ECLI:NL:RBZUT:2003:AF7151

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
11 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer: 35040 HAZA 00-970
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwaling bij de koop van een tweedehands Porsche met inruil van een VW Golf

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, ging het om een geschil tussen een particulier, aangeduid als [persoon A], en een garagebedrijf, aangeduid als [persoon B], over de koop van een tweedehands Porsche 911 Turbo. De koop vond plaats op 22 maart 2000, waarbij [persoon A] zijn VW Golf inruilde. Na de aankoop bleek dat de Porsche niet voldeed aan de verwachtingen van [persoon A], omdat het chassisnummer vals was en het voertuig niet het opgegeven bouwjaar had. Dit leidde tot een beroep op dwaling door [persoon A]. De rechtbank oordeelde dat [persoon A] terecht de overeenkomst had vernietigd op grond van dwaling, omdat hij bij een juiste voorstelling van zaken de koop niet zou hebben gesloten. De rechtbank stelde vast dat de Porsche niet voldeed aan de verwachtingen die [persoon A] op basis van de overeenkomst mocht hebben, en dat de wederzijdse prestaties ongedaan gemaakt moesten worden. [persoon B] werd veroordeeld tot het terugbetalen van de koopprijs aan [persoon A], en de rechtbank oordeelde dat de schadevergoeding die [persoon A] vorderde, terecht was. De zaak illustreert de belangrijke rol van dwaling in consumentenkoop en de verantwoordelijkheden van professionele verkopers.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Koop door particulier van tweedehands auto (Porsche) bij garagebedrijf met inruil van een VW Golf. Gestolen interieur, dubieuze samenstelling en twijfelachtige herkomst auto leiden tot een geslaagd beroep op dwaling. Ongedaanmaking wederzijdse prestaties. Koopprijs en inruilprijs. Strafrechtelijk beslag.
5 juli 2001,(tussenvonnis)
19 februari 2003,(eindvonnis)
Rolnummer: 35040 HAZA 00-970
Uitspraak: 5 juli 2001
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[Naam]
wonende te [plaats], gemeente [plaats]
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
procureur: mr. P.A. Roscam Abbing,
advocaat: mr. A.C. Zillinger Molenaar te Heerenveen,
en
[naam]
wonende te [plaats], gemeente Apeldoorn, aldaar h.o.d.n. Autobedrijf Joop Bakker, met nevenvestiging te Apeldoorn, aldaar h.o.d.n. Auto Apeldoorn,
gedaagde partij in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
procureur: mr. J.J.M. Melissen.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [persoon A] en [persoon B]
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
­ de dagvaarding op verkorte termijn d.d. 22 september 2000;
­ de conclusie van eis tevens akte tot het overleggen van producties;
­ de conclusie van antwoord in conventie, akte bewijsaanbod, tevens conclusie van eis in reconventie (voorwaardelijk);
­ het vonnis van 21 december 2000;
­ het proces-verbaal van de op 30 januari 2001 gehouden comparitie van partijen;
­ de conclusie van antwoord in reconventie;
­ de akte houdende uitlating producties in reconventie van de zijde van [persoon B]
2. De vaststaande feiten
2.1 [persoon B] heeft begin 2000 op internet in een rubriek voor auto-occasions een aanbieding met de volgende tekst geplaatst:
"(...) PORSCHE 911 TURBO (KAT) Benzine b.j. 1985. Prijs: f. 40500.
rose mtlc.
airconditioning, lederbekleding
OMGEBOUWD NAAR MODEL 1992 ZEER MOOI
Autobedrijf Apeldoorn" (…...)
2.2 Op 22 maart 2000 heeft [persoon A] van [persoon B] gekocht en geleverd gekregen een auto van het merk Porsche, type 911 Turbo met [kenteken] (hierna: de Porsche). Er is een garantie van drie maanden gegeven op motorische onderdelen.
2.3 Na aflevering is bij nader onderzoek op 26 april 2000 door de importeur Pon's Automobielhandel B.V. Porsche Center te Amersfoort onder meer geconstateerd dat de auto een chassis met nummer (VIN) [nummer] had uit het jaar 1969, de motor waarvan het nummer is weggevijld, dateert van 1976-1979 en heeft een cilinderinhoud van 3 liter, in plaats van 3.3 liter zoals behoort bij een Porsche Turbo.
