ECLI:NL:RBZUT:2002:AE9934

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
31 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/: 794, 795, 796, 797, 798, 799, 800, 801, 802, 803, 805, 807, 808, 811 en 814
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over bestemmingsplannen en permanente bewoning van recreatieverblijven

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen, hebben eisers bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats 1] die de permanente bewoning van hun recreatieverblijven in strijd met het bestemmingsplan niet langer gedoogden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestemmingsplannen voor de recreatieverblijven van eisers sub 1 t/m 9 en 15 de bestemming 'Terrein voor zomerhuisjes' hebben, terwijl de recreatieverblijven van eisers sub 10 t/m 14 de bestemming 'Kampeercentrum' hebben. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de bestemmingsplannen en de bijbehorende voorschriften besproken, die het gebruik van de gronden en opstallen reguleren. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet kunnen worden gevolgd in hun betoog dat de bestemmingsplanregelingen buiten toepassing dienen te worden gelaten wegens strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft ook het beroep van eisers op het EG-Verdrag en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens verworpen, omdat deze niet door hen ingeroepen konden worden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaarschriften van eisers. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en is gelast dat de gemeente [woonplaats 1] het door eisers betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak is gedaan op 31 oktober 2002.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nrs.: 01/794, 01/795, 01/796, 01/797, 01/798, 01/799, 01/800, 01/801, 01/802, 01/803, 01/805, 01/807, 01/808, 01/811 en 01/814.
UITSPRAAK
in de gedingen tussen:
1. [A], wonende aan de [adres 1] 4-85 te [woonplaats 1], eiseres sub 1;
2. [B], wonende aan de [adres 1] 4-4 te [woonplaats 1], eiser sub 2;
3. [C], wonende aan de [adres 1] 4-20 te [woonplaats 1], eiseres sub 3;
4. De erven e/o rechtverkrijgenden van [D], wonende aan de [adres 1] 4-37 te [woonplaats 1], eiser sub 4;
5. De erven e/o rechtverkrijgenden van [E], wonende aan de [adres 1] 4-24 te [woonplaats 1], eiser sub 5;
6. [F], wonende aan de [adres 1] 4-54 te [woonplaats 1], eiser sub 6;
7. [G], wonende aan de [adres 1] 4-1 te [woonplaats 1], eiseres sub 7;
8. [H], wonende aan de [adres 1] 4-14 te [woonplaats 1], eiser sub 8;
9. [I], wonende aan de [adres 1] 4-77 te [woonplaats 1], eiser sub 9;
10. [J], wonende aan de [adres 2] 26-239 te [woonplaats 2], eiser sub 10;
11. [K], wonende aan de [adres 2] 26-3 te [woonplaats 2], eiser sub 11;
12. [L], wonende aan de [adres 2] 26-104 te [woonplaats 2], eiseres sub 12;
13. [M], wonende aan de [adres 2] 26-218 te [woonplaats 2], eiser sub 13;
14. [N], wonende aan de [adres 2] 26-42 te [woonplaats 2], eiser sub 14;
15. [O], wonende aan de [adres 1] 4-76 te [woonplaats 1], eiser sub 15,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats 1], verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluiten van verweerder van 7 mei 2001.
2. Feiten en procesverloop
Bij besluiten van 21 november 2000 heeft verweerder aan eisers meegedeeld dat de met het bestemmingsplan strijdige permanente bewoning van hun recreatieverblijven op de bovengenoemde adressen persoonsgebonden zal worden gedoogd.
Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt. Bij de thans bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Mr. M. Kuiper, advocaat te [woonplaats 1], heeft namens eisers beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 8 augustus 2002. Namens eisers is mr. Kuiper voornoemd verschenen, terwijl verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door M.H.M. van Rijbroek, ambtenaar der gemeente.
3. Motivering
Ter beoordeling staat in deze gedingen of verweerder de gedoogbesluiten van 21 november 2000 bij zijn thans bestreden besluiten in stand heeft mogen laten.
Ingevolge het bestemmingsplan "[bestemmingsplan 1]" heeft het terrein waarop de recreatieverblijven van eisers sub 1 t/m 9 en 15 zijn gelegen de bestemming "Terrein voor zomerhuisjes".
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn gronden met de bestemming "Terrein voor zomerhuisjes" bestemd voor de exploitatie van recreatiebedrijven, waar personen, die hun vaste verblijfplaats elders hebben, recreatief verblijf kunnen houden in zomerhuisjes.
Ingevolge artikel 1, onder p, dient onder een zomerhuisje te worden verstaan: een gebouw, geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, overwegend het zomerseizoen, te worden bewoond.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, is het verboden gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze die in strijd is met de uit het bestemmingsplan voortvloeiende bestemming van die gronden en opstallen.
Ingevolge het tweede lid is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op het gebruik, dat bestond ten tijde van het van kracht worden van deze voorschriften, zo lang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt gebracht.
Ingevolge het bestemmingsplan "[bestemmingsplan 2]" heeft het terrein waarop de recreatieverblijven van eisers sub 10 t/m 14 zijn gelegen de bestemming "Kampeercentrum".
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn gronden met de bestemming "Kampeercentrum" bestemd voor de exploitatie van recreatiebedrijven, waar personen, die hun vaste verblijfplaats elders hebben, recreatief verblijf kunnen houden in een recreatiewoonverblijf of in mobiele kampeermiddelen.
Ingevolge artikel 1, onder q, dient onder een recreatiewoonverblijf te worden verstaan: een gebouw, bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, overwegend het zomerseizoen, te worden bewoond.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge het vierde lid, zoals dat na daaraan onthouden goedkeuring voor zover hier van belang dient te worden gelezen, is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op het gebruik, dat bestond ten tijde van het van kracht worden van deze voorschriften.
