ECLI:NL:RBZUT:2002:AE7282

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37519 / HAZA 01-95
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van huisarts bij vermoedelijke meningococceninfectie en gevolgen voor de patiënt

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, vorderden eisers, de ouders van een minderjarige, schadevergoeding van de huisarts [gedaagde] wegens vermeende nalatigheid tijdens een consult op 6 februari 1999. Tijdens dit consult werd de dochter van eisers, [slachtoffer], onderzocht door [gedaagde] vanwege koorts en huidafwijkingen. De ouders gaven aan dat hun dochter vlekken op de huid had en dat er in de buurt een kind was overleden aan een ziekte met vergelijkbare symptomen. Ondanks deze zorgen stelde [gedaagde] de diagnose waterpokken en gaf hij aan dat de ouders twee dagen moesten afwachten. Later bleek dat [slachtoffer] leed aan meningococcenmeningitis, wat leidde tot ernstige gezondheidsproblemen, waaronder gehoorverlies.

De rechtbank onderzocht of [gedaagde] de zorg heeft betracht die van een redelijk handelend huisarts verwacht mag worden. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] onvoldoende onderzoek had gedaan naar de symptomen van [slachtoffer] en niet adequaat had gereageerd op de zorgen van de ouders. De deskundigen die door de rechtbank waren ingeschakeld, concludeerden dat de diagnose meningococceninfectie niet gesteld had kunnen worden tijdens het consult, maar dat er wel degelijk aanwijzingen waren voor een ernstiger aandoening die nader onderzoek vereiste. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] niet de zorg heeft betracht die van hem verwacht mocht worden, en dat dit heeft geleid tot de vertraging in de behandeling van de meningococceninfectie.

Uiteindelijk wees de rechtbank de vorderingen van eisers af, maar veroordeelde hen wel in de proceskosten van [gedaagde]. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van huisartsen bij het stellen van diagnoses en het adequaat reageren op signalen van patiënten en hun ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer: 37519 / HAZA 01-95
Uitspraak: 29 augustus 2002
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
1. [eiser] alsmede
2. [eiser 2], die ten deze optreden voor zichzelf en in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van de min-derjarige [slachtoffer],
allen wonende te [woonplaats], gemeente [plaats],
eisende partijen,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. C.W. Inden te Deventer,
en
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], gemeente [plaats],
gedaagde partij,
procureur: mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat: mr. M.J.J. de Ridder te Utrecht.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eisers] en [gedaagde]
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
­ Het vonnis d.d. 17 januari 2002;
­ de rapportage van [deskundige A], d.d. 8 februari 2002;
­ de rapportage van [Deskundige B], d.d. 3 april 2002 en een aanvulling d.d. 22 mei 2002;
­ de rapportage van [Deskundige C], d.d. 24 mei 2002;
­ conclusie na deskundigenonderzoek zijdens [eisers];
­ conclusie na deskundigenbericht zijdens [gedaagde]
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1 Bij voornoemd vonnis heeft de rechtbank de deskundigen [Deskundige B], [Deskundige A] en [Deskundige C] benoemd om op de in dat vonnis genoemde vragen antwoord te geven. Aan de hand van de uitgebrachte rapportages zal de rechtbank de vraag beantwoor-den in hoeverre [gedaagde] die zorg heeft betracht die de redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Hierbij kan worden onderscheiden het onderzoek van [slachtoffer] door [gedaagde], de diagnose en het vervolgbeleid. De door partijen gemaakte opmerkingen worden hierbij zonodig betrokken.
2.2 [Deskundige C] schrijft: "Bij de presentatie van een kind van 2 jaar met koorts dient na het afnemen van de anamnese een lichamelijk onderzoek te worden verricht. Daartoe behoren inspectie van keel trommelvliezen en huid. Bewegelijkheids onderzoek van nek en gewrichten. Percussie en ausculatie van longen en hart en onderzoek van de buik. Het verdient de voorkeur het kind geheel te laten ontkleden door de moeder en op de onderzoeksbank/tafel te onderzoeken. Volledige inspectie van de huid bij niet geheel ontkleed kind van 2 jaar op schoot van moeder is niet optimaal. Vooral bij huidafwijkingen dient gevraagd te worden of er de laatste tijd voor zover bekend contact geweest is met zieke kinderen. Indien de ouders aandacht vragen voor een rood bultje op het ooglid moet daarnaar gekeken worden om te beoordelen of dit een onderdeel is van de andere huidafwijkingen. (…)"
2.3 [Deskundige A] rapporteert: "Lichamelijk onderzoek van een zieke peuter op de schoot van de moeder is zeer adequaat en impliceert bij goede uitvoering (uitkleden op de schoot, draaien van kind voor ausculatie) uitsluiting van meningeale prikkeling. (…)"
2.4 In haar tussenvonnis van 13 september 2001 onder 4.4. heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen dat [gedaagde] [slachtoffer] heeft onderzocht terwijl zij op schoot van haar moeder zat. De zojuist geciteerde rapportages geven geen grond voor de con-clusie dat [gedaagde] hierdoor zou hebben gehandeld in strijd met de werkwijze van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts. [Deskundige C] noemt de onderzoeks-situatie niet optimaal. Dit houdt echter niet in een handelen in strijd met de medi-sche standaard. [Deskundige A] daarentegen spreekt over 'zeer adequaat', en dat bij goe-de uitvoering hierdoor meningeale prikkeling uitgesloten kan worden. Geen aan-dacht schenken aan een bultje op het ooglid van [slachtoffer] nadat [gedaagde] daarop geat-tendeerd is, kan daarentegen als onzorgvuldig worden aangemerkt. Hier vloeit echter niet automatisch uit voort dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.
