RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/060492-02
Uitspraak d.d.: 25 juni 2003
Tegenspraak/oip
[verdachte],
geboren te [plaats] ([land]) op [datum],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Ooyershoek te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juni 2003.
Aan verdachte is het volgende ten laste gelegd:
1.
hij op of omstreeks 19 december 2002 in de gemeente Doetinchem opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, in ieder geval een vuurwapen, meermalen gericht op het lichaam van [slachtoffer] voornoemd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; art 289 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 19 december 2002 in de gemeente Doetinchem opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet met een pistool, in ieder geval een vuurwapen, meermalen gericht op het lichaam van [slachtoffer] voornoemd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; art 287 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot 19 december 2002 in de gemeente Doetinchem ter voorbereiding van het misdrijf [Slachtoffer B] zwaar te mishandelen en/of wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven, opzettelijk een vuurwapen en/of benzine en/of een stok en/of een knuppel en/of handboeien en/of voetboeien en/of een rol tape en/of waslijndraad en/of
kabelbinders en/of blinderingsmateriaal, kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Namens verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard nu een delictsomschrijving in de tenlastelegging is opgenomen van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht zoals dat artikel gold voor de wetswijziging van 1 januari 2002. Ten laste gelegd is het bestanddeel "in vereniging", terwijl de wetgever nu juist dat bestanddeel uit de delictsomschrijving van voormeld artikel heeft gehaald. Naar de mening van de verdediging is nu onduidelijk waarop wordt gedoeld, terwijl voorts de wetsgeschiedenis de vraag oproept of verdachtes handelen wel kan worden gekwalificeerd bij vrijspraak van dat zinsdeel "in vereniging".
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe, dat de opneming van genoemd zinsdeel, gelet op de delictsperiode en de wetsgeschiedenis, berust op een evidente vergissing, welke niet in de weg staat aan de begrijpelijkheid van het ten laste gelegde noch aan de mogelijkheid van kwalificatie naar geldend recht.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat::
1:
hij op 19 december 2002 in de gemeente Doetinchem
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met
een pistool, meermalen gericht op het lichaam van [slachtoffer] voornoemd geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij in de periode van 1 januari 2002 tot 19 december 2002 in de gemeente Doetinchem ter voorbereiding van het misdrijf [Slachtoffer B] zwaar te mishandelen en/of wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven, opzettelijk een vuurwapen, benzine, een stok, een rol tape, waslijndraad, kabelbinders en blinderingsmateriaal, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte be-hoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 2: opzettelijk voorwerpen kennelijk bestemd voor het begaan van zware mishandeling en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving verwerven en voorhanden hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestanddeel voorbedachte rade bewezen, nu verdachte verklaard heeft dat hij het voornemen had zijn ex-echtgenote te doden als zij, zoals hij op grond van de voorgeschiedenis kon verwachten, met hem niet in gesprek wilde gaan. Verdachte heeft vervolgens volgens dat plan gehandeld, nadat hij alternatieven in kaart gebracht had.
Strafbaarheid van de verdachte
Over de verdachte is op 30 mei 2003 een Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. Offermans, psychiater, drs. Woudenberg, psycholoog en Eikelenboom, forensisch milieuonderzoeker. Met de conclusies van dit rapport, te weten dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een opiumafhankelijkheid en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en dat verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te achten, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aanne-melijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen-verklaarde, de omstandigheden waar-onder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onder-zoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een on-voorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte, handelend uit hevige gevoelens van jaloezie, gekrenktheid en wraak, maandenlang heeft overdacht de nieuwe partner van zijn ex-echtgenote ernstig te verminken en de confrontatie met zijn ex-echtgenote aan te gaan op een wijze die haar wel noodlottig moest worden.
Door deze moord is aan een vrouw haar kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en is aan de nabestaanden van het slachtoffer veel leed toegebracht. Een dergelijke moord draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van grote angst en onveiligheid teweeg.
Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 46, 57, 282, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
feit 2: opzettelijk voorwerpen kennelijk bestemd voor het begaan van zware mishandeling en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving verwerven en voorhanden hebben.
Verklaart de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaar.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. van Harreveld, voorzitter, mrs. Tas en Berghuijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. de Bruijn-van der Sluijs, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juni 2003.
Mr. Berghuijs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.