2.4 De heer [naam], de verkoopmedewerker van [persoon B] die de besprekingen omtrent de verkoop van de Porsche met [persoon A] had gevoerd, heeft op briefpapier van Auto Apeldoorn een schriftelijke verklaring aan [persoon A] gezonden waarin onder meer het volgende is vermeld:
"VERKLARING
Apeldoorn, 5 april 2000
Ondergetekende, [naam] vertegenwoordiger van bovenstaande autobedrijf, Auto Apeldoorn, verklaart hierbij, in goed overleg met dhr. [persoon A], K., wonende te [plaats], [adres] dat wij voor hem binnen een periode van 3 maanden, van af heden, een vervangend voertuig zullen vinden, in de prijs van 33.500 NLG, of daar omtrent, dan wel dat hij bij Auto Apeldoorn, binnen de gestelde termijn een voertuig uitkiest, zoals boven omschreven."
[persoon A] is met het in die verklaring neergelegde voorstel niet akkoord gegaan.
2.5 [persoon A] heeft bij brief van zijn raadsman van 8 mei 2000 een beroep gedaan op vernietiging van de koop-/inruilovereenkomst wegens bedrog dan wel dwaling (met verwijzing naar art. 3:44, 3:49 en 3:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) en heeft subsidiair de overeenkomst ontbonden verklaard wegens tekortkoming (art. 7:265 en 7:267 BW).
2.6 Uit nader identiteitsonderzoek aan de Porsche op 10 januari 2001 door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Rijswijk is gebleken dat het chassisnummer[nummer] niet door de fabrikant is aangebracht, en dus vals is. Dit VIN behoort bij een Porsche 911 Targa en afgeleverd op 5 mei 1969. Uit navraag bij de fabrikant is het NFI voorts gebleken dat het voertuig ooit voorzien is geweest van het VIN [nummer] Deze personenauto werd in 1975 door de fabrikant gebouwd en afgeleverd aan de VS. Of dit een gestolen voertuig betreft is (nog) niet bekend.
Verder is uit genoemd onderzoek gebleken dat het interieur van de Porsche afkomstig was uit een Porsche die is gestolen op 12 december 1994 en was voorzien van het Nederlandse kenteken [nummer]
2.7 Mede naar aanleiding van de vermelde bevindingen is het kentekenbewijs van de Porsche door de politie in beslag genomen.
3. De vordering in conventie
3.1 [persoon A] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
1. de inruilwaarde van de VW Golf zal vaststellen op 42.000,00 NLG, althans op die waarde die de rechtbank naar juiste wettelijke maatstaven zal vaststellen;
2. voor recht zal verklaren dat de tussen partijen gesloten koop-/inruilovereenkomst voor de Porsche met inruil van de VW Golf wegens bedrog subsidiair dwaling is vernietigd dan wel deze alsnog zal vernietigen;
meer subsidiair dat deze overeenkomst is ontbonden wegens tekortkoming van [persoon B];
3. [persoon B] zal veroordelen aan [persoon A] voor deze ongedaanmaking van de overeenkomst te betalen de somma van 43.100,00 NLG, zulks onder bepaling dat eiser tegen ontvangst van dit bedrag de Porsche aan [persoon B] teruggeeft, genoemde som te vermeerderen met de wettelijke rente over 42.000,00 NLG vanaf 16 mei 2000 althans vanaf de datum die de rechtbank wettig acht en over 43.000,00 NLG vanaf datum dagvaarding;
4. [persoon B] zal veroordelen om aan [persoon A] te betalen:
- f. 50,00 per dag voor autohuur, te rekenen vanaf 13 april 2000 tot en met de dag dat [persoon B] de aankoopsom voor de Porsche aan [persoon A] betaalt;
- f. 30,00 per dag voor stallingskosten, te rekenen vanaf 5 april 2000 tot en met de dag dat [persoon B] de Porsche terugontvangt;
- f. 352,50 wegens vergoeding expertisekosten;
- f. 185,00 wegens vergoeding benzinekosten;
- f. 136,00 wegens vergoeding verlofkosten;
- f. 63,22 wegens vergoeding telefoonkosten;
- f.1.480,50 wegens vergoeding kosten van rechtsbijstand;
al deze posten te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de dag dat eiser deze kosten betaalt of heeft betaald;
5. [persoon B] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2 [persoon A] legt aan zijn vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag.
Over de vraagprijs van de Porsche van 40.500,00 NLG is door [persoon A] niet onderhandeld. Onder inruil van zijn eigen auto, een VW Golf Trenlyn TDI 110 pk, kenteken [nummer] (hierna: de VW Golf) heeft [persoon B] nog een bedrag van 1.500,00 NLG aan [persoon A] toebetaald, zodat de inruilwaarde 42.000,00 NLG bedroeg. Naar aanleiding van olielekkage kort na de aankoop heeft [persoon A] de auto laten bezien door een Porschedeskundige in Peize en later door de importeur waar bleek dat de auto een samenstel was uit onderdelen uit diverse jaren en dat de auto op essentiële punten gebreken vertoonde. Door de vernietiging c.q. ontbinding van de overeenkomst zijn er ongedaanmakingsverplichtingen ontstaan en een schadevergoedingsverplichting. [persoon B] blijkt niet meer in staat de VW Golf aan [persoon A] terug te geven.
4. Het verweer in conventie
4.1 [persoon B] concludeert dat de rechtbank de vorderingen van [persoon A] zal afwijzen met zijn veroordeling in de kosten van het geding.
4.2 [persoon B] voert de navolgende verweren aan.
De Porsche is aan [persoon A] verkocht voor een prijs van 33.500,00 NLG. Er was geen sprake van inruil want [persoon A] heeft de VW Golf aan een derde verkocht en van de opbrengst de koopprijs betaald. Na de verkoop van de Porsche is deze voor de aflevering nog APK gekeurd. De olielekkage is het gevolg van het tegen de waarschuwingen van [persoon B] in onoordeelkundig bijvullen van ongeveer 10 liter olie in de Porsche waardoor de oliedruk veel te hoog is opgelopen met schade aan de motor tot gevolg. Een dergelijke Porsche kost normaal gesproken circa 55.000,00 NLG De prijs paste dan ook bij deze Porsche, zodat er geen sprake is van non-conformiteit. [persoon B] betwist de afzonderlijke schadeposten die door [persoon A] zijn opgevoerd.
5. De vordering in voorwaardelijke reconventie
5.1 [persoon B] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [persoon A] zal veroordelen voor het geval de vernietiging van de overeenkomst, dan wel de buitengerechtelijke ontbinding in stand blijft, tot teruglevering van de Porsche met sleutels en kentekenpapieren in dezelfde onbeschadigde staat als te tijde van de aankoop, met vergoeding van de schade om de Porsche weer in oorspronkelijke staat terug te brengen, zoals te tijde van de transactie, voor welk herstel een bedrag nodig is van 15.000,00 NLG, met veroordeling van [persoon A] in de kosten van de procedure.
5.2 [persoon B] legt aan zijn vorderingen de vaststaande feiten en de navolgende stellingen ten grondslag.
Indien [persoon A] de Porsche op grond van de ongedaanmakingsverplichtingen aan [persoon B] mag terugleveren maakt [persoon B] aanspraak op vergoeding van zijn schade. [persoon A] heeft, tegen de uitdrukkelijke waarschuwingen van [persoon B] in, ongeveer 10 liter olie in de Porsche bijgevuld waardoor de oliedruk veel te hoog is opgelopen met schade aan de motor tot gevolg. Kennelijk heeft [persoon A] daarbij geen rekening gehouden met het door [persoon B] uitdrukkelijk aan hem meegedeelde feit dat het oliepeilen bij een Porsche alleen mogelijk is bij een draaiende motor.
6. Het verweer in reconventie
6.1 [persoon A] concludeert dat de rechtbank de vordering van [persoon B] zal afwijzen, met zijn veroordeling in de kosten van het geding
6.2 Op de verweren van [persoon A] zal, voor zover van belang, in het navolgende worden ingegaan.
7. De beoordeling van het geschil
In conventie
7.1 De centrale kwestie in deze procedure is of de Porsche voldoet aan hetgeen [persoon A] in het licht van de overeenkomst redelijkerwijs mocht verwachten. De eerste vraag die zich daarbij voordoet is welke de (gedetailleerde) inhoud is van de overeenkomst die partijen zijn aangegaan.
[persoon A] heeft gesteld dat de gekochte Porsche door [persoon B] op internet is gepresenteerd als onder 2.1 is weergegeven, hetgeen [persoon B] betwist. De rechtbank zal dit verweer van [persoon B] passeren, omdat het op zijn weg had gelegen om nader te onderbouwen dat het niet om dezelfde Porsche ging en welke andere Porsche op internet dan wel is bedoeld, hetgeen hij heeft nagelaten. Het zou immers al te toevallig zijn dat de Porsche, waarvan op de comparitie een foto aan de rechtbank is getoond, ook lila/rose is, een turbo heeft en ook nog eens is omgebouwd naar het model 1992. Uitsluitend het bouwjaar blijkt niet hetzelfde te zijn (op internet is vermeld 1985 in plaats van 1984), maar dat kan aan het voorgaande niet afdoen.
Blijkens het kentekenbewijs, waarvan een kopie is overgelegd zou het bouwjaar van de Porsche 1984 zijn en ook in de schriftelijke koopovereenkomst is na merk, kenteken en type vermeld: "Model: 1984". Bedoeld is aldus het bouwjaar - en niet het modeljaar - omdat vaststaat dat de Porsche was omgebouwd naar het model 1992. De overeenkomst betrof dus een Porsche met het bouwjaar 1984.
Verder staat vast dat er sprake is geweest van inruil van de VW Golf, want ter comparitie heeft [persoon B] desgevraagd verklaard: "Ik heb gezegd dat ik de Golf van de heer van [persoon A] wilde inruilen voor een prijs die de handel ervoor zou geven." (cursivering: rechtbank)
Voor de overeengekomen koopsom en de inruilprijs van de VW Golf dient allereerst aansluiting te worden gezocht bij de schriftelijke koopovereenkomst, in dit geval een voorgedrukt en met pen ingevuld formulier. Daarin is de VW Golf niet genoemd en als koopprijs is vermeld ¦ 33.500. Opvallend is dat de koopprijs kennelijk met een andere pen (later) is ingevuld, zoals door [persoon A] in de dagvaarding is opgemerkt en waarvoor door [persoon B] geen enkele verklaring is gegeven. Bovendien is het merkwaardig dat, nu er sprake is van inruil, de ingeruilde auto niet in de voorgedrukte overeenkomst wordt genoemd, laat staan omschreven. Vaststaat in elk geval dat [persoon B] aan [persoon A] NLG 1.500,00 contant heeft toebetaald en dat [persoon B] kort na de koop niet meer de beschikking bleek te hebben over de Golf. Mede op grond van de verhouding tussen [persoon B] als professionele verkoper en [persoon A] als particuliere koper komt de aldus ontstane gerede twijfel aan de exacte hoogte van de koopprijs onder deze omstandigheden voor rekening van [persoon B] Daarmee is voorshands komen vast te staan dat de koopprijs NLG 40.500,00 en de inruilprijs voor de VW Golf NLG 42.000.00 heeft bedragen. [persoon B] zal ingevolge zijn bewijsaanbod worden toegelaten te bewijzen dat de koopprijs van de Porsche NLG 33.500,00 heeft bedragen en de inruilprijs van de VW Golf NLG 35.000,00.
7.2 De volgende vraag is of er sprake is geweest van bedrog, dwaling en/of toerekenbare tekortkoming.
Voor het aannemen van bedrog is nodig dat [persoon B] heeft geweten dat de Porsche de door [persoon A] gestelde onvolkomenheden vertoonde en dat hij vervolgens [persoon A] opzettelijk heeft misleid door hetzij ten onrechte te zwijgen, hetzij onjuiste mededelingen te doen, hetzij kunstgrepen toe te passen. Aan de hierbij behorende zware stelplicht heeft [persoon A] echter in het geheel niet voldaan, zodat een vernietiging op deze grondslag reeds om die reden van de hand moet worden gewezen.
7.3 [persoon A] heeft echter naar het oordeel van de rechtbank een geslaagd beroep gedaan op dwaling. Daarvoor is het volgende van belang. [persoon A] ging er op grond van de overeenkomst van uit dat hij een auto kocht van het bouwjaar 1984. Nadat aanvankelijk was gebleken dat het chassis volgens het VIN van 1969 was, bleek dat VIN vervolgens bij diepgaand onderzoek door het NFI vals te zijn en de auto (althans het chassis) van het bouwjaar 1975. De Porsche was dus niet 16, maar 25 jaar oud. Dat is een wezenlijk verschil in leeftijd van de Porsche, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat het bouwjaar van elke auto een belangrijke en waardebepalende factor vormt. Zeker nu het om een "model 1992" ging, kan niet worden gesproken van een klassieke auto uit 1975, welke kwalificatie mogelijk een waardeverhogend effect had kunnen hebben. Bovendien staat, op grond van het geconstateerde valse VIN, het weggevijlde motornummer en (naar voldoende is gebleken:) het gestolen interieur, de dubieuze samenstelling en de even twijfelachtige herkomst van de Porsche - met alle mogelijke gevolgen van dien - als voldoende aannemelijk vast. Nog los van alle overige gebreken die - als onvoldoende betwist - zijn komen vast te staan, is het duidelijk dat [persoon A] bij een juiste voorstelling van zaken omtrent het voorgaande deze overeenkomst niet zou hebben gesloten. In het midden kan blijven of [persoon B] het juiste bouwjaar ten tijde van de koop wel wist of had behoren te weten. Hij had immers behoren te begrijpen dat [persoon A] van deze overeenkomst zou zijn afgehouden als hij een juiste voorstelling van zaken had gehad (zie art. 6:228 BW). De stelling van [persoon B], die er op neer komt dat [persoon A] bij een koopprijs van NLG 33.500,00 dergelijke "verrassingen" had moeten incalculeren, snijdt dan ook geen hout. Bovendien dient deze wederzijdse dwaling voor rekening van de professionele verkoper te komen, omdat die (onder meer) had kunnen bedingen dat hij niet kon instaan voor het juiste bouwjaar en samenstelling van de Porsche.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen heeft [persoon A] terecht de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd.
7.4 De kwestie of er in het geval van deze consumentenkoop sprake is van non-conformiteit behoeft dan ook geen bespreking meer.
7.5 Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de wederzijdse prestaties ongedaan gemaakt dienen te worden. De Porsche dient aan [persoon B] te worden teruggegeven. Deze berust blijkbaar onder een strafrechtelijk beslag. Het ligt op de weg van [persoon A] om te bewerkstelligen dat de Porsche met het kentekenbewijs en de sleutels weer aan hem ter beschikking komt, zodat deze aan [persoon B] kan worden overgedragen. Voorshands moet worden geoordeeld dat niet aan [persoon A] te verwijten valt dat hij de Porsche voor nader (specialistisch) onderzoek aan de politie heeft aangeboden is, waarbij van belang is wat hem op dat moment al was gebleken en hetgeen vervolgens tijdens dat onderzoek is komen vast te staan omtrent de identiteit van de Porsche. Partijen zullen hierover in het kader van de verdere ongedaanmaking bij de hierna te bepalen comparitie van partijen nog verdere recente informatie dienen te verschaffen.
De VW Golf is echter niet meer bij [persoon B] beschikbaar zodat [persoon B] aan [persoon A] de koopprijs van de Porsche dient terug te geven. In dat verband wordt [persoon B] omtrent de hoogte van die koopprijs tot bewijs toegelaten als hiervoor onder 7.1 is vermeld.
7.6 Omtrent de gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank het noodzakelijk dat [persoon A] daarover nog nadere informatie verstrekt, hetgeen kan geschieden bij de te gelasten comparitie van partijen die in combinatie met de te houden getuigenverhoren zal plaatsvinden. Tijdens die comparitie zal tevens worden onderzocht of partijen het op een of meer punten eens kunnen worden.
In voorwaardelijke reconventie
7.7 Aan de voorwaarde waaronder de vordering in voorwaardelijke reconventie is ingesteld is voldaan, zodat de rechtbank overgaat tot de behandeling daarvan.
7.8 [persoon A] heeft gemotiveerd betwist dat hij 10 liter motorolie aan de motor van de Porsche heeft toegevoegd. [persoon B] zal daarom worden toegelaten tot het bewijs dat [persoon A] 10 liter motorolie aan de motor van de Porsche heeft toegevoegd en dat als gevolg daarvan schade aan de motor is ontstaan waarvan de kosten van herstel naar verwachting NLG 15.000,00 zullen bedragen. Tijdens de te houden comparitie van partijen zullen partijen op dit punt nadere inlichtingen kunnen verschaffen en zal tevens worden onderzocht of partijen het eens kunnen worden.
In conventie en in voorwaardelijke reconventie voorts:
7.9 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
In conventie:
laat [persoon B] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat de koopprijs van de Porsche ¦ 33.500,00 heeft bedragen en de inruilprijs van de VW Golf NLG 35.000,00;
in voorwaardelijke reconventie:
laat [persoon B] toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit blijkt dat [persoon A] 10 liter motorolie aan de motor van de Porsche heeft toegevoegd en dat als gevolg daarvan schade aan de motor is ontstaan waarvan de kosten van herstel naar verwachting NLG 15.000,00 zullen bedragen.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie voorts:
bepaalt dat, zo [persoon B] het bewijs zoals hiervoor vermeld door middel van getuigen wenst te leveren, getuigen zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank, Martinetsingel 2 in Zutphen, op een nader te bepalen datum;
gelast een comparitie van partijen;
bepaalt dat partijen in persoon en vergezeld van de raadslieden dienen te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank aan de Martinetsingel 2 te Zutphen op een nader te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de enquêterol van 26 juli 2001 om partijen in de gelegenheid te stellen opgave te doen van het aantal en de personalia van de te horen getuigen bij (tegen)getuigenverhoor alsmede om de verhinderdata over de periode van 1 september tot 1 december 2001 over te leggen, voor welk overleggen geen uitstel zal worden verleend, derhalve ambtshalve peremptoir;
verzoekt partijen stukken die op de zaak betrekking hebben tenminste twee weken voor de zittingsdatum (in kopie) te doen toekomen aan de wederpartij en de griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.J. Heessels en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2001.
He/JW
RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer: 35040 HAZA 00-970
Uitspraak : 19 februari 2003
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[naam]
wonende te [plaats],
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie,
procureur: mr. P.A. Roscam Abbing,
advocaat: mr. A.C. Zillinger Molenaar te Heerenveen,
en
[naam]
wonende te [plaats], gemeente Apeldoorn, aldaar h.o.d.n. Autobedrijf Joop Bakker, met nevenvestiging te Apeldoorn, aldaar h.o.d.n. Auto Apeldoorn,
gedaagde partij in conventie
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
procureur: mr. J.J.M. Melissen (niet in staat).
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [persoon A] en [persoon B]
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
­ het vonnis van 5 juli 2001;
­ het proces-verbaal van het op 13 november 2001 gehouden getuigenverhoor tevens comparitie van partijen;
­ het proces-verbaal van het op 28 november 2002 gehouden getuigenverhoor en tegengetuigenverhoor tevens comparitie van partijen.
2. De verdere beoordeling van het geschil
In conventie en in reconventie
2.1 Hetgeen in voornoemd tussenvonnis is overwogen wordt overgenomen. Aan het slot van rechtsoverweging 7.3 van dat vonnis wordt overwogen dat [persoon A] terecht wegens dwaling de overeenkomst buitengerechtelijk heeft vernietigd. Thans is aan de orde de ongedaanmaking van de wederzijdse prestaties, de door [persoon A] opgevoerde schadeposten en de stelling van [persoon B] dat [persoon A] 10 liter olie aan de motor van de Porsche heeft toegevoegd.
In conventie voorts
2.2 In voormeld vonnis is, in verband met de genoemde ongedaanmakingsverplichtingen, [persoon B] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de koopprijs van de Porsche 33.500,00 NLG heeft bedragen en de inruilprijs van de VW Golf 35.000,00 NLG.
[persoon B] heeft ter zitting van 13 november 2001 als getuigen laten horen:
- de heer [naam], als verkoper in dienst van [persoon B];
- de heer[naam], autohandelaar te Dronten.
[persoon A] heeft in het tegengetuigenverhoor als getuigen laten horen:
- K. van [persoon A], partijgetuige;
- K. van [persoon A] senior, de vader van [persoon A].
2.3 [naam] heeft verklaard dat hij meent dat voor de Porsche een vraagprijs gold van 40.500,00 NLG en dat "de prijs is tot stand gekomen door de heer [persoon B]" Verder heeft hij onder meer verklaard: "Daar is uiteindelijk uitgekomen dat [persoon A] ¦ 1.500,00 toe zou krijgen op zijn Golf en een paar nieuwe banden. Die banden hebben een waarde van ongeveer ¦ 1.500,00 in totaal. Van de heer [persoon B] en de heer Smit heb ik later vernomen dat laatstgenoemde 35.000,00 NLG heeft geboden voor de Golf, dus dat is de inruilprijs geworden.(…...)
Ik heb het met [persoon A] niet over de koopprijs gehad, wel over het toe te betalen bedrag van 1.500,00 NLG plus banden.(...…)" De getuige [naam] weet dus niet uit eigen wetenschap welke koopprijs en welke inruilprijs [persoon B] met [persoon A] is overeengekomen. Hij leidt enkel uit mededelingen over de transactie tussen [persoon B] en [getuige] (waarmee kennelijk de andere getuige [naam] bedoeld is) dat de door laatstgenoemde geboden prijs "dus" de inruilprijs in de transactie met [persoon A] is geworden. Dit is echter slechts een gevolgtrekking van [naam], waarvan de juistheid niet is gebleken.
De getuige [naam] heeft verklaard dat hij de VW Golf voor 35.000,00 NLG van [persoon B] heeft gekocht. Hij heeft verder verklaard: "Ik weet van [persoon B] niets over wat hij met zijn koper, degene van wie de Golf afkomstig was, heeft afgesproken. Hij heeft mij alleen gezegd dat hij de Golf had ingeruild op een Porsche." De getuige heeft aldus niets verklaard dat tot het aan [persoon B] opgedragen bewijs kan bijdragen.
Uit de verklaring van [persoon A] kan worden afgeleid dat er steeds is uitgegaan van een koopprijs van de Porsche van 40.500,00 NLG en dat er geen andere prijs is besproken, zij het dat hij naast de inruil van de VW Golf nog twee banden en¦ 1.500,00 NLG toe kreeg. Het bedrag van 33.500,00 NLG is pas ten tijde van de aflevering van de Porsche op de koopovereenkomst ingevuld. Hierbij zij nog opgemerkt dat op het bij het tegengetuigenverhoor overgelegde origineel van die overeenkomst inderdaad zeer duidelijk is te zien dat dit bedrag met een blauwe pen is ingevuld, terwijl vrijwel de gehele overeenkomst verder met een zwarte pen of stift is ingevuld.
[persoon A] senior heeft nog verklaard dat [persoon B] op 5 april 2000 heeft gezegd dat het bedrag van 33.500,00 NLG enkel om "belastingtechnische redenen" in de koopovereenkomst was vermeld "en dat het niets met de prijs van de auto te maken had en voor ons geen gevolgen had. Hij heeft daarbij pertinent gezegd dat de prijs van de Porsche 40.500 NLG was, dat moest die auto opbrengen."
2.4 Uit de getuigenverklaringen zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien kan niet worden afgeleid dat de koopprijs van de Porsche 33.500,00 NLG heeft bedragen en de inruilprijs van de VW Golf 35.000,00 NLG, zoals aan [persoon B] te bewijzen was opgedragen. De tekst van de koopovereenkomst (met een latere vermelding van de koopprijs) en de eerst ten tijde van de contra-enquête overgelegde kopie van een inkoopverklaring - nog daargelaten of [persoon A] dat stuk werkelijk heeft gezien en ondertekend - maken dit, mede gelet op de inhoud van de genoemde getuigenverklaringen, niet anders. Voorts heeft [persoon A] voldoende aannemelijk gemaakt dat de VW Golf een hogere waarde had dan 35.000,00 NLG die eerder in de orde lag van 43.000,00 NLG.Voor zover [persoon B] de exacte bepaling van de koopprijs (om welke reden dan ook) min of meer in het midden heeft gelaten omdat het een ruilovereenkomst betrof, moet dit - gelet op zijn positie als professionele verkoper - geheel voor zijn rekening blijven. Het voorgaande brengt met zich dat [persoon B] in zijn bewijsopdracht niet is geslaagd.
2.5 Een en ander betekent dat de (inruil) waarde van de VW Golf in het kader van de op [persoon B] rustende ongedaanmakingsverplichting dient te worden vastgesteld op € 19.058,77 EURO ( 42.000,00 NLG). [persoon A] heeft er gezien de hierna te geven beslissing geen belang meer bij dat dit bedrag afzonderlijk in het dictum wordt vermeld.
2.6 Gelet op hetgeen op de beide comparities door partijen over en weer naar voren is gebracht handhaaft de rechtbank het oordeel dat het niet aan [persoon A] is te verwijten dat hij de Porsche voor nader specialistisch onderzoek naar Auto Pon en later naar de RDW heeft gebracht, waarna de politie nader onderzoek heeft ingesteld en het kenteken heeft ingenomen. Vast is komen te staan dat het verkrijgen van een nieuw kenteken vrijwel onmogelijk zal zijn. [persoon B] had immers zelf, in plaats van de onduidelijke herkomst van de Porsche te ontkennen, ook zelf daarnaar onderzoek kunnen instellen, hetgeen hij heeft nagelaten. Deze loop van de gebeurtenissen is voor een professionele autoverkoper als [persoon B] zeker voorzienbaar bij een samengestelde en deels van diefstal afkomstige auto als deze Porsche. Het voorgaande betekent dat [persoon A] dient mee te werken aan de teruggave van de Porsche in de huidige staat, met de sleutels en met of zonder kentekenbewijs, aan [persoon B]
2.7 Ten aanzien van de door [persoon A] gevorderde schadevergoeding ter zake van de posten genoemd onder 3.1 sub 4 van het vonnis van 5 juli 2001 geldt het volgende. Ter comparitie hebben partijen zich desgevraagd over en weer nader over deze posten kunnen uitlaten. Aan de hand daarvan stelt de rechtbank die posten in redelijkheid op de volgende bedragen vast, nu de verschuldigdheid ervan voldoende is komen vast te staan:
EURO NLG
- kosten van een vervangende auto: € 1.361,34 ( 3.000,00);
- stallingskosten: € 462,86 ( 1.020,00);
- expertisekosten: € 159,96 ( 352,50);
- benzinekosten: € 68,07 ( 150,00);
- verlofkosten: 61,71 ( 136,00);
- telefoonkosten: € 28,69 ( 63,22);
- kosten voorprocessuele rechtsbijstand: € 671,82 ( 1.480,50);
Totaal: € 2.814,45 ( 6.202,22).
Het voormelde totaalbedrag zal worden toegewezen. Nu [persoon A] heeft verzuimd gespecificeerd op te geven op welke data de hiervoor vermelde kosten zijn gemaakt zal de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente daarover in redelijkheid vaststellen op 1 mei 2001.
2.8 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [persoon B] worden veroordeeld in de proceskosten. Al hetgeen meer of anders is gevorderd zal worden afgewezen.
In reconventie voorts
2.9 In voormeld vonnis is [persoon B] toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [persoon A] 10 liter motorolie aan de motor van de Porsche heeft toegevoegd en dat als gevolg daarvan schade aan de motor is ontstaan waarvan de kosten van herstel naar verwachting 15.000,00 NLG zullen bedragen.
Terzake van deze bewijsopdracht heeft aan de zijde van [persoon B] de getuige [naam] een verklaring afgelegd. Aan de zijde van [persoon A] heeft naast laatstgenoemde zelf als partijgetuige, zijn vader K. van [persoon A] senior een verklaring afgelegd.
2.10 De getuige [naam] heeft onder meer verklaard:
"Over de motorolie weet ik het volgende. Ik stond erbij dat [persoon B] bij aflevering tegen [persoon A] zei dat je bij een Porsche altijd de olie moet peilen met een draaiende motor op temperatuur, want anders geeft hij te weinig olie aan op de peilstok. Verder heb ik enige tijd later erbij gestaan dat de heer [persoon B] van [persoon A] aan de telefoon had die hem kennelijk zei dat hij olielekkage had. Ik heb niet het hele gesprek kunnen volgen omdat ik op een gegeven moment naar een klant moest. Wel stond ik er nog bij dat [persoon B] zei dat van [persoon A] de olie moest peilen met draaiende motor en dat hij suggereerde tegen van [persoon A] dat deze waarschijnlijk teveel olie in de Porsche had gegooid. Ik heb voor de rest niets gehoord waaruit blijkt dat van [persoon A] ook werkelijk olie of teveel olie in de Porsche had gedaan of dat hij iets dergelijks tegen [persoon B] heeft gezegd."
Daarmee heeft deze getuige niets verklaard dat er op wijst dat [persoon A] daadwerkelijk teveel (10 liter) olie aan de motor van de Porsche heeft toegevoegd. Het enkele vermoeden van [persoon B], dat nergens door wordt bevestigd, is daarvoor onvoldoende. Het is bovendien niet zo dat (elke) olielekkage veroorzaakt moet zijn door een teveel aan motorolie.
[persoon A] heeft zelf op dit punt, voor zover van belang, als getuige nog verklaard: "Ik heb na de aflevering van de Porsche geen olie bijgevuld. Bij thuiskomst in [plaats] na de aflevering in Apeldoorn zag ik dat de motor behoorlijk olie lekte. (…...) Ik kan een beetje olie hebben bijgevuld, maar dat zijn nooit meerdere liters of zelf 10 liter geweest." Ook de getuige [persoon A] senior heeft niets waargenomen dat op het toevoegen van meerdere liters olie zou duiden. Hij heeft verklaard: "Ik meen me te herinneren dat hij een keer heeft gezegd dat hij een liter olie heeft bijgevuld. Hij heeft vast geen 10 liter olie bijgevuld, want als hij dat heeft gedaan dan had ik die olieblikken wel bij ons in de garage zien staan."
Voorts zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan het waarschijnlijk zou zij dat [persoon A] een dermate grote hoeveelheid olie aan de motor van de Porsche zou hebben toegevoegd. Het enkele feit dat de oliestand bij een Porsche met draaiende motor moet worden gepeild is in dat verband onvoldoende.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet geoordeeld worden dat [persoon B] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Zijn vordering zal dan ook worden afgewezen.
2.11 Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen en beslist heeft [persoon B] geen zelfstandig belang meer bij zijn vordering tot veroordeling van [persoon A] tot teruggave van de Porsche aan hem, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen.
2.12 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [persoon B] worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
in conventie
verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten koop-/inruilovereenkomst voor de Porsche met inruil van de VW Golf terecht door [persoon A] wegens dwaling is vernietigd;
veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] te betalen een bedrag van
€ 19.557,93EURO( 43.100,00 NLG), onder bepaling dat [persoon A] tegen ontvangst van dit bedrag de Porsche aan [persoon B] teruggeeft, althans medewerking verleent aan de afgifte van de Porsche aan [persoon B], met de wettelijke rente over
€ 19.512,55 EURO( 43.000,00 NLG) vanaf 22 september 2000 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [persoon B] om ten titel van schadevergoeding aan [persoon A] te betalen een bedrag van € 2.814,45 EURO, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 1 mei 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon A] begroot op € 437,68 EURO aan verschotten en op €1.996,00 EURO aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in reconventie:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon A] begroot op nihil aan verschotten en op € 390,00 EURO aan salaris voor de procureur;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.J. Heessels en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2003.
He/Vi