2.5 [Deskundige A] heeft de aanwezigheid van een bultje op het ooglid van [slachtoffer] besproken. "· Patiëntje vertoonde een bultje op een ooglid, niet nader onderzocht; ook niet verder vermeld door de kinderarts.
De beschrijving klopt niet met een petechie. Voorts: een "petechial rash" zo vroeg in deze fase van de presentatie zou geresulteerd hebben in een dramatisch ziekte-beloop. Bovendien, al zou het een petechie betreffen, dan nog heeft de locatie een negatieve predictieve waarde ten aanzien van meningococcen ziekte (…)"
Hieruit volgt dat indien [gedaagde] wel aandacht had besteed aan het bultje, dit niet had kunnen bijdragen aan de mogelijkheid om op dat moment de diagnose mening-ococcen infectie te kunnen stellen.
2.6 De deskundigen merken ten aanzien van de gestelde diagnose "waterpokken?" het volgende op. [Deskundige A] acht de diagnose te beperkt, maar mogelijk. De diagnose meningococcen infectie vindt hij bij het spoedconsult op 6 februari 1999 niet voor de hand liggen, maar er moet wel aan gedacht worden. [Deskundige C] schrijft: "(…)De re-denen van het bezoek aan van [gedaagde] waren koorts, huidafwijkingen en ziekte ge-drag zoals waargenomen door de moeder. Het aspect en het aantal huidafwijkingen kan op 6 Februari 1999 zeer variabel geweest zijn ook bij beginnende waterpokken is dat het geval. (…)"
[Deskundige B] rapporteert d.d. 3 april 2002 met betrekking tot het huisartsenbezoek aan [gedaagde] onder meer: "Een voorlopige diagnose, virale infectie lijkt redelijk, de diagnose waterpokken lijkt minder voor de hand te liggen. De symptomen op de zaterdag zijn niet verdacht voor een bacteriële meningitis. Met name de vlekken passen niet bij het ziektebeeld van een meningokokken meningitis, ook al omdat er geen ecchymosen zijn gezien later bij de opname. (…)
Samenvatting en conclusies
(…) Het lijkt mij vrijwel uitgesloten dat op zaterdag de diagnose bacteriële menin-gitis c.q. meningokokken ziekte had kunnen worden gemaakt. (…)"
In zijn aanvullende rapportage: "Het is niet waarschijnlijk dat er sprake was van petechiën gezien de presentatie tijdens het consult en het geprotaheerde beloop van de ziekte na het consult."
2.7 [Deskundige A] levert als commentaar bij het consult aan [gedaagde]: "Patiëntje presenteerde waarschijnlijk met een maculopapulaire rash en koorts. De gerappor-teerde beschrijving "blauw zwarte vlekken" is gezien beloop, de aantekening van de waarnemer en huisarts, en de brief van de kinderarts onwaarschijnlijk. De term suggereert ecchymose. Daar was geen sprake van. (…)".
2.8 Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden, dat ten tijde van het consult door [gedaagde] nog geen sprake was van een zodanig ziektebeeld dat de diagnose mening-ococcen infectie gesteld had kunnen worden. Evenmin kon echter met stelligheid uitgegaan worden van de diagnose waterpokken. Van belang is dan het vervolgbe-leid dat is afgesproken.
