RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nrs.: 03/1044 en 03/1045 WET
op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
A, wonende te B, verzoeker/eiser, hierna: A,
en
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (RDW), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 14 juli 2003, kenmerk VIZ 2003/5429/3804.
Bij besluit van 28 maart 2003 heeft verweerder de aan A verleende keuringsbevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen ingetrokken voor de duur van twaalf weken.
Bij het onder 1 vermelde besluit van 14 juli april 2003 heeft verweerder het daartegen door A gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit aldus gewijzigd dat een intrekking van de keuringsbevoegdheid voor de duur van negen weken wordt opgelegd.
Bij brieven van 22 juli 2003 is door mr. P.G.F. van Oss, advocaat te Harderwijk, namens A bij de rechtbank Utrecht beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Die rechtbank heeft het beroep en het verzoek ter verdere behandeling naar deze rechtbank verwezen vanwege de samenhang met het door Kwik Fit Nederland BV (hierna: Kwik Fit) bij deze rechtbank ingestelde beroep en ingediende verzoek, reg.nrs. 03/995 en 03/994 WET.
De verzoeken van A en Kwik Fit zijn gevoegd behandeld ter zitting van 13 augustus 2003, waar A en namens Kwik Fit J.P.C. Visser zijn verschenen, bijgestaan door mr. Van Oss. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Bal.
3.1. Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij ingevolge artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
3.2. Op 28 januari 2003 heeft A op de keuringsplaats van Kwik Fit aan de […]weg te B een voertuig gekeurd en daarbij een aantal gebreken geconstateerd die volgens hem moesten worden gerepareerd voordat het voertuig kon worden goedgekeurd. Toen de eigenaar van het voertuig, die zich in de wachtruimte bevond, daarmee werd geconfronteerd, heeft deze in het bijzijn van andere klanten “een enorme stampij gemaakt” (aldus A). Dit heeft ertoe geleid dat Kwik Fit zo snel mogelijk van deze klant afscheid wilde nemen. Er is een factuur opgemaakt, betrokkene betaalde, griste de kentekenpapieren uit handen van de receptionist en verliet de garage met zijn auto. Daarna heeft A geen keuringsrapport opgemaakt en nagelaten het voertuig via datacommunicatie bij de RDW af te melden.
3.3. De betrokken voertuigeigenaar heeft vervolgens een klacht bij verweerder ingediend. Nadat was geconstateerd dat het voertuig in kwestie ter keuring was aangeboden en ook een keuring in rekening was gebracht, terwijl niet alle daarvoor vereiste handelingen waren verricht, heeft verweerder (onder meer) de aan A verleende bevoegdheid tot het uitvoeren van APK-keuringen ingetrokken voor de duur van twaalf weken. Bij het thans bestreden besluit is de duur van deze intrekking beperkt tot negen weken.
3.4. Verweerder heeft deze sanctie gebaseerd op de hem op grond van artikel 87a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw) toekomende bevoegdheid tot intrekking van een keuringsbevoegdheid. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat A de artikelen 42, 43 en 44, derde lid, van de Erkenningsregeling APK (hierna: de Regeling) heeft overtreden. Verweerder heeft vervolgens overwogen dat sprake is van een veelvoud van overtredingen waarvoor volgens het toezichtbeleid een sanctie van intrekking van de bevoegdheid voor de duur van zes maanden kan worden opgelegd. Verweerder heeft echter aanleiding gezien van dit beleid af te wijken vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder de overtredingen zijn gepleegd, met name de heftige reactie van de klant. Aldus is verweerder gekomen tot een intrekking voor de duur van negen weken, waarbij is gelet op de ernst en het veelvoud van de overtredingen, op het feit dat A eerder naar aanleiding van een steekproefherkeuring in de P-klasse is geplaatst, alsmede op de bijzondere feiten en omstandigheden van het geval.
3.5. Ingevolge artikel 87a, tweede lid, van de Wvw kan een keuringsbevoegdheid worden ingetrokken indien de keurmeester handelt in strijd met een of meer daaruit voortvloeiende verplichtingen.
In artikel 42 van de Regeling is bepaald dat de keuring dient te worden verricht door een keurmeester in een keuringsruimte die aan de in hoofdstuk 2 gestelde vereisten voldoet.
In artikel 43, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat na afloop van elke keuring het keuringsrapport volledig wordt ingevuld en ondertekend door de keurmeester die het voertuig aan de keuring heeft onderworpen. Blijkens het vijfde lid dient ook een keuringsrapport te worden ingevuld indien een voertuig niet aan de keuringseisen blijkt te voldoen.
In artikel 44, derde lid, van de Regeling is bepaald dat (na de keuring) het voertuig door middel van datacommunicatie bij de RDW wordt afgemeld onder verstrekking van een aantal nader genoemde gegevens.
3.6. Niet in geschil is dat de artikelen 43 en 44, derde lid, van de Regeling zijn overtreden doordat na de keuring van het voertuig in kwestie geen (af)keuringsrapport is opgemaakt en het voertuig niet bij de RDW is afgemeld. Verweerder is derhalve bevoegd tot intrekking van de keuringsbevoegdheid van A.
3.7. De voorzieningenrechter kan verweerder niet volgen in zijn standpunt dat ook artikel 42 van de Regeling is overtreden. Verweerder heeft dit standpunt onderbouwd met de stelling dat “nu geen afkeuringsrapport is afgegeven en het voertuig niet is afgemeld, niet voldoende vaststaat dat aan het gestelde in artikel 42 van de Regeling is voldaan”. Deze stelling is op zichzelf nog wel te volgen – immers de RDW heeft niet via een steekproefherkeuring kunnen controleren of bij de onderhavige keuring aan de in artikel 42 van de Regeling gestelde eisen werd voldaan – maar kan niet leiden tot de conclusie dat deze bepaling is overtreden, want daarvoor is vereist dat is komen vast te staan dat niet is voldaan aan de daarin gestelde eisen. Anders gezegd: uit het ontbreken van de mogelijkheid om te controleren of aan een bepaald voorschrift is voldaan kan niet worden afgeleid dat dit voorschrift is overtreden. Dat het ontbreken van een controlemogelijkheid in dit geval aan A kan worden toegerekend, maakt dit niet anders.
3.8. Verweerder heeft derhalve ten onrechte overtreding van artikel 42 van de Regeling betrokken bij de bepaling van de zwaarte van de op te leggen sanctie, met name waar het betreft zijn oordeel dat sprake is van een veelvoud van overtredingen.
3.9. De voorzieningenrechter is vervolgens van oordeel dat de overtredingen van de artikelen 43 en 44 van de Regeling – het niet-opstellen van een keuringsrapport en het achterwege laten van afmelding van het voertuig – in het licht van de omstandigheden van het onderhavige geval zozeer met elkaar samenhangen, dat bezwaarlijk kan worden gesproken van een veelvoud van overtredingen, nog daargelaten de vraag of twee overtredingen zonder meer een veelvoud opleveren als bedoeld in het toezichtbeleid. Hieruit volgt dat verweerder bij de bepaling van de zwaarte van de sanctie ten onrechte ervan is uitgegaan dat volgens het toezichtbeleid in het onderhavige geval de sanctie van intrekking van de keuringsbevoegdheid voor de duur van zes maanden kan worden opgelegd. De bepaling van de zwaarte van de sanctie berust aldus niet op een deugdelijke motivering.
3.10. In verband met het voorgaande is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat de opgelegde sanctie van intrekking van de keuringsbevoegdheid voor de duur van negen weken onevenredig zwaar is. In dit verband is van belang dat volgens bijlage 1 bij het Toezichtbeleid APK Keurmeester bij overtreding van (min of meer vergelijkbare) keuringsvoorschriften als genoemd in de rubriek “tijdelijke intrekking (12 weken)” in beginsel een sanctie van tijdelijke intrekking van negen weken wordt opgelegd, indien – zoals ten aanzien van A het geval is – in de afgelopen drie jaar niet eerder een sanctie is opgelegd en de keurmeester niet meer dan eenmaal in de P-klasse is geplaatst. Hiervan uitgaande had verweerder, nu hij – overigens terecht – aanleiding heeft gezien tot een aanzienlijke sanctiematiging wegens bijzondere feiten en omstandigheden, moeten komen tot een aanmerkelijk minder zware sanctie dan intrekking voor de duur van negen weken. Hierbij dient ook in aanmerking te worden genomen dat de ernst van de onderhavige overtredingen niet gelegen kan zijn in een enig concreet gevaar voor de verkeersveiligheid. Voor zover de betrokken voertuigeigenaar in zijn belangen zou zijn geschaad doordat hij geen beroep heeft kunnen instellen tegen afkeuring van zijn voertuig, verdient opmerking dat hij – conform de aanbeveling in de voorlichtingsfolder van de RDW die elke kentekenhouder toegestuurd krijgt wanneer een auto aan een APK-keuring toe is – om afgifte van een keuringsrapport had kunnen vragen in plaats van stampij maken. Alle feiten en omstandigheden, zoals deze uit de gedingstukken en ter zitting naar voren zijn gekomen, in aanmerking genomen zou een voorwaardelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid in dit geval de rechterlijke toets hebben kunnen doorstaan.
3.11. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:12, eerste lid, en 3:4, tweede lid, van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3.12. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
3.13. Er zijn termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van Smit. Ter zake van kosten van rechtsbijstand worden 3 punten toegekend (verzoekschrift, beroepschrift en zitting) met een wegingsfactor 1. De zaken van Kwik Fit en A worden aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat het bedrag in de onderhavige zaak uitkomt op € 483,-.
De voorzieningenrechter van de rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast de RDW aan A de betaalde griffierechten van totaal € 232,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van A tot een bedrag van € 483,- ter zake van rechtsbijstand, te betalen door de RDW.
Tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.