RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoekster], te [plaats], gemeente Apeldoorn, verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn, verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 25 juli 2003, kenmerk: ROW/367975, waarbij verzoekster onder aanzegging van bestuursdwang is gelast de op het perceel [naam locatie] geplaatste woonwagen binnen zeven weken te verwijderen en verwijderd te houden en om zich te onthouden van het bouwen dan wel het doen bouwen van de woonwagen elders in de gemeente Apeldoorn zonder een daartoe op grond van artikel 40 van de Woningwet vereiste vergunning.
2. Procesverloop
Namens verzoekster heeft mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam, bij brief van 29 augustus 2003 bezwaar gemaakt. Bij brief van 22 september 2003 is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 oktober 2003. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Jaasma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [mederwerker A] en [medewerker B], ambtenaren der gemeente.
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.2 Verzoekster, die circa zeven jaar geleden op het perceel [naam locatie] is komen wonen, bewoont op dat perceel een woonwagen die daar in maart 2003 is geplaatst.
Verweerder is voornemens om het voormalige regionale woonwagencentrum De Haere op grond van het nieuwe, intussen onherroepelijk geworden, bestemmingsplan 'De Haere' her in te richten, in de vorm van zes hofjes met ieder elf standplaatsen voor woonwagens. Een deel van de op De Haere woonachtige jongeren voor wie geen standplaats beschikbaar zal zijn en met wie daarover afspraken zijn gemaakt, krijgt op een ander nog te realiseren woonwagencentrum een standplaats aangeboden en zal in afwachting van de verhuizing naar dat centrum op een tijdelijke locatie op De Haere een standplaats kunnen innemen. Deze jongeren worden ook wel 'overstaanders' genoemd. In eerste instantie gold als voorwaarde dat de overstaanders op de tijdelijke locatie een huurwoonwagen zouden betrekken, medio oktober 2003 heeft verweerder bekendgemaakt dat een eventuele eigen woonwagen mag worden meegenomen, mits deze voldoet aan het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
3.3 Bij brief van 28 april 2003 heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat is geconstateerd dat zij een woonwagen heeft gebouwd op het perceel [naam locatie] zonder de daartoe vereiste bouwvergunning en dat, wegens strijdigheid met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan, niet alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Daarbij is tevens aangekondigd dat als verzoekster niet bereid is zelf de woonwagen op korte termijn te verwijderen zij daartoe een lastgeving zal ontvangen. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze kenbaar te maken. Daartoe heeft een hoorzitting plaatsgevonden, bij welke gelegenheid verzoekster onder meer heeft aangevoerd dat zij de woonwagen huurt. Bij brief van 11 juli 2003 heeft verweerder verzoekster gevraagd de persoons- en adresgegevens van haar verhuurder bekend te maken, bij gebreke waarvan zij als overtreder wordt aangemerkt. Nadat verzoekster hierop niet (tijdig) heeft gereageerd, heeft verweerder het bestreden besluit genomen, waarbij tevens is overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving moet worden afgezien.
3.4 Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd het onjuist te vinden dat een gedoogsituatie die al zeven jaren duurt thans op korte termijn moet worden beëindigd. Bovendien kan zij binnenkort als overstaander een tijdelijke standplaats innemen en valt niet in te zien waarom de huidige situatie niet nog een korte tijd kan voortbestaan.
Verzoekster heeft een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan en daartoe aangevoerd dat verweerder in verschillende andere gevallen waarin op De Haere zonder bouwvergunning woonwagens zijn geplaatst, niet handhavend is opgetreden.
Ten aanzien van de preventieve aanschrijving stelt verzoekster dat deze overbodig is, aangezien geen sprake is van (klaarblijkelijk) gevaar voor overtreding.
3.5 Allereerst moet worden beoordeeld of verweerder bevoegd was het bestreden besluit te nemen. Tussen partijen is niet in geschil dat de woonwagen op het perceel [naam locatie] zonder een daartoe vereiste bouwvergunning is gebouwd, zodat het verbod van artikel 40 van de Woningwet op bouwen zonder bouwvergunning is overtreden. Verweerder was derhalve ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter zake van deze overtreding van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet.
3.6 Ten aanzien van de stelling van verzoekster dat zij de woonwagen huurt, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder, mede gelet op het feit dat verzoekster de gevraagde gegevens over haar verhuurder ondanks herhaald verzoek van verweerder niet nader bekend heeft gemaakt, er van uit mag gaan dat verzoekster het in haar macht heeft om er voor te zorgen dat aan de opgelegde last wordt voldaan en dat verweerder bijgevolg mocht volstaan met bekendmaking van het bestreden besluit aan verzoekster.