Op 18 april 1996 is door de raad van verweerders gemeente een herziening van de beide bestemmingsplannen vastgesteld, welke herziening na het verstrijken van de beroepstermijn tegen het besluit omtrent goedkeuring van gedeputeerde staten van Gelderland van 7 augustus 1996 van kracht is geworden. Deze bestemmingsplanherziening bevat niet alleen (ruimere) bebouwingsvoorschriften, maar ook een specifiek op het gebruik betrekking hebbend voorschrift (onder i) voor recreatieverblijven.
Genoemd voorschrift luidt: "Het is verboden een recreatiewoonverblijf (lees ook: zomerhuis) anders dan voor recreatieve doeleinden te gebruiken; overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 59 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening."
De rechtbank stelt voorop dat eisers niet kunnen worden gevolgd in hun betoog dat deze bestemmingsplanregelingen buiten toepassing dienen te worden gelaten wegens strijd met artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. In zoverre de in de bestemmingsplannen neergelegde beperkingen al zijn aan te merken als aantasting van het recht op ongestoord genot van het eigendom, laat de bedoelde bepaling de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van het eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang onverlet. De voormelde bestemmingsregelingen zijn een zodanige toepassing.
Voor zover eisers hebben beoogd zich te beroepen op het in het EG-Verdrag neergelegde rechtstreeks werkende discriminatieverbod betreffende het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal, faalt dit beroep reeds omdat het niet door eisers als Nederlandse onderdanen die in Nederland woonachtig zijn ten overstaan van de Nederlandse nationale rechter kan worden gedaan.
Het beroep op artikel 25 van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens en artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten kan evenmin slagen, nu een burger daaraan geen aanspraken kan ontlenen.
Niet in geschil is dat (de erflaters van) eisers ten tijde van belang in deze gedingen in de onderhavige recreatieverblijven hun hoofdverblijf hadden, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank - ongeacht of feitelijk kan worden gesproken van de exploitatie van een recreatiebedrijf - in strijd is met de hiervoor genoemde bestemmingsplanbepalingen.
Eisers hebben voorts betoogd dat de permanente bewoning van hun recreatieverblijven door het overgangsrecht wordt beschermd. In dit verband hebben zij naar voren gebracht dat de peildatum voor de toepassing van het overgangsrecht met het van kracht worden van de voornoemde bestemmingsplanherziening is gewijzigd. Verweerder heeft zich daartegenover op het standpunt gesteld dat de peildatum niet is gewijzigd, omdat de gebruiksvoorschriften inhoudelijk niet zijn gewijzigd.
Gelet op de aan partijen bekende uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 28 november 2001 (zaaknr.: 200005421/1) moet - nu met name het voorschrift (onder i) onmiskenbaar voorziet in een wijziging van en aanvulling op de onder meer met betrekking tot de onderhavige bestemmingen geldende (gebruiks)voorschriften - voor de toepassing van het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik de datum van het van kracht worden van de genoemde bestemmingsplanherziening, als beslissend worden aangemerkt. De enkele omstandigheid dat verweerder zijn handhavingsbesluiten ten aanzien van permanente bewoning van recreatieverblijven niet met zoveel woorden mede op de herziene voorschriften baseert, doet hieraan niet af. De genoemde uitspraak van de AbRS biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de peildatum slechts wordt verlegd ingeval van een meer ingrijpende inhoudelijke wijziging van de voorschriften. In dit verband verdient nog opmerking dat tijdige herziening van de onderhavige - sterk verouderde - bestemmingsplannen overeenkomstig het bepaalde in artikel 33 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, evenzeer tot wijziging van de peildatum zou hebben geleid. De rechtbank heeft tenslotte mede in aanmerking genomen dat er vanuit mag worden gegaan dat de planwetgever niet kan hebben beoogd zinledige voorschriften in het leven te roepen, welk uitgangspunt bevestiging vindt in de plantoelichting (p. 4):
"Eveneens is nadrukkelijk een verbod opgenomen een recreatiewoonverblijf anders dan voor recreatieve doeleinden te gebruiken. (…) In combinatie met het nu opgenomen verbod zijn er voldoende mogelijkheden geschapen om met succes te kunnen optreden tegen eventueel toch optredende clandestiene permanente bewoning."
De rechtbank komt met het vorenstaande terug van het eerdere oordeel in de uitspraak in de zaak van de gemachtigde van eisers met reg.nr.: 01/211.
Namens eisers is onweersproken verklaard dat de permanente bewoning van hun recreatieverblijven vóór het van kracht worden van de bestemmingsplanherziening is aangevangen. Niet uitgesloten is dan ook te achten dat het huidige gebruik wordt beschermd door het overgangsrecht. Onder deze omstandigheden moet worden gezegd dat de bestreden besluiten een deugdelijke grondslag ontberen, hetgeen strijd oplevert met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De beroepen van eisers zijn dan ook gegrond en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd. In het kader van de te nemen nieuwe beslissing op bezwaar zal verweerder het door eisers gedane beroep op het overgangsrecht alsnog uitgaande van de gewijzigde peildatum hebben te beoordelen.
In het vorenoverwogene wordt aanleiding gezien verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen hebben moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toegekend, waarbij een wegingsfactor 1,5 (C2. Samenhangende zaken) wordt gehanteerd. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op de bezwaarschriften van eisers te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tezamen tot een bedrag van 966,-- ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen door de gemeente [woonplaats 1];
- gelast dat de gemeente [woonplaats 1] het door eisers betaalde griffierecht van elk € 102,10 aan hen vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: