ECLI:NL:RBZUT:2003:AK4826

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: 03/950 WRO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vergunning voor het plaatsen van een bandenschommel op een speelterrein te Eibergen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 29 augustus 2003 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eibergen. Dit besluit, genomen op 13 mei 2003 en verzonden op 23 mei 2003, verleende vrijstelling van het bestemmingsplan voor het plaatsen van een bandenschommel op het speelterrein Hasselt. Verzoekers, waaronder [heer A] en [heer B], dienden op 2 juli 2003 een bezwaarschrift in en vroegen om een voorlopige voorziening op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De zitting vond plaats op 21 augustus 2003, waar verzoekers in persoon verschenen en verweerder vertegenwoordigd werd door [heer C].

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de bandenschommel in mei 2002 was geplaatst, maar dat verzoekers zich al snel beklaagden over de overlast die het toestel veroorzaakte. De gemeente Eibergen besloot daarop om de benodigde vergunningen te verkrijgen. De bandenschommel bleek echter niet vergunningvrij te zijn, omdat deze met een hoogte van 3,23 meter de wettelijke grens overschreed. De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of de gemeente bevoegd was om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan.

De rechter concludeerde dat de bandenschommel voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling en dat de gemeente in redelijkheid tot het verlenen van deze vrijstelling had kunnen besluiten. De overlast die verzoekers ervoeren, werd niet als zodanig relevant beschouwd dat dit de vergunning in gevaar zou brengen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de geluidsoverlast van spelende kinderen tot op zekere hoogte moest worden geaccepteerd en dat er geen direct verband was tussen de bandenschommel en de overlast van hangjongeren. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de rechter gaf aan dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 03/950 WRO
UITSPRAAK
Op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[heer A] en zes anderen, allen wonende te [plaats], verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Eibergen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 mei 2003, verzonden op 23 mei 2003, waarbij aan
verweerders gemeente met vrijstelling van het bestemmingsplan vergunning is verleend voor
het plaatsen van een speeltoestel, een bandenschommel, op het perceel plaatselijk bekend
speelterrein Hasselt.
2. Procesverloop
Verzoekers hebben op 2 juli 2003 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Bij brief van
7 juli 2003 is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 21 augustus 2003. Van verzoekers zijn [heer A]
en [heer B] in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door [heer C], ambtenaar bij de gemeente Eibergen.
3. Motivering
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet
op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voorzover deze toetsing
meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak
daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die
procedure.
3.2 De bandenschommel is in mei 2002 samen met een aantal andere speeltoestellen ter
inrichting van het speelterrein Hasselt geplaatst. Bij brief van 15 juni 2002 hebben [heer A]
en anderen zich bij verweerder beklaagd over de overlast die zij ondervinden als gevolg van
het gebruik van enkele op het speelterrein geplaatste toestellen waaronder - met name - de
bandenschommel. Bij brief van 17 oktober 2002 heeft verweerder hen meegedeeld dat is
besloten om alsnog de procedures voor het verlenen van een bouwvergunning en vrijstelling
van het bestemmingsplan te volgen teneinde de bandenschommel, voor de oprichting
waarvan bij nader inzien een bouwvergunning is vereist, te legaliseren. De daartoe
strekkende aanvraag is op 16 oktober 2002 door de gemeente Eibergen bij verweerder
ingediend.
3.3 De bandenschommel is niet per 1 januari 2003, met de inwerkingtreding van de
Woningwet 2003 en artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit
bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, vergunningvrij
geworden, aangezien de hoogte, gemeten vanaf de voet, meer is dan 3 m, te weten 3,23 m.
3.4.1 Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals deze bepaling ten
tijde hier van belang luidde, moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het
bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
3.4.2 De hier in geding zijnde gronden hebben ingevolge het geldende bestemmingsplan
'Berkellanden, uitwerking III' de bestemming 'Openbaar groen'.