3.7 Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie.
3.7.1 In dit verband dient allereerst aan de orde te komen of legalisatie van de illegale bouw mogelijk is.
3.7.1.1 Het perceel [naam locatie] ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'De Haere'. Naar door verweerder onweersproken is gesteld, is de woonwagen (buiten de bebouwingsgrens) op gronden met de bestemming 'Woondoeleinden' en tevens op gronden met de bestemming 'Groenvoorziening' geplaatst en derhalve in strijd met de van toepassing zijnde bestemmingsplanvoorschriften gebouwd.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Voor de bouw van de woonwagen op de huidige locatie kan niet alsnog bouwvergunning worden verleend. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de illegale situatie derhalve niet kan worden gelegaliseerd.
3.7.2 Vervolgens moet worden beoordeeld of er sprake is van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had dienen af te zien.
3.7.2.1 Naar aanleiding van het betoog van verzoekster dat slechts een korte periode behoeft te worden overbrugd en dat zij net als veel andere jongeren op De Haere haar stacaravan met het oog op de geplande verhuizing alvast door een woonwagen heeft vervangen, wordt het volgende overwogen. Gelet op het verhandelde ter zitting is het niet zeker, omdat bijvoorbeeld nog tijdelijke vrijstelling van het bestemmingsplan moet worden verleend, dat de standplaatsen voor overstaanders al in de loop van januari 2004 voor bewoning gereed zullen zijn. Met name echter heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen overwegen, juist met het oog op de aanstaande herinrichting van De Haere, dat het belang dat wordt gediend met het voorkomen van ongewenste precedentvorming, vordert dat het verbod vervat in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet wordt nageleefd en zonodig wordt gehandhaafd.
Het betoog van verzoekster treft daarom geen doel.
3.7.2.2 De voorzieningenrechter overweegt naar aanleiding van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat voorshands niet is gebleken van een ongelijke behandeling van verzoekster, die maakt dat sprake is van een bijzonder geval als zo-even bedoeld. Hoewel het mede op basis van het verhandelde ter zitting aannemelijk is dat, zoals verzoekster heeft benadrukt, de illegale plaatsing van woonwagens op De Haere in het verleden nog wel eens oogluikend werd toegestaan, is niet gebleken dat een vast gedoogbeleid is gevoerd. Er bestaat bovendien geen aanleiding om eraan te twijfelen dat sinds de inwerkingtreding van het huidige bestemmingsplan verweerder het verbod van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet in diverse gevallen van plaatsing zonder bouwvergunning van woonwagens op De Haere heeft gehandhaafd.
Verzoekster kan daarom naar voorlopig oordeel niet met succes een beroep op het gelijkheidsbeginsel doen.
3.7.2.3 Voorzover verzoekster een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen, wordt als volgt overwogen. Gebleken is dat verweerder al bij brief van 15 maart 1999 aan alle bewoners heeft laten weten met het oog op de herinrichting van De Haere strikt de hand te zullen houden aan het verbod op het bouwen zonder bouwvergunning. Verder heeft verzoekster niet gesteld, hetgeen evenmin aannemelijk is gemaakt, dat haar van de kant van verweerder ongeclausuleerd is toegezegd dat niet handhavend zou worden opgetreden als zij zonder bouwvergunning op het in geding zijnde perceel een woonwagen zou bouwen. Van belang is ook dat verweerder reeds kort na de bouw van de woonwagen, bij brief van 28 april 2003, aan verzoekster heeft laten weten dat bij voortduring van de illegale situatie handhavend zou worden optreden. Naar voorlopig oordeel kan dan ook niet worden gezegd dat door toedoen van verweerder bij verzoekster de rechtens te honoreren verwachting is gewekt dat tegen de illegale plaatsing van een woonwagen op het perceel [naam locatie] niet handhavend zou worden opgetreden.
3.7.3 Al met al is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat er geen sprake is van een bijzonder geval waarin verweerder van handhavend optreden had dienen af te zien.
3.8 Ten aanzien van de preventieve bestuursdwangaanzegging overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster vooralsnog geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een daarmee verband houdende voorlopige voorziening, omdat de situatie waarop die preventieve aanzegging ziet, zich thans niet voordoet en naar in het betoog van verzoekster besloten ligt zich ook in de nabije toekomst niet zal voordoen, zodat verdere bespreking van de houdbaarheid van die aanschrijving thans achterwege kan blijven.
3.9 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in de bodemprocedure naar verwachting stand kan houden en dat er bijgevolg geen sprake is van een situatie waarin onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
3.10 Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter van de rechtbank,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.