ECLI:NL:RBZUT:2002:AF5799

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38820 HAZA 01-333
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vorderingen tegen failliete gedaagden en niet-ontvankelijkheid van eisers

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, zijn eisers vorderingen ingesteld tegen drie gedaagden, waarvan er twee in staat van faillissement zijn verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure tegen de failliete gedaagden is geschorst, in afwachting van de verificatievergaderingen in hun faillissementen. De vorderingen tegen de derde gedaagde zijn echter niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eisers in hun procesvoering niet duidelijk hebben gemaakt wie de procespartijen zijn, wat in strijd is met de goede procesorde. Dit leidde tot de beslissing dat eisers niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen tegen deze gedaagde. De rechtbank heeft ook de kosten van de procedure aan eisers opgelegd, inclusief een deel van het griffierecht en het salaris van de procureur. Het vonnis is uitgesproken op 7 november 2002, waarbij de rechtbank de eisers heeft veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer: 38820 HAZA 01-333
Uitspraak: 7 november 2002
Vonnis van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
1. [eiser],
wonende te [plaats] gemeente Oosterhout
en/of
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid STRUIJK MANAGEMENT EN DEELNEMINGEN B.V.,
gevestigd te Oosterhout,
2. [eiser],
en/of
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JACOBIEN B.V.,
beiden wonende dan wel gevestigd te Warmond,
eisende partijen,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. J.A. Velenturf te Breda
en
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BRINKENHORST BEHEER B.V.,
gevestigd te Hoog-Keppel, gemeente Hummelo en Keppel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DU FRÊNE B.V.,
gevestigd te Zevenaar, gemeente Zevenaar,
3. [gedaagde]
aanvankelijk wonende te Hoog-Keppel, gemeente Hummelo en Keppel, thans wonende te [plaats], gemeente Zaltbommel,
gedaagde partijen,
procureur: mr. E.G.M. Wiggers,
advocaat: mr. S.J.B. Drijber te Arnhem.
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 december 2000,
- de conclusie van eis,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 27 september 2001,
- de conclusie van repliek, houdende akte tot vermeerdering van eis, met producties,
- de akte overlegging beslagstukken zijdens eisers,
- de akte uitlating voorwaardelijke vermeerdering van eis,
- de conclusie van dupliek, met producties,
- de op 24 oktober 2002 gehouden pleidooien, waarbij over en weer pleitnotities in het geding zijn gebracht.
2. De vorderingen, voor zover gericht tegen gedaagden sub 1 en 2
Ambtshalve is bekend dat gedaagde sub 1 op 4 oktober 2001 en dat gedaagde sub 2 op 3 oktober 2001 in staat van faillissement is verklaard. Omdat de door de eisende partijen ingestelde rechtsvordering strekt tot voldoening van een verbintenis uit de boedel, is de onderhavige procedure, voor zover gericht tegen gedaagden sub 1 en 2, per datum faillietverklaring, dus voor de conclusie van repliek geschorst in afwachting van de in hun faillissementen te houden verificatievergaderingen.
3. De vorderingen, voor zover gericht tegen gedaagde sub 3
3.1. Eisers kunnen niet ontvangen worden in hun vorderingen tegen gedaagde sub 3, hierna ook: [gedaagde]. Dit oordeel is gebaseerd op het volgende.
3.2. In de inleidende dagvaarding zijn de eisende partijen in de aanhef aangeduid als hiervoor weergegeven. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord, voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van de stellingen van eisers, erop gewezen dat aldus niet duidelijk is wie de procespartijen zijn.
Eisers zijn in hun conclusie van repliek niet op dit onderwerp ingegaan, waarna [gedaagde] bij conclusie van dupliek heeft aangevoerd dat eisers om die reden niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden.
Eerst bij gelegenheid van het door [gedaagde] aangevraagde pleidooi hebben eisers hun positie nader toegelicht. Zij hebben toen betoogd dat eisers, de heren [eisers], hun mede-eiseressen Struijk Management en Deelnemingen B.V. en Jacobien B.V. hebben aangewezen als de vennootschappen namens wie zij de rechtsverhouding tot gedaagden zijn aangegaan in verband met de Kredietovereenkomst van 21 oktober 1999. Eisers hebben gezamenlijk, met een "en/of" constructie de eis ingesteld voor het geval [gedaagde] zou betwisten dat de heren [eisers] niet binnen redelijke termijn Struijk Management en Deelnemingen B.V. en Jacobien B.V. hebben aangewezen als hun meesters.
