ECLI:NL:RBZUT:2002:AE5644

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
11 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
46794 FARK 2002/812
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.M.A.G. van Valderen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van voornamen van minderjarige in het kader van een echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 11 juli 2002 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de voornamen van een minderjarige, geboren uit een niet-huwelijkse relatie tussen de verzoekster (de vrouw) en de verweerder (de man). De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.K. Oostlander-Vos, verzocht de rechtbank om haar toestemming te verlenen om de voornamen van hun dochter te veranderen. De vrouw stelde dat de huidige voornamen haar herinnerden aan een traumatische periode in haar leven na de beëindiging van de relatie met de man. De man, vertegenwoordigd door mr. E.F.V. Vanlerberghe, betwistte het verzoek en stelde dat het niet in het belang van de minderjarige was om de voornamen te wijzigen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De vrouw had na de breuk met de man een moeilijke periode doorgemaakt, inclusief psychische problemen, en was onder behandeling van een psychiater. De rechtbank oordeelde dat de voornamen van de minderjarige een negatieve impact hadden op de gemoedsrust van de vrouw, wat ook invloed had op de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank concludeerde dat er een voldoende zwaarwichtig belang was bij de inwilliging van het verzoek tot voornaamswijziging, en dat de gevraagde voornamen niet ongeoorloofd waren volgens het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek van de vrouw toe te wijzen, met inachtneming van de bezwaren van de man. De beslissing houdt in dat de wijziging van de voornamen wordt doorgevoerd, maar dat de man als biologische en juridische vader van de minderjarige blijft erkend. De rechtbank heeft bepaald dat de griffier een afschrift van de beschikking zal zenden aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand, zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Tweede enkelvoudige kamer
Beschikking: 11 juli 2002
Zaaknummer: 46794 FARK 2002/812
Beschikking op het verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster, hierna te noemen de vrouw,
procureur: mr. A.J. Zeyl,
advocaat: mr. A.K. Oostlander-Vos te [woonplaats 1],
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2],
verweerder, hierna te noemen de man,
procureur: mr. A.A.M. Spliet,
advocaat: mr. E.F.V. Vanlerberghe te [woonplaats 2].
Het verloop van de procedure:
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie van de rechtbank [woonplaats 1] op 18 januari 2002;
- de verwijzingsbeschikking van de rechtbank [woonplaats 1] van 15 april 2002;
- de brief met bijlagen van mr. Oostlander-Vos van 21 juni 2002;
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 24 juni 2002;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 27 juni 2002.
De vaststaande feiten:
Uit de inmiddels beëindigde niet huwelijkse relatie van de vrouw en de man, is het navolgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [kind],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
De man heeft de minderjarige met toestemming van de vrouw erkend, waarbij zij hebben gekozen voor de geslachtsnaam [verzoekster].
De vrouw is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag belast. De minderjarige heeft haar vaste verblijfplaats bij de vrouw.
Bij beschikking van de kinderrechter te [woonplaats 1] van 23 maart 1999 is de minderjarige onder toezicht gesteld met benoeming van Stichting Jeugdbescherming en Reclassering Zuid Holland Noord, werkeenheid Leiden tot gezinsvoogdij-instelling, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd bij beschikking van de kinderrechter te
[woonplaats 1] van 5 maart 2002.
Het verzoek:
De vrouw verzoekt de rechtbank, bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar toestemming te verlenen de voornamen van haar dochter:
- [kind],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
te veranderen in:
- [KIND].
Zij stelt dat, hoewel partijen vooraf anders hadden afgesproken, de man direct na de moeizame bevalling heeft voorgesteld om hun beider kind de namen [voornamen] te geven. Gezien haar gemoedstoestand op dat moment was zij niet in staat hier een weerwoord op te geven en heeft zij met het verzoek van de man ingestemd.
Na beëindiging van de relatie tussen de man en de vrouw heeft zij een zeer moeilijke periode moeten doormaken. Zij is van mening dat de voornamen van de minderjarige een onlosmakelijke relatie hebben met het verleden, welk verleden zij achter zich wil laten.
Om niet telkens aan deze voor de vrouw traumatische periode te worden herinnerd, verzoekt zij de voornamen van de minderjarige te wijzigen.
Het verweer:
De man verzoekt de rechtbank het verzoek van de vrouw af te wijzen.
