ECLI:NL:RBZUT:2002:AF4671

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer: 46884/ HA ZA 02-377
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van assurantietussenpersoon bij overlijden verzekerde en gevolgen voor verzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 29 januari 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de assurantietussenpersoon Taken Assurantien B.V. over de gevolgen van het overlijden van de echtgenote van [eiser] voor een afgesloten overlijdensrisicoverzekering. De verzekering was afgesloten voor een periode van 10 jaar en eindigde op 16 augustus 2000. Mevrouw [van eiser] overleed op 7 september 2000, na het verstrijken van de verzekering. [eiser] had Taken verzocht om uitkering van het verzekerde bedrag, maar de verzekeraar, Royal Nederland, weigerde dit omdat het overlijden na de einddatum van de verzekering had plaatsgevonden.

De rechtbank oordeelde dat van een redelijk handelend en vakbekwaam assurantietussenpersoon verwacht mag worden dat hij de verzekeringnemer tijdig attendeert op de gevolgen van het overlijden van de verzekerde voor de verzekeringsovereenkomst. De rechtbank stelde vast dat Taken niet had voldaan aan deze zorgplicht, omdat zij [eiser] niet had gewezen op de mogelijkheid om de verzekering te verlengen. De rechtbank concludeerde dat [eiser] schade had geleden door het nalatig handelen van Taken.

De rechtbank veroordeelde Taken om aan [eiser] een bedrag van € 52.376,84 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde Taken in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van assurantietussenpersonen en de noodzaak om klanten tijdig te informeren over belangrijke zaken die hun verzekeringen aangaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Van een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam assurantietussenpersoon mag worden verwacht (daarvoor ontvangt hij ook provisie) dat hij, wanneer hij kennis krijgt van het overlijden van een verzekerde, heeft na te gaan welke gevolgen dit voor de verzekeringsovereenkomst heeft, in het bijzonder of de verzekering ook na dit overlijden nog (voldoende) dekking biedt en welke maatregelen in dit verband wellicht nodig zijn. Hij behoort de verzekeringnemer tijdig op een en ander opmerkzaam te maken. De assurantietussenpersoon heeft hier niet aan voldaan.
Rolnummer: 46884/ HA ZA 02-377
Uitspraak: 29 januari 2003
Vonnis van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [plaats],
eisende partij in hoofdzaak,
verwerende partij in het incident
procureur: mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat: mr. A.M. Bos te Amsterdam
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TAKEN ASSURANTIEN B.V.,
gevestigd te Epse,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. P.M. Leerink te Deventer.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid [van eiser] en Taken.
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
­ de dagvaarding d.d. 16 april 2002
­ de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak
­ de conclusie van antwoord in vrijwaringsincident
­ het vonnis d.d. 1 augustus 2002 in het incident
­ de conclusie van repliek, tevens houdende producties
­ de conclusie van dupliek, tevens houdende producties
­ de akte uitlating producties.
2. De vaststaande feiten
2.1 [eiser] heeft via zijn assurantietussenpersoon Taken een viertal verzekeringspolissen afgesloten, te weten: een inboedel-, een caravan-, een WA- en een overlijdensrisicoverzekering.
2.2 De overlijdensrisicoverzekering was afgesloten bij de verzekeringsmaatschappij Royal Levensverzekeringmaatschappij N.V., welke maatschappij later is overgegaan in Royal Nederland Levensverzekering N.V., onder de naam Royal Secure, op het leven van de echtgenote van [eiser], mevrouw [van eiser] voor een bedrag van f 100.000,--. De verzekering luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
"(…...)
Artikel 13
Optierecht
1 (...…)
2 De verzekeringnemer heeft het recht om een bestaande verzekeringsovereenkomst aan het einde van de looptijd van de verzekeringsovereenkomst voor ten hoogste een zelfde verzekeringsperiode voort te zetten zonder dat gezondheidswaarborgen zijn vereist, tegen het op dat moment geldende tarief behorende bij de dan bereikte leeftijd.
Deze voortzetting is uitsluitend mogelijk tot aan het moment dat de verzekerde de leeftijd van 55 heeft bereikt.
3 De in de leden 1. en 2. van dit artikel omschreven rechten vervallen:
a) indien de verzekeringnemer niet binnen 30 dagen na het tijdstip als bedoeld in de leden 1. en 2. van dit artikel schriftelijk kenbaar maakt van zijn optierecht gebruik te maken (…...);
f) bij achterstand van premiebetaling (...…)."
2.3 De verzekering ving aan op 16 augustus 1990 en was afgesloten voor de periode van 10 jaar, zodat de verzekering eindigde op 16 augustus 2000. In 1999 is bij mevrouw [van eiser] een ernstige ziekte geconstateerd, waaraan zij op 7 september 2000 is overleden.