[Deskundige C] schrijft: "(…)Naar mijn oordeel behoort bij een niet zekere diagnose (water-pokken?) een vervolgbeleid te worden afgesproken waarbij afhankelijk van de ernst van algemene ziekteverschijnselen herbeoordeling plaats moet vinden Directe ver-wijzing naar kliniek is dan niet nodig. Bij de (vermoedelijke)diagnose waterpokken dient uitleg te worden gegeven over de uitbreiding en het aspect van de blaasjes en zijn adviezen voor nader medisch onderzoek zelden nodig. Kortom bij onzekerheid over de aard van huidafwijkingen bij een kind met koorts zijn afspraken tussen pa-tient en arts over het beleid essentieel. Sufheid en niet willen drinken zijn alarm-symptomen waarbij directe herbeoordeling nodig is. Op 9 Februari constateerde men in het ziekenhuis meningeale prikkeling, koorts, petechien en wegdrukbare rode vlekjes. Tevens waren er toen geinfecteerde huidleasies op de billen. Deze geinfecteerde plekjes werden door de opname arts beschreven als staphylococcen leasies en hebben hoogst waarschijnlijk geen oorzakelijke relatie met de meningo-coccen meningitis. Nekstijfheid werd voorafgaand aan het insturen naar het zieken-huis (9 Febr.) overwogen en in het ziekenhuis vastgesteld. Nekklachten werden door de moeder niet voor 9 Februari opgemerkt. Het lijkt mij dan ook zeer onwaar-schijnlijk dat deze reeds aanwezig waren op 6 Februari tijdens het consult bij van [gedaagde](…)".
[Deskundige A] concludeert: "Indien de diagnose "waterpokken" als werkhypothese wordt gehanteerd, dient vervolgconsultatie te worden afgesproken, eventueel telefo-nisch, voor nadere indicatiestelling van doorverwijzing en / of start antibiotische behandeling."
Volgens [Deskundige B] heeft de diagnose waterpokken en de toelichting daarop per telefoon, het voor de moeder niet gemakkelijker gemaakt om opnieuw hulp te zoe-ken bij de huisarts.
2.9 De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 13 september 2001 onder 4.6 reeds overwogen dat er niet vanuit gegaan kan worden dat [gedaagde] heeft gewezen op de noodzaak onder bepaalde omstandigheden opnieuw contact op te nemen en dat dit temeer klemt nu er ook geen aantekening is gemaakt van de aan mevrouw [eiser] gegeven instructie. Deze vaststaande feiten gehouden in het licht van bovenstaande rapportages, leiden tot de conclusie dat [gedaagde] aan mevrouw [eiser] onvoldoende duidelijke instructies heeft gegeven met betrekking tot vervolgconsultatie. [gedaagde] heeft hiermee niet de zorg betracht van een goed hulpverlener, zoals geformuleerd in artikel 7:453 BW. Voldoende aannemelijk is dat mevrouw [eiser] daardoor later contact heeft opgenomen met haar huisarts, dan indien zij duidelijke instructies gehad zou hebben.
2.10 Op grond van vaste jurisprudentie wordt aangenomen dat indien door een als onrechtmatige daad of wanprestatie aan te merken gedraging een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens ver-wezenlijkt, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven en dat het aan degene die op grond van die gedraging wordt aangesproken is om te stellen en te bewijzen dat die schade ook zonder die gedraging zou zijn ontstaan. In deze zaak staat evenwel ter discussie of het gehoor-verlies een risico is dat in het leven is geroepen door een vertraging in de behande-ling van de meningococcen infectie.
2.11 De deskundigen hebben hier het volgende over gerapporteerd.
[Deskundige A] schrijft: "Hoewel in zijn algemeenheid geldt, dat hoe eerder een ziekte wordt geattaqueerd, hoe beter de outcome of prognose is, is dat voor doofheid bij meningococcen meningitis allerminst vastgesteld. (…) Conclusie: Een relatie tus-sen de opgetreden vestibulocochleaire dysfunctie bij patiëntje HK geboren 14-11-1996 en de vertraagde start van de behandeling van de (verder niet getypeerde) meningococcen meningitis is niet bewijsbaar en ook niet waarschijnlijk."
[Deskundige B] rapporteert: "Zoals reeds gesteld is uit onderzoek niet eenduidig ge-bleken dat het interval van begin van de ziekte tot aan toediening van de antibiotica is gecorreleerd aan de late gevolgen, met name de gehoorsstoornissen. In de door mij gevonden onderzoeken wordt hier echter niet zeer systematisch naar gekeken. Heel veel factoren met name verschillen bij de bacterie (verschillen in kwaadaar-digheid) en bij de mens (verschillen in vatbaarheid) bepalen uiteindelijk de uitkomst van dit ziektebeeld.
Het is wel eenduidig aangetoond dat vroege toediening van antibiotica de uiteinde-lijke uitkomst ten aanzien van overleving verbetert. (…)"
[Deskundige C] verwijst naar de kinderneuroloog voor een meer gefundeerd oordeel en hij noemt een lopend onderzoek van het Utrechts Medisch Centrum naar de "voor-spellers" van restverschijnselen.
2.12 Op grond van bovenstaande acht de rechtbank het optreden van een risico op een gehoorbeschadiging door een vertraagde behandeling onvoldoende vaststaan. [Deskundige A] is als kinderneuroloog bij uitstek deskundig op dit terrein. De rechtbank ziet geen aanleiding om de uitslagen van het door [Deskundige C] slechts summier aangeduide onderzoek af te wachten, aangezien dit "voorspellers" van restverschijnselen be-treft en niet de invloed van de wijze van behandeling op het zich voordoen van restverschijnselen.
1.13 Nu de opgetreden schade niet voortvloeit uit de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] dienen de vorderingen te worden afgewezen en zullen [eisers] worden veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [gedaagde] Hieronder is tevens begrepen het voorschot dat [gedaagde] heeft voldaan ter zake het deskundigen-onderzoek, € 682,50 minus terugbetaald voorschot van € 20,00.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van [gedaagde], tot op deze uitspraak begroot op € 844,01 aan verschotten en € 1365,00 aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W. Brands-Bottema en uitgesproken ter openba-re terechtzitting van 29 augustus 2002.
gb/va
Tussenvonnis gewezen op 13 september 2001
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Rolnummer: 37519 / HAZA 01-95
Uitspraak: 13 september 2001
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
3. [eiser] alsmede
4. [eiser 2], die ten deze optreden voor zichzelf en in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van de min-derjarige [slachtoffer],
allen wonende te [woonplaats], gemeente [plaats],
eisende partijen,
procureur: mr. C.B. Gaaf,
advocaat: mr. C.W. Inden te Deventer,
en
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], gemeente [plaats],
gedaagde partij,
procureur: mr. A.J.H. Ozinga,
advocaat: mr. M.J.J. de Ridder te Utrecht.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eisers] en [gedaagde]
3. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
­ de dagvaarding d.d. 18 januari 2001;
­ de conclusie van eis, tevens overlegging producties;
­ de conclusie van antwoord;
­ de conclusie van repliek;
­ de conclusie van dupliek;
­ een akte uitlating producties zijdens [eisers]
4. De vaststaande feiten
4.1 Op de ochtend van zaterdag 6 februari 1999 ontdekte mevrouw [eiser] dat haar dochter [slachtoffer] (geboren 14 november 1996) koorts had en vlekken op haar huid. Een buurmeisje maakte voor diezelfde middag een afspraak met [gedaagde], waarne-mend huisarts.
4.2 Omstreeks 14.30 heeft een consult plaatsgehad. Mevrouw [eiser] liet zich daarbij vergezellen van [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) die voor haar optrad als tolk. Zij vertelde [gedaagde] over de koorts en toonde hem de vlekken, waarna [gedaagde] Ha-va heeft onderzocht. Naar aanleiding van het consult schreef [gedaagde] een waar-neembriefje met onder meer de volgende tekst, voor zover van belang:
(…) koorts en vlekkige uitslag romp. Waterpokken?
In het elektronisch medisch dossier van [slachtoffer] is onder de datum van 6 februari 1999 de volgende tekst opgenomen:
S [gedaagde]: koorts + vlekkerige uitslag romp C
BPR O waterpokken?
4.3 Dinsdagmiddag 9 februari 1999 vervoegde mevrouw [eiser] zich met [slachtoffer] bij haar eigen huisarts. Deze liet [slachtoffer] diezelfde dag opnemen op verdenking van meningi-tis.
4.4 Het ontslagrapport van de afdeling Kinderartsen van het Deventer Ziekenhuis d.d. 31 maart 1999 vermeldt, voor zover van belang:
(…) lichamelijk onderzoek bij opname: (…)
Evidente meningeale prikkeling. Afwisselend helder bewustzijn tot sufheid. Huid: diverse petechien, daarnaast deels wegdrukbare rode plekjes. Op de billen bevin-den zich diverse Staphylococcen-laesies met korstjes. Geen ecchymosis. (…)
Conclusie en samenvatting:
Meningococcenmeningitis, met retrospectief en delay van enkele dagen. Uitval van de nervus acusticus, rechts volledig, links vrijwel volledig als complicatie op de meningitis.
Uitval van de nervus vestibularis, als complicatie van de meningitis.(…)
4.5 Tijdens het voorlopig getuigenverhoor d.d. 28 november 2000 met [eisers] als verzoeker en [gedaagde] als verweerder, heeft mevrouw [eiser] onder meer het vol-gende verklaard:
"(…) Bij de dokter zat [slachtoffer] waarschijnlijk bij mij op schoot. Het zou ook kunnen dat zij naast mij op een stoel zat, maar nu u daar naar doorvraagt antwoord ik u dat zij bij mij op schoot zat (…) Ik heb gezegd dat ik mij zorgen maakte omdat ik gehoord had dat een klein kindje in Deventer is overleden door een of andere ziekte waarbij ook vlekken aan de orde waren. (…) Ik heb de dokter verteld dat ik bang was. De dokter heeft zich gebukt en van een afstandje naar de vlekken gekeken. Hij heeft de vlekken niet aangeraakt. Hij heeft de handen van [slachtoffer] niet vastgepakt. De dokter heeft toen (…) bij [slachtoffer] naar de longen geluisterd. (…) De dokter heeft mij toen gezegd dat ik mij geen zorgen hoefde te maken, het zijn gewoon waterpokken. Hij heeft mij overtuigd en adviseerde mij [slachtoffer] thuis en binnen te houden omdat waterpokken besmettelijk is. (…) We moesten twee dagen wachten. (…) Toen we thuis kwamen was ik nog niet helemaal gerust en heb ik via het kleine zusje van het meisje dat mee naar de dokter was gegaan dr. [gedaagde] laten bellen. Hij heeft haar toen gezegd dat er niets aan de hand was. Het was gewoon waterpokken.(…)
Ik wil hier graag aan toevoegen dat ik bij gelegenheid van het bezoek aan dr. [gedaagde] aan hem heb gevraagd of hij naar het oog van [slachtoffer] wilde kijken omdat ik daar iets vreemds had gezien. (…) Ik had gezien dat [slachtoffer] op het ooglid iets roods had, een bultje of zo, net of ze uitslag had. (…) De dokter was op dat moment met iets anders bezig (…) en hij gaf geen rechtstreeks antwoord. Hij maakte een hand-gebaar in de trant van het gaat vanzelf wel over. (…) De dokter heeft niet gezegd wanneer of onder welke omstandigheden we contact met hem moesten opnemen. Als hij dat wel gezegd had, hadden we niet zo lang gewacht. Als u mij vraagt of bij ons bezoek bij de dokter nog over andere symptomen bij [slachtoffer] gesproken is antwoord ik u dat hij geen andere vragen heeft gesteld."
4.6 Tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft [gedaagde] onder meer het volgende verklaard:
"(…) Als u mij vraagt of ik mij het consult van Mevrouw [eiser] en haar dochtertje [slachtoffer] kan herinneren moet ik u zeggen dat dit mij niet scherp voor de geest staat. Ik weet het uit mijn aantekeningen (…) Ik kan mij wel herinneren dat het meisje [betrokkene], die ik kende omdat zij met enige regelmaat optrad als begeleidster en tolk van Turkse en Koerdische inwoners, bij mij is geweest.(…) Van het consult zelf is mij niets bijzonders opgevallen. Bij mij zijn toen geen rode lampen gaan branden.(…) Ik heb het kindje onderzocht. Ik heb wat vragen gesteld, gekeken naar de algemene indruk van het kind, gekeken naar keel, neus en oren, geluisterd naar de longen en mij een algemene indruk gevormd. Ik heb geconstateerd dat aan de huid van de romp sprake was van vlekjes die mogelijk naar blaasjesvorming toegingen. Van-daar dat ik in het briefje aan collega Scholten heb gezet "waterpokken" met een vraagteken.(…) Het kindje [slachtoffer] was geen patiëntje dat tot mijn praktijk behoorde. Voor zover ik mij kan herinneren heb ik haar niet eerder gezien. Als u mij vraagt wat ik bij dit concrete consult heb gevraagd moet ik u zeggen dat ik mij dat niet kan herinneren.
Naast het reeds genoemde onderzoek heb ik gekeken naar uitdrogingsverschijnselen (huidplooien) en naar meningeale prikkelingsverschijnselen. (…) Als u mij vraagt of ik het kindje op de onderzoekstafel heb onderzocht antwoord ik u dat ik denk dat dat het geval is, zeker omdat ik haar niet kende. Concreet kan ik mij dit echter niet herinneren. Als u mij vraagt of het kind is uitgekleed en zo ja, door wie antwoord ik u dat ik denk dat het wel gedaan is, maar dat ik het niet zelf heb gedaan. Uit de omstandigheid dat uit mijn aantekeningen blijkt dat ik vlekjes heb waargenomen leid ik af dat dit betekent dat zij is uitgekleed.(…) Ik heb het kind onderzocht en daarbij geen meningeale prikkelingsverschijnselen waargenomen.(…)
In een situatie waarvan hier sprake was wordt in het algemeen aan de ouder of begeleider een algemeen advies gegeven. (…) ik denk dat ik gezegd heb dat ik geen aanwijzingen had voor een ernstige ziekte, dat mogelijk sprake was van een virale infectie en mogelijk van waterpokken. (…) Ik heb verder gezegd dat als de situatie in het weekend zou veranderen, het was toen zaterdag, men weer een beroep op mij zou kunnen doen, Dat hebben zij niet gedaan. Het tweede advies wat ik in het al-gemeen geef is dat als u maandagochtend nog van mening bent dat het kind nage-keken moet worden, u een afspraak moet maken bij de huisarts (…)
U houdt mij voor de verklaring van de getuige [eiser] aanvangende met de woor-den: "bij de dokter zat [slachtoffer] ….." tot "…….waarbij ook vlekken aan de orde wa-ren". Ik kan mij daarvan niets herinneren.