Ten aanzien van het eerste onderdeel van het petitum van de dagvaarding hebben eisers gevraagd om rectificatie van het woord "eiseres" in "eisers" en verzocht de daarin verwoorde eis van de heren [eisers] als voorwaardelijk te beschouwen, namelijk voor het geval [gedaagde] een geslaagd beroep doet op het bepaalde in artikel 3:67 tweede lid van het Burgerlijk Wetboek en de heren [eisers] geacht moeten worden zichzelf te hebben gebonden.
3.3. Deze mededeling van eisers bij gelegenheid van het pleidooi, welke aldus wordt begrepen dat het eerste onderdeel van het petitum bij dagvaarding geacht moet worden te zijn ingesteld door de vennootschappen Struijk Management en Deelnemingen B.V. en Jacobien B.V. en voorts voorwaardelijk is ingesteld door de heren [eisers], kan niet worden aangemerkt als een voor toewijzing vatbaar verzoek tot wijziging van eis. Het verzoek is niet bij akte of conclusie gedaan en heeft geen betrekking op een wijziging van eis, maar op een wijziging van (eisende) partijen.
Geoordeeld moet worden dat eisers niet alleen ten aanzien van het eerste onderdeel, maar ook ten aanzien van de overige onderdelen van hun vorderingen in gebreke zijn gebleven tijdig en eenduidig aan te geven door wie deze vorderingen zijn ingesteld.
Eisers baseren de vorderingen onder 3 en 4 van de inleidende dagvaarding op een op 22 november 1999 opgemaakte aandeelhoudersovereenkomst. De inhoud van de dagvaarding, van de door eisers genomen conclusies en van de in het geding gebrachte stukken geven echter geen antwoord op de vraag door wie deze vorderingen zijn ingesteld. De vordering onder 3 strekt ertoe gedaagden te veroordelen aan "Struijk" te betalen. In de dagvaarding worden eisers sub 1, Struijk in persoon en/of Struijk Management en Deelnemingen B.V. tezamen aangeduid als "Struijk". Ook de vordering onder 2 strekt tot betaling aan "Struijk". Eerst na verweer van gedaagden bij gelegenheid van het pleidooi hebben eisers de eerdere uitlating dat de vennootschappen primair als eiseressen gezien moesten worden gecorrigeerd en voor dit onderdeel aangegeven dat deze vordering geacht moet worden te zijn ingesteld namens Struijk in persoon.
De vordering onder 4 strekt tot betaling aan "[eiser], eiser sub 2", derhalve [eiser] in persoon en/of diens besloten vennootschap Jacobien B.V.
3.4. Geoordeeld moet worden dat deze door eisers gevolgde wijze van procederen, waarbij pas in een zeer laat stadium van de procedure enig inzicht -en dan slechts ten dele, in deels voorwaardelijke vorm en al naar gelang het verweer van [gedaagde]- wordt verschaft in de identiteit van eisers, in strijd is met de goede procesorde. Eisers moeten daarom niet-ontvankelijk in hun vorderingen verklaard worden en zullen veroordeeld worden in de kosten van deze procedure, voor zover gevallen aan de zijde van [gedaagde]. Dit brengt met zich dat eisers veroordeeld zullen worden tot betaling van 1/3 deel van het totale door gedaagden betaalde griffierecht. Ten aanzien van het verschuldigde procureurssalaris wordt uitgegaan van 1/3 punt voor de conclusie van antwoord, 1 punt voor de conclusie van repliek en 2 punten voor pleidooi, berekend over tarief VI, dus EUR 1.724,-- per punt.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
verstaat dat de procedure tegen gedaagden sub 1 en 2 is geschorst en alleen dan zal worden voortgezet, indien de verificatie van de vorderingen wordt betwist;
verklaart eisers niet ontvankelijk in hun vorderingen tegen gedaagde sub 3;
veroordeelt eisers in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde sub 3 gevallen en begroot op EUR 1.132.18 aan verschotten en op EUR 5.689,20 aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het meer of anders gevorderde ten aanzien van gedaagde sub 3.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek,
G.W. Brands-Bottema en M. Stempher, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2002.
AP/MS/GB/VR