ECLI:NL:RBZUT:2003:AH9481

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
25 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1256 REA 29
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Hooghiemstra
  • J.A. Lok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning plaatsingsbudget op grond van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten na te late aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 25 juni 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen Westo Machinebouw B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, Westo Machinebouw B.V., had een aanvraag ingediend voor een plaatsingsbudget op grond van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) voor een werknemer, maar deze aanvraag was te laat ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor het plaatsingsbudget op 6 december 2001 was ingediend, terwijl de dienstbetrekking van de werknemer op 1 januari 2001 was aangegaan. Volgens de Regeling aanvraagtermijnen Wet REA diende een aanvraag binnen twee maanden na aanvang van de dienstbetrekking te worden ingediend, en de sanctie voor het niet tijdig indienen was dat er geen plaatsingsbudget werd toegekend over de periode voorafgaande aan de aanvraag.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de sanctie niet van toepassing was, omdat de dienstbetrekking vóór 1 juli 2001 was aangevangen en de Regeling 2000 van toepassing was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Regeling 2001, die na 1 juli 2001 in werking trad, niet van toepassing was op deze aanvraag. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de verweerder vernietigd en het besluit van 3 juni 2002 herroepen, waarbij aan eiseres een plaatsingsbudget van € 4.424,06 werd toegekend. Tevens is de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-.

De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en socialezekerheidsrecht, en de rechtbank heeft de zaak gegrond verklaard. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 02/1256 REA 29
PROCES-VERBAAL VAN MONDELINGE UITSPRAAK
in het geding tussen:
Westo Machinebouw B.V. gevestigd te Stokkum, eiseres, gemachtigde:
mr. H.W. Bemelmans
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, gemachtigde: mr. M. Diekema.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 juli 2002, houdende ongegrondverklaring van het bezwaar gericht tegen het primaire besluit van 3 juni 2002, waarbij in verband met te late aanvraag over de periode voorafgaande aan de aanvraag geen plaatsingsbudget is verstrekt (€ 315,14 in plaats van € 4.424,06) .
2. Motivering
2.1 Eiseres is met ingang van 1 januari 2001 een dienstverband voor onbepaalde tijd voor 32,5 uur per week aangegaan met [werknemer].
Op 6 december 2001 heeft eiseres bij verweerder ten behoeve van deze werknemer een aanvraag ingediend voor een plaatsingsbudget op grond van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA).
2.2 Op grond van de Regeling aanvraagtermijnen Wet op de (re)ïntegratie arbeidsgehandicapten, vastgesteld bij besluit van verweerders rechtsvoorganger van 15 februari 2000, diende een aanvraag voor subsidie in de vorm van een plaatsingsbudget binnen twee maanden na aanvang van de dienstbetrekking te worden ingediend.
In artikel 7 was bepaald dat geen plaatsingsbudget werd toegekend over de periode voorafgaande aan de aanvraag.
Die sanctie is pas toegepast nadat per 1 juli 2001 in artikel 39, zesde lid, onder b. van de Wet REA met zo veel woorden was bepaald dat verweerders rechtsvoorganger ook nadere regels kon stellen omtrent de rechtsgevolgen die aan termijnoverschrijding zijn verbonden en per gelijke datum de Regeling aanvraagtermijnen Wet op de (re)ïntegratie arbeids-gehandicapten 2001 van verweerders rechtsvoorganger van kracht was geworden.
Ingevolge artikel 8 is de Regeling 2001 niet van toepassing op aanvragen die zijn ingediend voor 1 juli 2001.
Ter zitting is gebleken dat verweerder(s rechtsvoorganger) voor aanvragen voor een plaatsingsbudget ander overgangsrecht toepast. Niet de datum aanvraag, maar de datum van aanvang van de dienstbetrekking is beslissend.
Verweerder komt niet terug op in rechte onaantastbaar geworden besluiten waar (volgens verweerder ten onrechte) het overgangsrecht van artikel 8 van de Regeling 2001 (letterlijk) is toegepast, doch heeft ter zitting wel verzocht om gegrondverklaring van het beroep van eiseres.
Nu de dienstbetrekking in dit geval is aangevangen voor 1 juli 2001 had bij het bestreden besluit de Regeling 2000, zoals die feitelijk werd toegepast (dus zonder sanctieoplegging op grond van artikel 7 van die Regeling) behoren te worden toegepast, aldus verweerder, ook al is de aanvraag in dit geval later dan twee maanden na aanvang dienstbetrekking en ook na 1 juli 2001 ingediend.
2.3 De rechtbank merkt op dat reeds ten tijde van het besluit in primo (en wel per 1 januari 2002 bij wet van 14 december 2001, Stb. 2001, 64) artikel 39 van de Wet REA was gewijzigd en wel in die zin dat bij ministeriele regeling nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de aanvraag van onder meer subsidie voor een plaatsingsbudget en de termijn waarbinnen die aanvraag wordt ingediend. Zo’n regeling was ten tijde van het besluit in primo (en is ook nu nog) niet van kracht, terwijl geen overgangsrecht gold (en geldt).
Derhalve kon eiseres reeds op 3 juni 2002 hetgeen was bepaald in de Regeling 2000 en de Regeling 2001 niet meer worden tegengeworpen.
Het beroep is dan ook gegrond.
2.4 De rechtbank ziet in het vorenoverwogene aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-herroept het besluit van 3 juni 2002 en kent aan eiseres een plaatsingsbudget toe van € 4.424,06 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
-bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 218,- aan eiseres vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- te betalen door de uitvoeringsinstelling, ter zake van verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan op 25 juni 2003.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Waarvan proces-verbaal,
A. Hooghiemstra mr. J.A. Lok
griffier rechter
Afschrift verzonden op: