ECLI:NL:RBZUT:2002:AF1083

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
15 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1539 en 02/1542
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. van Duyvendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsende werking van bezwaar tegen monumenten- en bouwvergunning voor het veranderen van een pakhuis in een woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 15 november 2002 uitspraak gedaan over de schorsende werking van een bezwaar dat was ingediend tegen de verlening van zowel een monumentenvergunning als een bouwvergunning. De verzoekster had bezwaar aangetekend tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zutphen, die op 20 en 21 maart 2002 respectievelijk een monumentenvergunning en een bouwvergunning hadden verleend voor het veranderen van een pakhuis in een woning. De verzoekster stelde dat de vergunningen buiten werking moesten blijven totdat op haar bezwaarschrift was beslist, op grond van artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de gemeentelijke monumentenverordening.

De rechtbank overwoog dat ingevolge artikel 7.11 van de monumentenverordening de vergunning buiten werking blijft gedurende de termijn genoemd in artikel 6:7 Awb, indien er tijdig bezwaar is gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de stelling van verweerder, dat het betreffende artikellid buiten toepassing zou moeten blijven, niet houdbaar was. De rechtbank concludeerde dat de monumentenvergunning nog niet in werking was getreden, omdat verweerder nog niet had beslist op het bezwaarschrift van verzoekster. Dit betekende dat de werkzaamheden aan het pakhuis niet mochten beginnen, aangezien het pakhuis als beschermd monument was aangemerkt.

De verzoeken om voorlopige voorziening werden afgewezen, omdat de rechtbank geen onverwijlde spoed aanwezig achtte, gelet op de betrokken belangen. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K. van Duyvendijk en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nrs.: 02/1539 en 02/1542
UITSPRAAK
op de verzoeken om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoekster], te [woonplaats] verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen, verweerder,
alsmede [3e partij], te [woonplaats], derde-partij.
1. Aanduiding bestreden besluiten
a. Besluit van verweerder van 20 maart 2002, waarbij aan de derde-partij op grond van artikel 7 van de gemeentelijke monumentenverordening een monumentenvergunning is verleend voor het veranderen van een pakhuis in een woning, op het perceel plaatselijk bekend [adres] te Zutphen (02/1542).
b. Besluit van verweerder van 21 maart 2002, waarbij aan de derde-partij voor het hiervoor genoemde veranderen van het pakhuis bouwvergunning is verleend (02/1539).
2. Procesverloop
Verzoekster heeft bij brief van 16 april 2002 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij brief van 1 november 2002 heeft mr. F.B.M. van Aanhold, advocaat te Zutphen, verzocht
om een voorlopige voorziening met betrekking tot zowel de monumentenvergunning als de
bouwvergunning.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 14 november 2002. Verzoekster is in persoon
verschenen, bijgestaan door mr. Van Aanhold voornoemd. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door J.J.T. van Stiphout, W.R.L. Verdurmen en W.H. Wensink. Namens
de derde-partij zijn verschenen R. Leegwater en J. Veltenaar.
3. Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan,
of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
Niet in geschil is dat het in rubriek 2 genoemde bezwaarschrift zowel tegen de verlening van
de monumentenvergunning als tegen de verlening van de bouwvergunning is gericht.
Artikel 7, elfde lid, van de – door de raad van verweerders gemeente op 29 januari 1991
vastgestelde en laatstelijk op 18 december 1993 gewijzigde – monumentenverordening luidt:
“Een vergunning blijft buiten werking gedurende de in artikel 6:7 van de Algemene wet
bestuursrecht genoemde termijn. Indien gedurende die termijn beroep is ingesteld op grond
van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op dat beroep
is beslist, tenzij met toepassing van artikel 107 van de Wet op de Raad van State op een
desbetreffend verzoek beslist wordt de schorsing op te heffen”.
Een redelijke uitleg van dit artikellid brengt met zich dat de monumentenvergunning, indien
tegen de verlening daarvan tijdig bezwaar is gemaakt, ook gedurende de bezwaarschrift-procedure buiten werking blijft.
Het betoog van verweerder, dat genoemd artikellid buiten toepassing dient te blijven, faalt.
Artikel 6:16 van de Awb laat toe dat bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt afgeweken van
de hoofdregel dat het bezwaar of beroep niet de werking schorst van het besluit waartegen
het is gericht, ook indien dat wettelijke voorschrift is vastgesteld door een lagere wetgever,
zoals de raad van verweerders gemeente. Ook anderszins zijn er geen aanknopingspunten
te vinden om het betreffende artikellid onverbindend te achten, dan wel in het onderhavige
geval buiten toepassing te laten. Verweerders stelling dat de vaststelling door de raad van dit
artikellid op een vergissing berust, kan niet leiden tot een ander oordeel.
Nu verweerder nog niet op het (tijdig ingediende) bezwaarschrift van verzoekster heeft
beslist, moet worden geoordeeld dat de monumentenvergunning nog niet in werking is
getreden. Hieruit volgt dat het op grond van artikel 7 van de monumentenverordening thans
(nog) verboden is het in geding zijnde – als beschermd monument aangewezen – pakhuis in
enig opzicht te wijzigen, hetgeen tevens met zich brengt dat geen gebruik mag worden
gemaakt van de verleende bouwvergunning. Met de werkzaamheden mag derhalve thans
geen begin worden gemaakt.
Gelet hierop kan niet worden gezegd dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen,
thans een voorlopige voorziening vereist.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van
de Awb.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
- wijst de verzoeken af.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 15 november
2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: