ECLI:NL:RBZUT:2002:AE7963

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
19 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
45462 HAZA 02-160
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. de Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over erfgrens, mandeligheid en afwatering tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen, aangeduid als eiser en gedaagde, die aan de [adres] te [woonplaats] wonen. Eiser is eigenaar van perceel nr. 8 en gedaagde van perceel nr. 10. De grens tussen de percelen is vastgesteld door het Kadaster op 17 januari 2000. Eiser vordert onder andere dat de rechtbank de kadastrale grens bevestigt en gedaagde gebiedt om een afrastering die op zijn grond staat te verwijderen, alsook om de afwatering van zijn carport aan te passen zodat deze niet meer op het perceel van eiser afwatert.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de grens tussen de percelen inderdaad een rechte lijn is, zoals door het Kadaster aangegeven. Eiser heeft aangetoond dat gedaagde zonder overleg een afrastering heeft geplaatst op het perceel van eiser, wat heeft geleid tot een geschil. Gedaagde heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van eiser om de afwatering van zijn carport aan te passen, wat resulteert in toewijzing van deze vordering.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de afrastering aan de voorzijde van de percelen moet worden verwijderd en dat gedaagde de kosten van herstel van het gemeenschappelijke hekwerk aan de achterzijde van de woningen moet vergoeden. De rechtbank heeft ook dwangsommen opgelegd voor het geval gedaagde niet aan de geboden voldoet. De kosten van de procedure zijn voor rekening van gedaagde, die als in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

burenrecht, erfgrens, mandeligheid en afwatering
RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer: 45462 HAZA 02-160
Uitspraak: 19 september 2002
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
procureur: mr. A. Schrik,
en
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
procureur: mr. A.D. Kok.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
­ de dagvaarding d.d. 5 februari 2002;
­ de rolbeschikking d.d. 28 februari 2002
­ de akte ter rolle van de zijde van [eiser];
­ de conclusie van antwoord
­ de conclusie van repliek
­ de conclusie van dupliek.
2. De vaststaande feiten
2.1 [eiser] en [gedaagde] zijn buren woonachtig aan de [adres] te [woonp[woonplaats]. [eiser] is eigenaar en bewoner van nr. 8 en [gedaagde] eigenaar en bewoner van nr. 10.
2.2 De grens tussen de beide percelen is een rechte kadastrale lijn, die onder meer werd aangewezen op 17 januari 2000 door medewerkers van het Kadaster.
3. De vordering
3.1 [eiser] vordert dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1 zal bepalen dat de kadastrale grens, zoals die op 17 januari (de rechtbank leest:) 2000 door het Kadaster is aangegeven, de grens tussen de percelen van eiser en gedaagde is;
2 gedaagde zal gebieden om binnen tien dagen na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis de door hem aan de voorzijde van zijn woning geplaatste afrastering van de grond van eiser te verwijderen op straffe van verbeurte van een dwangsom van t 250, = per dag voor iedere dag dat gedaagde, nadat tien dagen na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis zijn verstreken, in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
3 gedaagde zal gebieden te gedogen, dat eiser het gemeenschappelijke hekwerk van partijen aan de achterzijde van de woningen van partijen herstelt, met veroordeling van gedaagde om aan eiser de helft van de kosten van dat herstel te vergoeden tegen overlegging van facturen door eiser aan gedaagde;
4 gedaagde zal gebieden binnen tien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis de afwatering van zijn carport zodanig in te richten dat deze niet meer afwatert op het perceel van eiser e.e.a. op straffe van verbeurte van een dwangsom van t 250, = per dag voor iedere dag dat gedaagde, nadat tien dagen na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis zijn verstreken, in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
5 gedaagde zal veroordelen in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten voert [eiser] daartoe het volgende aan.
3.2 Zonder overleg met hem heeft [gedaagde] in juli 2001 aan de voorzijde van zijn woning een afrastering geplaatst tussen de beide percelen, maar op zijn -[eiser]s- grond.
Protest daartegen en zijn verzoek om de afrastering te verplaatsen, desgewenst naar
het eigen perceel van [gedaagde], hebben niet tot resultaat geleid
3.3 Aan de achterzijde van de woningen vormt een hekwerk van palen en gaas de gemeenschappelijke erfafscheiding. Dat hekwerk is in de loop der tijd beschadigd en staat scheef. [eiser] heeft zijn voornemen om het hekwerk te herstellen aan [gedaagde] bekend gemaakt, doch deze heeft hem belemmerd de werkzaamheden uit te voeren.
3.4 Een door [gedaagde] in 1997 tegen de perceelsgrens gebouwde carport watert af op zijn -[eiser]s- lager gelegen perceel, als gevolg waarvan hij wateroverlast heeft.
4. Het verweer
4.1 [gedaagde] concludeert dat de rechtbank de vorderingen
sub 1 zal afwijzen en subsidiair zich refereert;
sub 2 zal afwijzen en subsidiair, ingeval [eiser] de kosten van verplaatsing betaalt, zich refereert;
sub 3 zal afwijzen;
sub 4 zal afwijzen;
met de veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
4.2 Op het verweer van [gedaagde] zal zonodig worden ingegaan bij de beoordeling van het geschil.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Blijkens de niet bestreden inhoud van de overgelegde kadastrale kaarten, onder meer op grond van de metingen en waarnemingen d.d. 17 januari 2000, is de grens tussen de percelen [adres] 8 en 10 te [woonplaats] een rechte lijn.
5.2 De door [eiser] overgelegde kadastrale kaart, met daarop door hem ingetekend de in opdracht van [gedaagde] aan de voorzijde geplaatste afrastering tussen die beide percelen, is door [gedaagde] niet betwist. Door [gedaagde] is aangevoerd dat hij zich beijverd heeft deze afrastering, na protest van [eiser] dat de afrastering op zijn -[eiser]s- grond stond, opnieuw te plaatsen. Deze verplaatsing is op aanwijzingen van [eiser] en van hemzelf uitgevoerd door twee werknemers van het bedrijf Hanekamp, aldus [gedaagde]. Daarbij beroept [gedaagde] zich op de door hem overgelegde schriftelijke verklaring van de beide werknemers van Hanekamp d.d. 1 februari 2002 letterlijk inhoudende onder meer, dat zij "bij plaatsing van het hek ik geen afscheidingsplaatjes verplaatst hebben op [adres] 10 (…) en [adres] 8(…) en dat met goedkeuring van de heer [eiser] en de heer [gedaagde] het hek verplaatst is naar de grens zoals in juni 2001 is overeengekomen". Daarbij verwijst [gedaagde] voorts naar de factuur 00677 van Hanekamp d.d. 22 juni 2001 letterlijk onder meer inhoudende
"volgende werkzaamheden(…) Het betreft: leveren en monteren van 53.30 mtr. Hekwerk (…) 11 Hoek-Eind-Muurpalen (…)53.30 ongeveer 10 cm. in de grond gegraven".
5.3 Het hiervoor weergegeven betoog van [gedaagde] is door [eiser] uitvoerig bestreden stellende dat de plaatsing van het hekwerk aan de voorzijde van de percelen is geschied zonder zijn voorafgaande toestemming. Mondelinge en schriftelijke verzoeken zijnerzijds om het hekwerk te verplaatsen zijn niet ingewilligd, hetgeen ook blijkt -aldus [eiser]- uit de overgelegde factuur van Hanekamp waaruit slechts het plaatsen van het hekwerk blijkt en geen factuur is of kan worden overgelegd betrekking hebbend op het nadien weer verplaatsen van het hekwerk, aangezien die verplaatsing niet is gerealiseerd.
[eiser] heeft in dit verband nadrukkelijk verwezen naar de brief van [gedaagde] aan hem d.d. 12 oktober 2001, waarin [gedaagde] schrijft:
"Te goeder trouw hebben wij in juli j.l. het hek binnen de perceelgrens laten plaatsen. Nu klaagt u ons aan (…)Wanneer wij een officieel bewijs / schrijven van het kadaster (aan ons gericht) hebben ontvangen, waaruit blijkt dat wij inderdaad ons hek niet correct geplaatst hebben, zullen wij dit veranderen".
5.4 Gegeven de door [eiser] feitelijk uitvoerig onderbouwde tegenstrijdigheden in het verweer van [gedaagde] had het op de weg van [gedaagde] gelegen zijn verweer met betrekking tot het sub 1 gevorderde tot in detail te onderbouwen, hetgeen is nagelaten. De vordering sub 1 is daarom voor toewijzing vatbaar; doorslaggevend daarbij is de erkenning door [gedaagde] van de door het Kadaster op 17 januari 2000 vastgelegde perceelgrenzen. In het licht van dit laatste wordt voorbijgegaan aan het aldus niet relevante aanbod van bewijs middels het horen van werknemers van Hanekamp als getuigen.
Het aan de voorzijde van de percelen in opdracht van [gedaagde] op het perceel van [eiser] geplaatste grensoverschrijdende hekwerk dient mitsdien te worden verwijderd, zodat ook de vordering sub 2 voor toewijzing vatbaar is.
Aan het betoog van [gedaagde], dat [eiser] de kosten van verplaatsing van het hekwerk aan de voorzijde dient vergoeden, wordt voorbijgegaan, aangezien slechts de verwijdering is gevorderd en vorderingen door de gedaagde partij in reconventie dienen te worden ingesteld.
5.5 Onder het hekwerk aan de achterzijde van de percelen [adres] 8 en 10 loopt de grens tussen beide percelen in lengterichting door. Dit hekwerk is mitsdien gemeenschappelijk eigendom en mandelig. Gezien de als producties overgelegde foto's van de scheefstand van en de schade aan dat hekwerk komt de vordering sub 3 voor toewijzing in aanmerking, aangezien [gedaagde] slechts heeft aangevoerd dat middels een in zijn tuin ingezette shovel het hekwerk is beschadigd, maar deze schade door hem is hersteld. Dat herstel van de schade door de shovel is door [eiser] overigens betwist, terwijl voorts onweersproken is gebleven dat de schade en de scheefstand van het hekwerk mede het gevolg is van het plaatsen van zakken puin tegen dat hekwerk op het perceel van [gedaagde].
Daar komt nog bij dat ook al zou het hekwerk niet op de erfgrens, maar op het perceel van [eiser] staan -zoals het verweer van [gedaagde] suggereert- [gedaagde] als veroorzaker van de scheefstand en de schade gehouden is het herstel van de schade te vergoeden.
5.6 Van de zijde van [gedaagde] is geen verweer aangevoerd tegen de vordering van [eiser] om [gedaagde] te gebieden dat de afwatering van de carport van [gedaagde] zodanig wordt ingericht dat deze niet langer afwatert op het perceel van [eiser], gegeven de door [eiser] overgelegde foto's, waaruit blijkt dat de afwateringsbuizen van het dakwater van de carport uitmonden op het perceel van [eiser]. Dit brengt mee dat de vordering sub 4 eveneens voor toewijzing vatbaar is.
5.7 Tegen de hoogte van de gevorderde dwangsommen is geen verweer gevoerd. Deze zullen als redelijk worden toegewezen.
Als in het ongelijk te stellen partij zal [gedaagde] worden belast met de kosten van de procedure.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
- bepaalt dat de kadastrale grens, zoals op 17 januari 2000 door het Kadaster is aangegeven, de grens is tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] (kadastraal bekend onder gemeente [woonplaats], sectie C, nummer 6720 resp. nr. 7493);
- gebiedt [gedaagde] binnen tien dagen na de betekening van dit vonnis de door hem aan de voorzijde van zijn woning geplaatste afrastering van de grond van [eiser] te verwijderen op straffe van verbeurte van een dwangsom van t 250, = per dag voor iedere dag dat [gedaagde], nadat tien dagen na de betekening van dit vonnis zijn verstreken, in gebreke blijft aan dit gebod te voldoen;
- gebiedt [gedaagde] te gedogen dat [eiser] het gemeenschappelijk hekwerk van partijen aan de achterzijde van hun woningen herstelt en veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] de helft van de kosten van herstel te vergoeden tegen overlegging van facturen door [eiser] aan [gedaagde];
- gebiedt [gedaagde] binnen tien dagen na betekening van dit vonnis de afwatering van zijn carport zodanig in te richten dat deze niet meer afwatert op het perceel van [eiser] op straffe van verbeurte van een dwangsom van t 250, = per dag voor iedere dag dat [gedaagde], nadat tien dagen na de betekening van dit vonnis zijn verstreken, in gebreke blijft aan dit gebod te voldoen;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding aan de zijde van [eiser] gevallen en tot heden begroot op t 270,56 wegens verschotten en op t 780, = wegens salaris van de procureur;
- verklaart de uitgesproken geboden en veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. de Visser en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2002.
Vi/Vg