Ingevolge artikel 6.1 van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften mogen deze
gronden worden gebruikt voor (…) speelterreinen (…) met bijbehorende bouwwerken, geen
gebouw zijnde.
In artikel 6.2 van de voorschriften is bepaald dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw
zijnde, ten hoogste 2 m mag bedragen.
Uit het vorenstaande volgt dat de bandenschommel, voorzover het de hoogte ervan betreft,
in strijd is met het bestemmingsplan.
3.4.3 Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders
vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te
geven gevallen. Deze gevallen zijn aangewezen in artikel 20 van het Besluit op de
Ruimtelijke Ordening 1985 (BRO).
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van het BRO komt voor de toepassing
van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
- waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m 2 ;
- dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 m.
3.5.1 De voorzieningenrechter stelt allereerst vast, naar tussen partijen ook niet in geschil is,
dat het bouwplan voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 19, derde lid, van
de WRO. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder dan ook bevoegd om
ten behoeve van het bouwwerk op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling
van het bestemmingsplan te verlenen.
3.5.2 Vervolgens staat ter beoordeling of verweerder bij afweging van de betrokken belangen
in redelijkheid tot het verlenen van de bedoelde vrijstelling heeft kunnen besluiten.
3.5.2.1 Door verzoekers is aangevoerd dat zij zowel (geluids)overlast ondervinden van
spelende kinderen die overdag van de bandenschommel gebruikmaken, als diverse vormen
van overlast van door verzoekers als hangjongeren omschreven jongeren die in de avond- en nachturen op het speelterrein verblijven en dan van de bandenschommel gebruikmaken.
3.5.2.2 Verweerder heeft overwogen dat de bandenschommel veelvuldig wordt gebruikt door
kinderen uit de gehele buurt, juist vanwege het unieke karakter ervan. Volgens verweerder is
het bij de uitgifte van de bouwkavels al duidelijk geweest dat er een speelterrein voor kleine
kinderen gerealiseerd zou worden, dat in correspondentie van gemeentewege steeds is
gesproken over een speelterrein voor kinderen tot 12 jaar en dat de bandenschommel
volgens de leverancier geschikt is voor kinderen van 5 tot 12 jaar.
De problematiek van de hangjongeren in de gemeente moet volgens verweerder los worden
gezien van de bandenschommel.
3.5.2.3 Naar voorlopig oordeel heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen
stellen dat kinderen tot 12 jaar de doelgroep vormen van het speelterrein, dat de
bandenschommel geschikt is voor kinderen van 5 tot 12 jaar en dat de bandenschommel
derhalve strookt met de beoogde opzet van het speelterrein. Hetgeen omtrent (de inrichting
van) het speelterrein is vermeld in het door verzoekers aangehaalde groenplan voor
de Berkellanden, dat overigens geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan, leidt de
voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel.
Het aan een dergelijk speelterrein inherente geluid van spelende kinderen zullen verzoekers
tot op zekere hoogte moeten accepteren. Als de luidruchtigheid van spelende kinderen de
grenzen van het aanvaardbare overschrijdt, of als bedoelde hangjongeren - op welk uur van
de dag dan ook - (geluids)overlast veroorzaken, dan kunnen verzoekers daar de politie, en
speciaal de wijkagent, zo dikwijls als daartoe gerede aanleiding bestaat op aanspreken. De
voorzieningenrechter heeft in de gedingstukken en het verhandelde ter zitting echter geen
aanknopingspunten kunnen vinden voor een zodanig oorzakelijk verband tussen de
bandenschommel en de overlast van hangjongeren dat de gewenste verwijdering van de
bandenschommel een noodzakelijke voorwaarde is voor beëindiging van die overlast.
Hetgeen verzoekers (overigens) naar voren hebben gebracht geeft onvoldoende aanleiding
voor het voorlopig oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot het verlenen van de
vrijstelling heeft kunnen besluiten.
3.6 Nu naar voorlopig oordeel ook anderszins niet is gebleken van strijd met regels van
geschreven of ongeschreven recht of enig algemeen rechtsbeginsel, zullen de bestreden
vrijstelling en bouwvergunning naar alle waarschijnlijkheid bij de beslissing op bezwaar in
stand kunnen blijven.
3.7 Gelet op het vorenstaande zijn er geen termen voor het treffen van een voorlopige
voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. N.C. van Lookeren Campagne en in het openbaar uitgesproken op
29 augustus 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: