ECLI:NL:RBZUT:2003:AF5441

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
26 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
49224 HA ZA 02-758
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van curator tegen gedaagde in faillissement Bouwbedrijf Snelder BV

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 26 februari 2003 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van Bouwbedrijf Snelder BV en gedaagde, die tevens directeur is van [naam d[gedaagde] Beheer BV. De curator vorderde betaling van een bedrag van EUR 27.286,00, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een vordering die in de jaarstukken van 1998 was opgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Bouwbedrijf Snelder BV op 8 juni 2000 in staat van faillissement is verklaard en dat de curator is aangesteld om de belangen van de schuldeisers te behartigen.

De curator stelde dat gedaagde nog debiteur was van de vordering, terwijl gedaagde betwistte dat hij deze schuld nog had. Gedaagde voerde aan dat de vordering was overgedragen aan [naam d[gedaagde] Beheer BV door middel van een cessie op 18 februari 2000, en dat deze vordering deel uitmaakte van een overeenkomst tot koop en verkoop van activa en passiva van 28 juli 2000. De curator betwistte de geldigheid van deze cessie en stelde dat deze geantedateerd was.

De rechtbank oordeelde dat, gezien de omstandigheden en het gebrek aan bewijs van gedaagde, de curator in zijn stelling dat de cessie geantedateerd was, gelijk had. De rechtbank liet gedaagde toe tot het leveren van tegenbewijs en bepaalde dat getuigen zouden worden gehoord. De zaak werd verwezen naar de enquêterol om partijen in de gelegenheid te stellen getuigen op te geven. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan en bepaalde dat tegen het vonnis hoger beroep kon worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer: 49224 HA ZA 02-758
Uitspraak : 26 februari 2003
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
Mr. Johannes Hermanus VAN DEN SIGTENHORST,
wonende te Zutphen,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BOUWBEDRIJF SNELDER B.V.,
gevestigd te Toldijk,
eisende partij,
procureur: mr. J.H. van den Sigtenhorst,
en
[[gedaagde],
wonende te [woonplaats], gemeente [plaats],
gedaagde partij,
procureur: mr. D.J.P.M. Vermunt.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als de curator en [gedaagde].
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
­ de dagvaarding d.d. 14 augustus 2002
­ de akte overlegging producties
­ de conclusie van antwoord
­ het vonnis van 14 november 2002
­ het proces-verbaal van de op 16 januari 2003 gehouden comparitie van partijen.
­ de akte uitlating na comparitie van de zijde van [gedaagde].
2. De vaststaande feiten
2.1 Bij vonnis van de rechtbank te Zutphen d.d. 8 juni 2000 is Bouwbedrijf Snelder BV in staat van faillissement verklaard met benoeming van eiser als curator.
2.2 [gedaagde] is directeur van [naam directeur] Beheer BV. Deze vennootschap is enig aandeelhouder/directeur van Snelder BV.
2.3 In de jaarstukken van 1998 staat in de specificaties van posten op de balans onder overige vorderingen een vordering in rekening-courant op [[gedaagde] vermeld (rente 5%) ten bedrage van ƒ 45.991 en een vordering in rekening-courant op [naam d[gedaagde] Beheer BV (rente 5%) ten bedrage van ƒ 16.239,00. Jaarcijfers over 1999 ontbreken.
2.4 H. Eggink, als register-accountant verbonden aan BDO Walgemoed CampsObers, heeft onderzoek gedaan naar het verloop van deze beide rekening-courant rekeningen. Hieruit is naar voren gekomen dat de vordering op [naam d[gedaagde] Beheer BV in de loop van 1999 is ingelost.
2.5 Op 28 juli 2000 hebben Bouwbedrijf Snelder BV als verkoper en [naam d[gedaagde] Beheer BV en [gedaagde] voor zich als kopers gezamenlijk een overeenkomst ondertekend tot koop en verkoop van activa en passiva. De koopprijs voor de activa bedraagt ƒ [bedrag]. Deze is door de kopers voldaan.
De overeenkomst omvat -voor zover van belang- de volgende bepalingen:
"(…) Artikel 1 Koop en verkoop
(…)
De verkoper verkoopt en levert niet, zomin de Koper koopt en overneemt van de Verkoper, enige activa welke niet uitdrukkelijk worden genoemd in artikel 2 van deze overeenkomst en/of enige van dat artikel genoemde bijlagen.
Artikel 2 Activa
De koop/verkoop en levering betreft de activa die in de bijlage bij deze overeenkomst zijn omschreven. De genoemde activa zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als: de Activa.
Op de aan de overeenkomst aangehechte lijst staat onder meer vermeld:
"De volgende activa worden overgedragen: (…) alle op 1 juli 2000 bestaande vorderingen van de verkoper op debiteuren met uitzondering van de reeds overgenomen debiteurenvorderingen zoals overeengekomen op 30 juni 2000; (…)"
3. De vordering
3.1 De curator vordert dat de rechtbank [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te betalen de somma van EUR 27.286,00 vermeerderd met een vertragingsrente van 6% 's-jaars daarover, te rekenen vanaf 1 april 2002 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van een bedrag van €EUR 499,00 inzake buitengerechtelijke incassokosten en een bedrag van €EUR 2.910.20 inzake de door de boedel aan BDO Walgemoed CampsObers betaalde kosten voor boekenonderzoek, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2 De curator legt aan zijn vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag.
Uit het boekenonderzoek van H. Eggink is gebleken dat de vordering op [[gedaagde] per ultimo 1999 een bedrag beliep van ƒ 49.739,00 / € EUR 22.571,00. Vermeerderd met 6% samengestelde rente (ƒ 10.390.00 / €EUR 4.715,00) bedraagt de totale vordering van Snelder BV per 1 april 2002 ƒ 60.129,00 / €EUR 27.286,00. De curator betwist dat de vordering van Snelder BV op [[gedaagde] in de loop van 1999 voor de faillissementsdatum door middel van verrekening is voldaan.
De buitengerechtelijke kosten bedragen €EUR 499,00. De betaalde kosten voor het boekenonderzoek door BDO Walgemoed CampsObers zijn €EUR 2.910,90.
4. Het verweer
4.1 [gedaagde] concludeert dat de rechtbank de curator bij vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze zal ontzeggen met zijn veroordeling in de kosten van het geding.
4.2 [gedaagde] voert de navolgende verweren aan.
Bouwbedrijf Snelder BV heeft de vordering ten bedrage van ƒ 45.991,00 op [[gedaagde] door middel van cessie d.d. 18 februari 2000 overgedragen aan [naam d[gedaagde] Beheer BV.
Op 28 juli 2000 heeft Bouwbedrijf Snelder BV met [gedaagde] voor zich en met [naam d[gedaagde] Beheer BV gezamenlijk een overeenkomst gesloten tot koop en verkoop van activa en passiva, conform de aan de overeenkomst aangehechte lijst. De vordering van Bouwbedrijf Snelder BV op [gedaagde] valt onder de activa. Derhalve heeft de curator geen vordering op [gedaagde].
Het recht op rente is -zo het al bestond- tenietgegaan door de cessie van de vordering op 18 februari 2000. Mocht er tot 18 februari 2000 rente verschuldigd zijn, dan heeft de daarop betrekking hebbende vordering deel uit gemaakt van de activatransactie.
Subsidiair voert [gedaagde] aan -ingeval de cessie als nietig moet worden beschouwd- dat de vordering waarover rente zou moeten worden berekend en de daarover reeds verschuldigde rente deel hebben uit gemaakt van de activatransactie van 28 juli 2000.
Een rechtsgrond voor buitengerechtelijke kosten ontbreekt. De aan BDO Walgemoed CampsObers betaalde kosten voor het in opdracht van de curator uitgevoerde boekenonderzoek dienen ten laste van de boedel te komen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 De curator stelt aanspraak te kunnen maken op betaling door [gedaagde] van een schuld in rekening-courant die voorkomt in de jaarstukken van 1998, terwijl [gedaagde] betwist dat hij nog debiteur van deze vordering is. Volgens [gedaagde] is deze vordering hetzij via een cessie d.d. 18 februari 2000 overgedragen aan [naam d[gedaagde] Beheer BV, hetzij heeft deze deel uit gemaakt van de overeenkomst tot koop en verkoop van activa en passiva d.d. 28 juli 2000.
5.2 Ten bewijze van deze cessie d.d. 18 februari 2000 tussen Bouwbedrijf Snelder BV als verkoper en [naam d[gedaagde] Beheer BV als koper heeft [gedaagde] een akte van cessie overgelegd met -voor zover van belang- de volgende inhoud:
"(…) in aanmerking nemende dat:
de Verkoper op 31 december 1998 een vordering in rekening-courant heeft op de heer [[gedaagde], [adres] te [woonplaats], hierna te noemen de 'Schuldenaar', met een nominale waarde van NLG 45.991 (…) hierna [t]e noemen de 'Vordering', partijen genoegzaam bekend;
zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
1 De verkoper draagt hierbij de Vordering over aan koper voor een koopsom van NLG 45.991,- (…).
2 Koper aanvaardt hierbij de in lid 1 van dit artikel genoemde cessie.
3 Betaling van de koopsom vindt plaats in rekening-courant tussen koper en verkoper.
(…)
Artikel 4
De onderhavige cessie is aan de Schuldenaar medegedeeld. Ten bewijze van deze mededeling heeft de Schuldenaar deze overeenkomst mede ondertekend. (…)"
[gedaagde] heeft de akte van cessie driemaal getekend: namens Bouwbedrijf Snelder BV, namens [gedaagde] Beheer BV en als de debiteur [gedaagde].
5.3 De curator heeft de geldigheid van deze cessie betwist. De akte van cessie is hem pas bij brief van 28 november 2001 toegestuurd (productie 14 van de akte overlegging producties), terwijl de curator al vanaf 3 september 2001 [gedaagde] bij herhaling heeft geconfronteerd met de conclusie van Eggink dat geen grondslag ondersteund met bescheiden aanwezig was voor de gestelde verrekening van de schuld van [gedaagde] aan Bouwbedrijf Snelder BV met de vordering van [naam d[gedaagde] Beheer BV op Bouwbedrijf Snelder BV, en [gedaagde] heeft verzocht om uitleg. Na een uitgebreide briefwisseling tussen de curator, Eggink van BDO en Schol, verbonden aan het accountantskantoor van Bouwbedrijf Snelder BV, waarin nooit is gerept over het bestaan van een akte van cessie, kwam uiteindelijk op 28 november 2001 bovengenoemde akte van cessie te voorschijn. Deze gang van zaken wettigt volgens de curator het vermoeden dat de akte van cessie is geantedateerd, en van na datum faillissement is.
5.4 Met de curator is de rechtbank van oordeel dat onder bovengenoemde omstandigheden, te weten het herhaalde verzoek om onderbouwing met bescheiden van de verrekening en het feit dat in de frequente briefwisseling geen enkele verwijzing is te vinden naar het bestaan van een akte van cessie, de conclusie is gerechtvaardigd dat -behoudens door [gedaagde] te leveren tegenbewijs- uitgegaan moet worden van de juistheid van de stelling van de curator dat de overgelegde akte van cessie is geantedateerd en -zo er al gecedeerd is- dit is gebeurd na datum faillissement.
5.5 Mocht [gedaagde] niet in het hem op te dragen tegenbewijs slagen, dan overweegt de rechtbank omtrent het verweer van [gedaagde] dat de vordering deel heeft uit gemaakt van de overeenkomst van koop en verkoop op 28 juli 2001 als volgt. De koopprijs van voornoemde overeenkomst bedraagt ƒ [bedrag]. Uit de brief van de curator d.d. 30 juni 2000 aan [gedaagde], door [gedaagde] voor akkoord getekend en overgelegd ter gelegenheid van de comparitie van partijen onder gelijktijdige verzending aan de raadsman van [gedaagde], is de opbouw van de koopprijs af te leiden. De bedrijfsmiddelen zijn overgenomen voor ƒ 90.000,00. Een bedrag van ƒ 10.000,00 is betaald ter zake van goodwill. Voor de niet-rechtsgeldig aan de Rabobank verpande vorderingen -die nominaal een bedrag van ƒ 50.000,00 belopen- is een bedrag van ƒ 29.000,00 betaald. De stelling van [gedaagde] dat in dit nominale bedrag van ƒ 50.000,00 de vordering van ƒ 45.991,00 is geïncorporeerd, komt de rechtbank onaannemelijk voor. Bovendien kan niet worden aangenomen dat afhankelijk van de geldigheid van de cessie in de samenstelling van het bedrag van ƒ 50.000,00 wel of niet het bedrag van ƒ 45.991,00 is begrepen. Hiervoor is het bedrag te hoog om te kunnen aannemen dat partijen omtrent de prijs van de niet-verpande vorderingen dit zijn overeengekomen.
5.6 Slaagt [gedaagde] in het hem op te dragen tegenbewijs, dan wordt de cessie als rechtsgeldig aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat de curator [gedaagde] niet meer tot betaling van het gevorderde bedrag kan aanspreken.
5.7 Op de voet van artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal worden bepaald dat tegen dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
laat [gedaagde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshandse oordeel dat de akte van cessie geantedateerd is en dateert van een datum na de faillissementsdatum;
bepaalt dat, zo [gedaagde] het bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, getuigen zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank, Martinetsingel 2 in Zutphen, op een nader te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de enquêterol van 26 maart 2003 om partijen in de gelegenheid te stellen opgave te doen van het aantal en de personalia van de te horen getuigen bij (tegen)getuigenverhoor alsmede om de verhinderdata over de periode van april tot juli 2003 over te leggen, voor welk overleggen geen uitstel zal worden verleend, derhalve ambtshalve peremptoir;
bepaalt dat tegen dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 februari 2003.