2.4 [eiser] heeft Taken hiervan op de hoogte gesteld en verzocht om uitkering te bewerkstelligen. Daarop heeft Taken op 11 september 2000 aan Royal Nederland een handgeschreven notitie met het verzoek tot uitkering over te gaan gestuurd, met als bijlagen een kopie van de overlijdensrisicoverzekering alsmede een kopie van de overlijdensakte.
2.5 Bij brief van 25 september 2000 bericht Royal Nederland aan Taken dat niet tot uitkering van het verzekerde bedrag zal worden overgegaan, omdat het overlijden van mevrouw [van eiser] plaatsvond na de einddatum van de verzekering. Dit bericht wordt door Taken op 26 september 2000 aan [eiser] doorgezonden.
2.6 Bij brief van 18 februari 2002 bericht Royal Nederland bij monde van mw. mr. S. Dijkgraaf aan de raadsman van [eiser]:
"(...…) Daarnaast kan Royal Nederland u bevestigen, dat Royal Nederland in beginsel tot uitkering van het verzekerde bedrag overgaat, indien een Royal Secure binnen de in artikel 13 lid 2 gestelde termijn wordt verlengd, ongeacht het feit of de verlenging wordt verzocht na het overlijden van de verzekerde, zo lang de verlenging maar wordt verzocht binnen de termijn gesteld in artikel 13 lid 2 (…...)."
3. De vordering in de hoofdzaak
3.1 [eiser] vordert dat de rechtbank Taken bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen om aan [eiser] te betalen tegen algehele kwijting een bedrag van t 52.376,84 met de wettelijke rente over een bedrag van t 48.755,07 vanaf 17 april 2002 tot de dag der algehele voldoening met veroordeling in de kosten van de procedure.
3.2 [eiser] legt aan zijn vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag. Taken heeft haar zorgplicht geschonden en niet gehandeld als een goed opdrachtnemer door [eiser] niet te wijzen op de verlengingsoptie van de overlijdensrisicoverzekering en door het door hem aan Taken gerichte verzoek om uitkering te bewerkstelligen niet om te zetten in een verlengingsverzoek van de polis aan Royal Nederland. Door dit nalatig handelen heeft [eiser] schade geleden.
4. Het verweer in de hoofdzaak
4.1 Taken concludeert dat de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk zal verklaren in vorderingen, althans hem deze zal ontzeggen met zijn uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling in de kosten van het geding.
4.2 Taken voert de navolgende verweren aan. Op een assurantietussenpersoon rust niet de verplichting een verzekeringsnemer te attenderen op het feit dat een verzekering ten einde loopt, te meer nu de onderhavige overlijdensrisicoverzekering expliciet is afgesloten voor de duur van 10 jaar. Omdat Taken niet op de hoogte was van de ziekte van mevrouw [van eiser], was er bovendien geen aanleiding om [eiser] te attenderen op de verlengingsoptie. Bovendien had Royal haar brief met bijlagen kunnen opvatten als een wens om over te gaan tot verlenging, zodat Taken geen verwijt kan worden gemaakt. Zij betwist ten slotte de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
5. De beoordeling van het geschil in de hoofdzaak
5.1 De eerste vraag is of op Taken de rechtsplicht rust [eiser] te wijzen op het naderen van de einddatum van de overlijdensrisicoverzekering.
5.2 Vaste jurisprudentie is dat het in het algemeen de taak is van de assurantie-tussenpersoon te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Daarbij hoort het tijdig attenderen op gevolgen van hem bekend geworden feiten die gevolgen kunnen hebben voor dekking van deze verzekeringen.
5.3 Vaststaat dat [eiser] de overlijdensrisicoverzekering heeft afgesloten voor een bepaalde periode van 10 jaar. De achtergrond hiervoor doet niet ter zake. De einddatum van deze verzekering was [eiser] bekend. Indien hij verlenging van deze verzekering had gewenst voor het verstrijken van verzekering (te weten 16 augustus 2000), had hij contact op kunnen nemen met Taken teneinde deze verlenging te bewerkstelligen. In verband met hetgeen hierna wordt overwogen kan in het midden blijven of Taken als assurantietussenpersoon de verplichting had [eiser] opmerkzaam te maken op het aflopen van de lopende polis en de mogelijkheid van verlenging van de bestaande overlijdensrisicoverzekering in de gegeven omstandigheden, te weten dat er tussen [eiser] en Taken in de periode van 1996 tot september 2000 geen contact meer is geweest en Taken niet op de hoogte was van de slechte gezondheidssituatie van de echtgenote van [eiser].
