijkstelling zich (ook) niet verdraagt met de strekking van
Pemba, aangezien met de intrekking van de toekenning van de voorschotten (zij het
achteraf) is komen vast te staan dat de onderneming van eiseres in 2000 geen
uitkeringslasten heeft gegenereerd. Derhalve moet worden geoordeeld dat het besluit van 15
december 2001 en het bestreden besluit zijn genomen in strijd met artikel 4, tweede lid, van
het Besluit. Op die grond kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Verweerder zal met
inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres hebben te beslissen.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het vorenstaande onverlet laat dat - anders
dan verweerder ter zitting heeft gesteld - het tot 1 januari 2003 geldende systeem voor de
vaststelling van de gedifferentieerde premie voor kleine werkgevers zoals eiseres, wel
degelijk voorzag in compensatie bij intrekkingen en herzieningen van toegekende of lopende
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen tengevolge waarvan ten onrechte uitkering was verstrekt
die plaatsvonden in een ander jaar dan waarin de uitkeringen waren betaald. Blijkens artikel
6, tweede - en vanaf 1 januari 2002 zesde - lid van het tot 1 januari 2003 geldende Besluit
kan de gedifferentieerde premie onder de minimumpremie uitkomen en blijkens de - bij de
wijziging van 3 juli 1998 (Stb. 1998, 420) van artikel 6, tweede lid van het Besluit behorende - Nota van
toelichting kan zelfs een gedifferentieerde premie worden vastgesteld die negatief is.
De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van
artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van eiseres
met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het betaalde griffierecht
ad € 218 aan eiseres vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep
worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2003
in tegenwoordigheid van de griffier.