U vraagt mij of ik in dit geval mij kan herinneren een onderzoek te hebben verricht naar meningeale prikkelingsverschijnselen. (…) antwoord ik u dat ik mij dat niet kan herinneren.(…)"
4.7 Tijdens het voorlopig getuigenverhoor heeft F. [betrokkene] onder meer het volgende verklaard:
De dokter heeft gekeken. Hij zei dat ze waterpokken had en een paar dagen thuis moest blijven omdat het besmettelijk is.(...) De moeder van [slachtoffer] heeft mij toen gezegd dat een kindje van kennissen van haar is overleden en dat dit kindje ook vlekken op de dijen en rug had. (…) De moeder wilde weten of dit dezelfde ziekte zou kunnen zijn. De dokter zei: "nee, het zijn waterpokken".
(…) Na een paar uur is er met de dokter gebeld, ik dacht door mijn zusje, omdat het erger met [slachtoffer] was.(…) De dokter heeft toen gezegd, naar wat ik gehoord heb, dat het wel een verschijnsel kan zijn van de waterpokken. Als u mij vraagt of het kind onderzocht is door de dokter antwoord ik u dat het kind, toen het bij moeder op schoot zat, door hem bekeken is. Hij heeft alleen naar de rug gekeken. Hiervoor is het kind niet helemaal uitgekleed. De moeder vroeg mij of de dokter nog wilde kijken naar een puistje in een van haar ogen, welke weet ik niet meer, en ik heb dit aan de dokter gevraagd maar hij zei, zonder verder te kijken, dat het niks belang-rijks was.(…)
Als u mij vraagt of dr. [gedaagde] nog gezegd heeft dat de moeder van [slachtoffer] met hem contact moest opnemen als er iets zou gebeuren antwoord ik u dat dat niet het geval is. Hij heeft alleen gezegd dat vanwege besmettelijkheid [slachtoffer] niet de deur uitmocht en ook geen kinderen bij haar mochten komen.(…)"
5. De vordering
3.1 [eisers] vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
1. zal verklaren voor recht dat [gedaagde] bij het consult van 6 februari 1999 niet de zorg heeft betracht die onder de gegeven omstandigheden van een redelijk be-kwaam en redelijk handelend huisarts mocht worden verwacht en [gedaagde] mits-dien gehouden is de schade van [slachtoffer] en haar ouders, veroorzaakt door deze beroepsfout, te vergoeden;
2. [gedaagde] zal veroordelen tot vergoeding van de door de onder 1 bedoelde be-roepsfout veroorzaakte schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de Wet;
3. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2 [eisers] leggen aan hun vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag.
Tijdens het consult vertelde mevrouw [eiser] aan [gedaagde] dat [slachtoffer] koorts had, blauwzwarte vlekken op haar rug had en dat in de buurt een kindje was overleden aan een ziekte waarbij vlekken aan de orde waren. [slachtoffer] heeft de hele tijd op de schoot van haar moeder gezeten. De arts heeft de longen beluisterd. Hij heeft de vlekken niet aangeraakt, noch ander onderzoek gepleegd en geen vragen gesteld. Op de opmerking van mevrouw [eiser] dat [slachtoffer] een bultje op haar ooglid had - een voor meningitis kenmerkende puntbloeding - heeft [gedaagde] niet expliciet gerea-geerd. Op basis van het consult heeft [gedaagde] de diagnose waterpokken gesteld en geadviseerd [slachtoffer] binnen te houden vanwege besmettingsgevaar. Hij heeft aange-geven dat mevrouw [eiser] twee dagen moest wachten. Na het consult heeft het zusje van [betrokkene] nogmaals naar [gedaagde] gebeld. Hij liet weten dat er niets aan de hand was en dat het om waterpokken ging.
[gedaagde] had in redelijkheid niet tot de diagnose waterpokken kunnen komen, al-thans deze niet zonder voorbehouden mogen stellen. Hij heeft niet duidelijk ge-maakt dat onder bepaalde omstandigheden opnieuw contact moest worden opgeno-men met de huisarts. Voorts waren er verschillende concrete aanwijzingen die tot onderzoek naar meningeale prikkelingen hadden moeten leiden. Als gevolg van de vertraging bij de behandeling van de meningitis zijn ernstige beschadigingen opge-treden, waardoor de gehoorfunctie is uitgevallen en de evenwichtsfuncties zijn ge-stoord.
