ECLI:NL:RBZUT:2002:AF3868

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: 02/1118
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake gemeentelijk monumentenbeleid en woonbestemming

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 20 december 2002, gaat het om een geschil tussen eisers, wonende te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk. De eisers hebben een verzoek ingediend om een pand aan te wijzen als gemeentelijk monument, na de ongegrondverklaring van hun beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 februari 2001. Dit verzoek is gedaan in de veronderstelling dat plaatsing op de monumentenlijst ook een woonbestemming zou impliceren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente het verzoek van eisers ten onrechte heeft aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de brief van eisers van 17 mei 2001 niet als een aanvraag kan worden beschouwd, omdat er geen bereidheid was van de gemeente om een woonbestemming toe te kennen aan het pand. Hierdoor kon er geen bezwaar worden gemaakt tegen de beslissing van de gemeente. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verklaart de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk. Tevens wordt de gemeente gelast het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken, met mr. J.W.M. Bunt als rechter en mr. J.A. Lok als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 02/1118
PROCES-VERBAAL VAN MONDELINGE UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eisers], wonende te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, verweerder,
gemachtigde: T.J.M. Verhoeven.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 23 juli 2002, verzonden op 29 juli 2002, inhoudende de ongegrondverklaring van de bezwaren van eisers gericht tegen verweerders besluit van 9 april 2002 waarbij is besloten het pand van eisers, [adres] [woonplaats], niet aan te wijzen als gemeentelijk monument.
2. Motivering
Na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 februari 2001 inhoudende de ongegrondverklaring van het beroep van eisers gericht tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten van Gelderland inzake de correctieve herziening van het bestemmingsplan Winterswijk-West, hebben eisers bij brief van 17 mei 2001 verzocht om aanwijzing van het in geding zijnde pand als gemeentelijk monument.
Eisers verzoek is ingegeven door de veronderstelling, die zij zeggen te hebben ontleend aan hetgeen hen ter zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is voorgehouden, dat plaatsing op de monumentenlijst tevens toekenning van een woonbestemming inhoudt.
Zowel uit eisers brief van 17 mei 2001 als uit de ter zitting gegeven toelichting is de rechtbank gebleken dat eisers slechts verzoeken om plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst indien daaraan voorafgaand een woonbestemming wordt toegekend aan het in geding zijnde pand.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan slechts tegen een besluit in de zin van de Awb bezwaar worden gemaakt.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Geoordeeld wordt dat verweerder eisers brief van 17 mei 2001 ten onrechte heeft aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, aangezien de brief slechts als een aanvraag was te beschouwen indien aan het pand alsnog een woonbestemming zou worden toegekend. De bereidheid daartoe was aan de zijde van de gemeente - zoals kort voor 17 mei 2001 definitief was komen vast te staan door middel van de uitspraak van 27 februari 2001 -
niet aanwezig. Verweerders antwoord op eisers brief van 17 mei 2001 kan dan ook niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kon tegen verweerders beslissing geen bezwaar in de zin van de Awb worden gemaakt.
Het vorenoverwogene leidt er toe dat verweerder eisers bezwaren in plaats van ongegrond niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het beroep is om die reden gegrond. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal de rechtbank doen wat verweerder had behoren te doen.
Niet is gebleken dat eisers proceskosten hebben gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart de bezwaren van eisers alsnog niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat de gemeente [woonplaats] het door eisers betaalde griffierecht (€ EUR 109,--) aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 20 december 2002.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Waarvan proces-verbaal,
mr. J.W.M. Bunt mr. J.A. Lok
griffier rechter