Hij betwist het door de vrouw gestelde en is van mening dat:
- het verzoek niet gedaan wordt in het belang van de minderjarige, doch uitsluitend in het belang van de vrouw;
- het door het verzoek gewenste gevolg van het niet langer geconfronteerd willen worden met het vaderschap van de man, hierdoor niet kan worden bereikt;
- het niet in het belang van de minderjarige is om de invloed van de man op het leven en identiteit van de minderjarige ongedaan te maken;
- het niet in het belang van de minderjarige is om haar identiteit afhankelijk te stellen van ontwikkelingen gelegen in de relationele sfeer van de vrouw;
- de vrouw haar verzoek heeft gebaseerd op een onjuist beeld van wat zij heeft van de man als persoon.
De beoordeling:
Deze rechtbank is op de voet van artikel 270 lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, gebonden aan de verwijzing van de onderhavige zaak door de rechtbank Den Haag.
Bij de beoordeling van het verzoek tot voornaamswijziging dient in de eerste plaats te worden beoordeeld, of er een voldoende zwaarwichtig belang is bij de inwilliging van het verzoek tot voornaamswijziging. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dient te worden nagegaan of de gevraagde voornamen geoorloofd zijn in het licht van het bepaalde bij artikel 1:4 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Onweersproken staat vast dat de vrouw na het uiteengaan van partijen een zeer moeilijke periode heeft doorgemaakt. Zij heeft de samenleving met de man als zeer traumatisch ervaren. Uit de overgelegde stukken blijkt dat zij tot tweemaal toe in een psychose is geraakt, waarin zij de minderjarige iets heeft aangedaan. Deze is vervolgens onder toezicht gesteld. In verband met haar psychische klachten is de vrouw opgenomen geweest. Ook thans staat zij nog onder behandeling van een psychiater.
Voldoende aannemelijk is dat de voornamen van de minderjarige de vrouw telkens herinneren aan een door haar als uitermate traumatisch ervaren periode in haar leven. Onder die omstandigheden is het heel wel voorstelbaar dat de vrouw de minderjarige reeds aanspreekt met Laura. Goed voorstelbaar is ook dat zij de juridische situatie thans in overeenstemming wil brengen met de feitelijke situatie, te meer daar de minderjarige in september 2002 naar groep 1 van de basisschool gaat en daarmee uit de geborgenheid van het gezin treedt. Er valt dan niet aan te ontkomen dat de voornamen van de minderjarige officieel steeds vaker dienen te worden gebruikt, met alle gevolgen van dien voor de gemoedsrust van de vrouw. Haar psychische gesteldheid heeft ontegenzeglijk invloed op de verdere ontwikkeling van de minderjarige. In de gegeven omstandigheden bestaat de niet als denkbeeldig te veronachtzamen kans dat van een verder ongestoorde ontwikkeling van de minderjarige geen sprake kan zijn. Dat raakt rechtstreeks het belang van de minderjarige. Dit belang is, naar dezerzijds oordeel, voldoende zwaarwichtig en rechtvaardigt de toewijzing van het onderhavige verzoek tot voornaamswijziging, te meer daar de door de vrouw verzochte voornamen niet ongeoorloofd voorkomen in het licht van de eisen van artikel 1:4 lid 2 BW.
Die beslissing laat onverlet dat de man de biologische en juridische vader is en blijft van de minderjarige, wat mede tot uitdrukking komt in het gehandhaafd blijven van de (nu derde) voornaam. Daarmee wordt in het onderhavige geval voldoende recht gedaan aan de bij de man levende bezwaren tegen het verzoek.
Het voorgaande leidt mitsdien tot na te melden beslissing.
De beslissing:
De rechtbank
gelast de wijziging van de voornamen van
- [kind],
geboren op 24 september 1998 te [geboorteplaats],
in:
- [KIND];
verstaat dat de wijziging geschiedt doordat aan de desbetreffende akten een latere vermelding wordt toegevoegd overeenkomstig artikel 1:20 lid 1 BW;
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank daartoe een afschrift van deze beschikking aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand te [geboorteplaats] zal zenden zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M.A.G. van Valderen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
conc.: SvE
coll.:
De griffier deelt mede dat:
van vorenstaande beschikking hoger beroep open staat bij het Gerechtshof te Arnhem:
- voor verzoeker en de verschenen belanghebbenden binnen drie maanden na de dagtekening van deze beschikking;
- voor andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat deze beschikking op andere wijze hun bekend is geworden;
dit beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat/procureur.