Het verweer
5.1 [gedaagde] concludeert dat de rechtbank [eisers] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen, althans hen deze zal ontzeggen met hun uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling in de kosten van het geding.
5.2 [gedaagde] voert de navolgende verweren aan.
Tijdens het consult heeft mevrouw [eiser] [slachtoffer] ontkleed en de vlekken aan [gedaagde] getoond. Hij heeft deze onderzocht en constateerde rode vlekjes die mogelijk naar blaasvorming toegingen. Het overige lichamelijk onderzoek leverde geen bijzon-derheden op en er waren tijdens het onderzoek geen tekenen van meningeale prik-keling. Vandaar dat [gedaagde] overwoog dat er wellicht sprake was van waterpokken. Het is onjuist dat [gedaagde] gewezen is op een vlekje op het ooglid en dat mevrouw [eiser] gezegd heeft zich zorgen te maken omdat een meisje uit de buurt was over-leden aan een ziekte waarbij ook vlekken aan de orde waren. Ook is onjuist dat [gedaagde] zou hebben geadviseerd twee dagen te wachten.
[gedaagde] heeft aangegeven dat als de situatie in het weekend zou veranderen, men weer een beroep op hem zou kunnen doen. Dat later het zusje van [betrokkene] gebeld zou hebben, kan [gedaagde] zich niet herinneren. Nu dit ook niet genoteerd staat, moet ervan worden uitgegaan dat het niet heeft plaatsgevonden. Het is zeer onwaar-schijnlijk dat er tijdens het consult al blauwzwarte vlekken (ecchymosis) aanwezig waren, nu die bij aanvang van opname niet door de kinderarts geconstateerd zijn. Dat [slachtoffer] steeds op schoot heeft gezeten, sluit niet uit dat [gedaagde] niet naar menin-geale prikkeling heeft gekeken. Overigens is het gelet op het beloop van meningo-coccenmeningitits zeer onaannemelijk dat reeds op 6 februari 1999 nekstijfheid, petechieën of ecchymoses te zien waren.
Voorts staat allerminst vast dat [slachtoffer] door de aan [gedaagde] verweten handelwijze een (zeer geringe) kans zou zijn ontnomen op het voorkomen van beschadiging van de hersenzenuw. Ten slotte moet de vordering van [eiser] pro se worden afgewezen, nu deze niet beperkt is tot hetgeen hen uit hoofde van artikel 6:107 BW zou toeko-men.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Om aansprakelijkheid van [gedaagde] te kunnen vaststellen, dient eerst het verloop van het consult van 6 februari 1999 vastgesteld te worden.
6.2 Ten tijde van de opname van [slachtoffer] op 9 februari 1999, zijn op haar huid rode plekjes maar geen ecchymoses waargenomen. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat tijdens het consult van 6 februari 1999 op [slachtoffer]'s huid evenmin ecchy-moses waarneembaar waren, maar wel rode vlekjes.
6.3 Ten tijde van de opname van [slachtoffer] zijn petechieën geconstateerd. [eisers] stellen dat [gedaagde] geattendeerd is op een bultje op het ooglid (naar hun mening een punt-bloeding/petechie), hetgeen [gedaagde] betwist. Zijn eerste verweer, namelijk dat hij niet geattendeerd is op het bultje, treft geen doel nu mevrouw [eiser] en [betrokkene] daarover gedetailleerd hebben verklaard en [gedaagde] zijn betwisting niet (nader) motiveert en zich overigens weinig van het consult blijkt te herinneren. Zijn tweede verweer, namelijk dat het zeer onaannemelijk is dat een petechie in zulk een vroeg stadium te zien zou zijn, betreft een medisch-diagnostisch oordeel dat niet door de rechtbank beoordeeld kan worden. Daarop zal hieronder nader worden ingegaan.
6.4 Voorts staat, als niet weersproken, vast dat [slachtoffer] steeds op de schoot van haar moeder heeft gezeten. De stelling dat daarbij geen onderzoek is gedaan naar me-ningeale prikkeling heeft [gedaagde] onvoldoende weersproken. [gedaagde] neemt in deze procedure weliswaar het standpunt in dat dit onderzoek ook zittend op schoot kan gebeuren maar niets wijst erop, mede bij gebreke van aantekeningen in het medisch dossier dienaangaande, dat dit ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De verkla-ring van [gedaagde] kan daartoe evenmin bijdragen, nu [gedaagde] zich na doorvragen niet kan herinneren een dergelijk onderzoek te hebben gedaan. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat het onderzoek van [gedaagde] zich heeft beperkt tot het zich vormen van een algemene indruk, het beluisteren van de longen en het bekij-ken van de vlekjes.
6.5 Nu [gedaagde] tijdens het voorlopig getuigenverhoor bij herhaling heeft verklaard zich van het consult niet meer te herinneren dan hetgeen door zijn aantekeningen op het waarneembriefje wordt opgeroepen, kan aan de betwisting van de overige stellin-gen evenmin veel betekenis worden toegekend. De stelling dat het zusje van [betrokkene] nogmaals heeft gebeld en de stelling dat mevrouw [eiser] een overlijdensgeval uit de buurt onder de aandacht van [gedaagde] heeft gebracht, waarbij ook vlekken aan de orde waren, dienen derhalve als vaststaand te worden aangenomen, temeer daar zowel mevrouw [eiser] als [betrokkene] daarover gedetailleerd hebben verklaard.
6.6 Aan de betwisting van de stelling dat [gedaagde] niet duidelijk heeft gemaakt dat onder bepaalde omstandigheden opnieuw contact moest worden opgenomen met de huis-arts, moet eveneens worden voorbijgegaan. Een beroep op het door hem gehan-teerd algemeen gebruikelijke informatiebeleid kan de conclusie niet rechtvaardigen dat [gedaagde] in dit geval eveneens heeft gewezen op de noodzaak onder bepaalde omstandigheden opnieuw contact op te nemen. Dit klemt temeer nu er ook geen aantekening is gemaakt van de aan mevrouw [eiser] gegeven instructie.
6.7 Uitgaande van bovenstaande vastgestelde feiten, ligt thans de vraag voor of [gedaagde] die zorg heeft betracht die de redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Bij de beoordeling van het voren-staande is van belang de omstandigheid dat [gedaagde] als waarnemer geconfronteerd werd met een voor hem onbekend patiëntje, alsmede met een allochtone moeder die de Nederlandse taal niet beheerste en zich liet bijstaan door een tolk. Dit brengt immers mee dat aan het handelen van [gedaagde] hogere eisen gesteld mogen worden.
De rechtbank heeft behoefte aan deskundige voorlichting op dit punt.
6.8 Uit proces-economische overwegingen acht de rechtbank het eveneens van belang dat in het deskundigenbericht nu reeds wordt ingegaan op de relatie tussen het mo-ment van onderkennen en behandelen van meningococcenmeningitis en de kans op restverschijnselen.
6.9 Ter beantwoording van bovengenoemde vragen zal de rechtbank een deskundigenbericht gelasten teneinde zich over voornoemde vragen te laten voor-lichten.
6.10 De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over het aantal, de persoon/personen en de specifieke deskundigheid/heden van de te be-noemen deskundige(n), alsmede de aan hem/hen te stellen vragen. Zij geeft partijen in overweging hierover in onderling overleg overeenstemming te bereiken. De kosten van de deskundigen zullen bij wege van voorschot bij helfte ten laste van elk der partijen worden gebracht. De rechtbank stelt zich voor in ieder geval de vol-gende vragen aan de te benoemen deskundige(n) voor te leggen:
1. Wat is het ziekteverloop van meningococcenmeningitis? Kan zich een petechie voordoen op dezelfde dag als de koorts zich openbaart?
2. Bestond er ten tijde van het consult een richtlijn of standaard voor huisartsen ten aanzien van meningococcenmeningitis? Zo ja, kunt u aangeven welke de aanbevelingen waren voor het stellen van de diagnose meningococcenmeningi-tis?
3. Wat was ten tijde van het consult op 6 februari 1999 het aanbevolen beleid, volgens de toen geldende professionele standaard, bij een klachtenpresentatie als hierboven is vastgesteld? Indien het mogelijk is dat de petechie zich reeds had gevormd, dient u de aanwezigheid van een rood bultje op het ooglid van [slachtoffer] bij de klachtenpresentatie te betrekken.
4. Wordt bij een vroegtijdige onderkenning van meningococcenmeningitis en het vervolgens aanvangen van een behandeling, de kans op restverschijnselen, in het bijzonder uitval van de nervus acusticus en vestibularis, kleiner? Zo ja, kunt u iets zeggen over de relatie tussen het tijdstip van diagnosticeren en de grootte van de kans?
5. Welke andere feiten en/of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
6.11 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
draagt [eiser], en voorzover mogelijk, gelijktijdig [gedaagde] op zich bij akte uit te laten omtrent hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 4.10, waartoe de zaak wordt verwezen naar de rol van 4 oktober 2001, voor welk uitlaten geen uitstel zal worden verleend, derhalve ambtshalve peremptoir;
bepaalt dat, voor zover Avéro niet op deze roldatum een akte zal hebben genomen, zij zich alsnog bij akte zal kunnen uitlaten ter rolle van 1 november 2001, eveneens ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W. Brands-Bottema en uitgesproken ter openba-re terechtzitting van 13 september 2001.
DW/GB