ECLI:NL:RBZUT:2003:AH8569

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
19 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/060032-03
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van belaging in het kader van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 18 juni 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging. De verdachte, geboren in 1972 en woonachtig in Harderwijk, heeft in de periode van 12 juli 2000 tot en met 23 januari 2003 stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dit gebeurde door bedreigingen met een mes, mishandelingen, beledigingen en het vernielen van eigendommen van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan belaging, zoals gedefinieerd in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard wegens overschrijding van de klachttermijn. De rechtbank stelde vast dat de voortdurende aard van het delict belaging en de positie van het slachtoffer met zich meebrachten dat een klacht betrekking moest kunnen hebben op een langere periode dan drie maanden. De rechtbank oordeelde dat de wetgever met de delictsomschrijving van artikel 285b ook huiselijk geweld onder belaging wilde laten vallen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 121 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en na een openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 06/060032-03
Uitspraak d.d.: 18 juni 2003
Tegenspraak (PR zitting)
Na verwijzing: niet verschenen / onip, doch:
raadsman uitdrukkelijk gemachtigd (art. 279, tweede lid, Wetboek van Strafvordering)
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [woonplaats] op [maand] 1972,
wonende te [woonplaats], [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2003.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 12 juli 2000 tot en met 23 januari 2003 in de gemeente Harderwijk, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van[slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft zij in die periode meermalen en/of eenmaal die [slachtoffer]
- met een mes bedreigd en/of
- geslagen en/of mishandeld en/of
- de woorden toegevoegd als "mens,val dood, kutwijf, egoïst" en/of "Ik maak je af", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, in ieder geval beledigd en/of met woorden bedreigd en/of bij die [slachtoffer]
- de ruiten van de woning kapotgegooid en/of
- bekleding en/of meubels en/of andere goederen vernield en/of beschadigd;
art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht
Gevoerd verweer
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging voor zover deze betrekking heeft op het tijdvak voor 23 oktober 2002, waarbij hij heeft gewezen op het bepaalde in artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht en op de omstandigheid dat aangeefster van het ten laste gelegde aangifte heeft gedaan op 23 januari 2003.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van haar oordeel, dat de voortdurende aard van het delict belaging en de positie van het slachtoffer naar redelijke wetsuitleg met zich meebrengen dat een desbetreffende klacht betrekking moet kunnen hebben op een langere periode dan drie maanden. Voorts dient tegen dezelfde achtergrond het bepaalde in artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht aldus te worden verstaan, dat niet ontvankelijkheid van de vervolging wegens overschrijding van de klachttermijn slechts dan kan worden uitgesproken indien uit de klacht of het onderzoek niet blijkt van enige belagingshandeling in de laatste drie maanden voor indiening van de klacht.
Gelet op de stukken en het ter terechtzitting verhandelde is de officier van justitie derhalve ontvankelijk in haar dezelfde vervolging.
Bewezenverklaring
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 27 juni 2000, Stb. 282, waarbij de delictsomschrijving van artikel 285b in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen volgt dat de wetgever met "inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer" mede de bedoeling heeft gehad om huiselijk geweld onder belaging te kunnen laten vallen.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval sprake is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij in de periode van 12 juli 2000 tot en met 23 januari 2003 in de gemeente Harderwijk, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft zij in die periode meermalen en/of eenmaal die [slachtoffer]
- met een mes bedreigd en
- geslagen en mishandeld en
- de woorden toegevoegd als "mens,val dood, kutwijf, egoïst" en "Ik maak je af", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- de ruiten van de woning kapotgegooid en
- bekleding en meubels en andere goederen vernield en/of beschadigd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
- belaging.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Bijzondere motivering
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen-verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onder-zoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij haar straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te
melden duur leiden - dat verdachte zich in het kader van haar alcoholverslaving heeft schuldig gemaakt aan ernstig wangedrag jegens haar moeder door zich in de woning van laatstgenoemde als medebewoonster op te dringen en door haar bovendien in die periode op tal van manieren te tiranniseren en te benadelen. Dit heeft geleid tot een voor het slachtoffer ondragelijk geworden inbreuk op haar levenssfeer.
Ofschoon na het justitiële ingrijpen een andere en betere situatie is ontstaan, stelt de rechtbank met zorg vast dat verdachte zich (nog) niet ontvankelijk heeft getoond voor een fundamentele aanpak van haar alcoholproblematiek noch voor een andere begeleiding dan op vrijwillige basis. Daardoor kunnen aan het voorwaardelijke strafdeel geen bijzondere voorwaarden worden verbonden welke zouden kunnen bijdragen aan een structurele en definitieve wending ten goede.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
- belaging.
Verklaart de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde straf-baar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 121 dagen.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 60 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroor-deelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerleg-ging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlo-pige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, De Jong en Feunekes, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier en uitge-sproken op de openbare terechtzitting van
18 juni 2003.