5.4 In het onderhavige geval doet zich immers de bijzondere omstandigheid voor dat de echtgenote van [eiser] is overleden kort na de beëindigingsdatum van de verzekering. De kennisgeving van [eiser] aan Taken omtrent het overlijden van zijn echtgenote had geen ander doel dan te komen tot uitkering van de overlijdensverzekering. Deze mededeling aan Taken is geschied tijdens de termijn waarbinnen verlenging nog mogelijk was. Van een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam assurantietussenpersoon mag worden verwacht (daarvoor ontvangt hij ook provisie) dat hij, wanneer hij kennis krijgt van het overlijden van een verzekerde, heeft na te gaan welke gevolgen dit voor de verzekeringsovereenkomst heeft, in het bijzonder of de verzekering ook na dit overlijden nog (voldoende) dekking biedt en welke maatregelen in dit verband wellicht nodig zijn. Hij behoort de verzekeringnemer tijdig op een en ander opmerkzaam te maken. Taken heeft echter volstaan met het versturen aan Royal Nederland van een zeer kort, handgeschreven memo, vergezeld van de polis en de overlijdensakte. Het had op de weg van Taken gelegen [eiser] op de hoogte te stellen van het feit dat de verzekering was geëindigd doch dat de mogelijkheid bestond deze te verlengen, dan wel namens [eiser] rechtstreeks aan Royal Nederland te verzoeken de verzekering te verlengen. Door dat niet te doen is Taken tekortgeschoten in de zorgvuldigheid die van assurantietussenpersoon mag worden verwacht.
5.5 Vervolgens dient te worden beoordeeld of [eiser] als gevolg van deze handelwijze van Taken schade heeft geleden. Van belang is het antwoord op de vraag of Royal Nederland tot uitkering zou zijn overgegaan indien gebruik was gemaakt van de verlengingsoptie. Taken doet daarbij een beroep op de conclusie van antwoord van Royal Nederland in de door Taken geëntameerde vrijwaringprocedure waarin zij terugkomt op haar brief van 18 februari 2002.
Artikel 13, tweede lid van de polisvoorwaarden bepaalt dat 'voortzetting' van de verzekering mogelijk is door gebruik te maken van de verlengingsoptie. Voorwaarde is dat binnen 30 dagen schriftelijk kenbaar moet worden gemaakt dat de verzekering moet worden verlengd. Gelet op de brief van Royal Nederland d.d.18 februari 2002 had die verlenging ook gedaan kunnen worden bij de situatie dat de verzekerde reeds was overleden. In de polisvoorwaarden wordt geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van de medische gesteldheid van de verzekerde. Indien Taken derhalve [eiser] had geattendeerd op de optie (hetgeen tot zijn adviesfunctie behoort) en Taken namens [eiser] vervolgens een schriftelijk verzoek tot verlenging had gedaan, was de verzekering niet geëindigd per 16 augustus 2000, terwijl op die datum het verzekerde risico zich nog niet had voorgedaan. Dat Royal Nederland haar standpunt in de vrijwaringprocedure heeft gewijzigd doet niet ter zake, nu uit de polisvoorwaarden reeds blijkt dat zij tot uitkering over zal moeten gaan. De vraag of Royal Nederland het verzoek om over te gaan tot uitkering op had moeten vatten als een verzoek tot verlenging van de verzekering, kan thans in het midden worden gelaten, nu dat voor deze procedure niet relevant is. Een dergelijke vraag zal in de vrijwaringprocedure moeten worden beantwoord om te beoordelen of Taken regres kan nemen op Royal Nederland. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat [eiser] schade heeft geleden.
Het bewijsaanbod van Taken zal worden gepasseerd, nu dit niet tot een ander oordeel zal leiden.
5.6 De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten zal, overeenkomstig het Rapport van de Werkgroep van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak inzake de buitengerechtelijke kosten van november 2000 (Rapport Voor-Werk II), worden afgewezen, nu uit de stukken is gebleken dat de door [eiser] gemaakte kosten zijn te scharen onder de kosten ter voorbereiding en instructie van de zaak.
De kostenveroordeling zal worden gerelateerd aan het bedrag dat uiteindelijk in totaal wordt toegewezen.
5.7 Gelet op het bovenstaande zal Taken worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
In de hoofdzaak
veroordeelt Taken om aan [eiser] te betalen de som van t 52.376,84 (zegge: tweeënvijftig duizend driehonderd en zesenzeventig euro en vierentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van t 48.755,07 vanaf 17 april 2002 tot de dag der voldoening;
veroordeelt Taken in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op t 1.072,56 aan verschotten en op t 1.542,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.C. de Visser, J.A.M. Strens-Meulemeester en K.H.A. Heenk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2003.