ECLI:NL:RBZUT:2002:AE5643

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
11 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
42714 HAZA 01-993
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.C. de Visser
  • E.A.M. van der Kallen
  • R. Prakke-Nieuwenhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onderhoudsovereenkomst en vorderingen van [opposant 1] tegen NKC

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen is behandeld, gaat het om een geschil tussen [opposant 1] en de Nederlandse Kasregister Centrale (NKC) over een onderhoudsovereenkomst. [opposant 1] betwist dat er in januari 1999 een nieuwe onderhoudsovereenkomst is gesloten en stelt dat de bestaande overeenkomst al was beëindigd. De rechtbank heeft eerder vonnissen gewezen waarin NKC in het gelijk werd gesteld, maar [opposant 1] heeft verzet aangetekend tegen deze vonnissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [opposant 1] cs niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun verzet tegen de reconventionele vordering, maar dat het verzet tegen de conventionele vordering ontvankelijk is. De rechtbank heeft NKC opgedragen bewijs te leveren van de ondertekening van de onderhoudsovereenkomst door [opposant 1]. Een comparitie van partijen is gelast om de bewijsvoering te bespreken en de rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beslissingen. De uitspraak is gedaan op 11 juli 2002.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Rolnummer: 42714 HAZA 01-993
Uitspraak: 11 juli 2002
Vonnis van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
1. [opposant 1],
wonende te [woonplaats],
2. de commanditaire vennootschap PIERROT, h.o.d.n. COFFEE-SHOP CROISSANTERIE BUFFETERIE LE PASSAGE,
gevestigd te [woonplaats],
opposanten,
procureur: mr. C.J.M. van Zeijl,
advocaat: mr. J.C.A. Froon te Amsterdam,
en
[geopposeerde], h.o.d.n. Nederlandse Kasregister Centrale,
gevestigd te Zwolle,
geopposeerde,
procureur: mr. E.G.M. Wiggers,
advocaat: mr. J.C. Kooymans te Zwolle.
Partijen worden in dit vonnis aangeduid als [opposant 1] en NKC.
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
­ het vonnis van 15 november 2001;
­ het proces-verbaal van de op 29 januari 2002 gehouden comparitie van partijen;
­ de akte na comparitie van [opposant 1];
­ de akte aan de zijde van NKC.
2. De vaststaande feiten
2.1 Op 24 september 2001 heeft mevrouw [A], werkzaam bij [opposant 1], een verklaring ondertekend, waarin onder meer staat:
"(…) Ik heb gezien dat de heer [opposant 1] de order/bestelling van de nieuwe kasregisters heeft ondertekend. Ik heb gezien dat de heer [opposant 1] geen onderhoudsovereenkomst heeft getekend en dat is hem ook helemaal niet ter ondertekening aangeboden door de heer [B]. Dat was ook niet nodig, aangezien de nieuwe kasregisters volgens de heer [B] op het oude onderhoudscontract zouden worden bijgeschreven. (…)"
3. De vordering
3.1 [opposant 1] cs vorderen dat de rechtbank,
In conventie:
[opposant 1] cs zullen ontheffen van de veroordeling, tegen hen uitgesproken bij vonnissen van 21 juni 2001 en 2 augustus 2001 tussen NKC als appellant en [opposant 1] cs als geïntimeerden met afwijzing van de eis van NKC en met veroordeling van NKC in de kosten van dit verzet.
In reconventie
bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis NCK zal veroordelen om aan [opposant 1] cs te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van fl. 5.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2000 tot aan de dag der algehele voldoening en vermeerderd met een bedrag ad fl. 750,-- aan buitengerechtelijke incassokosten en met veroordeling van NKC in de kosten van dit verzet.
3.2 [opposant 1] legt aan zijn vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten onder meer de navolgende stellingen ten grondslag. Hij betwist dat er in januari 1999 een nieuwe onderhoudsovereenkomst is gesloten. Deze betwisting wordt ondersteund door de verklaring van mevrouw [A]. Het sluiten van een nieuwe onderhoudsovereenkomst was ook niet nodig, omdat er al een onderhoudsovereenkomst bestond. In de order van 12 januari 1999 is immers ook vermeld: 1 maal onderhoud, nota bene inbegrepen in de totaalprijs. Dit verklaart ook waarom er in het oude onderhoudscontract wijzigingen zijn doorgevoerd. Als er een nieuwe onderhoudsovereenkomst zou zijn geweest, zou die nieuwe overeenkomst immers zijn opgenomen. Het is vreemd dat er ook een contract met ingangsdatum januari 1990 voor de dag is gekomen. Vaststaat dat deze overeenkomst nimmer door [opposant 1] is ondertekend. De wel afgesloten onderhoudsovereenkomst, van 1 oktober 1994, kan tegen 1 oktober 2000 worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Zulks is geschied bij brief van 24 januari 2000. Eventuele onderhoudstermijnen van nadien zijn dan ook niet verschuldigd. Daarenboven is de onderhoudsovereenkomst al met ingang van 10 februari 2000 geëindigd aangezien [opposant 1] de overeenkomst bij brief van die datum de overeenkomst heeft ontbonden, nu NKC in strijd met haar verplichtingen de jaarlijkse onderhoudsbeurt niet heeft uitgevoerd. Er is diverse malen telefonisch aangemaand. Dat er een winstmarge van 80% op het onderhoudscontract wordt gehanteerd, wordt betwist.
4. Het verweer
4.1 NKC concludeert dat de rechtbank eiser niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze zal ontzeggen met zijn veroordeling in de kosten van het geding.
4.2 De verweren van NKC zullen, voor zover nodig, bij de beoordeling van het geschil worden behandeld.
5 De beoordeling van het geschil
5.1 NKC vorderde in eerste aanleg bij de kantonrechter -kort gezegd- betaling van verschillende kosten. [opposant 1] cs concludeerden tot afwijzing en stelden een reconventionele vordering in, eveneens -kort gezegd- betreffende betaling van een som geld. NKC concludeerde tot afwijzing van deze reconventionele vordering. De kantonrechter heeft bij vonnis van 24 januari 2001 beide vorderingen afgewezen en elk der partijen belast met de eigen kosten.
5.2 NKC is tegen het in conventie gewezen vonnis in hoger beroep gekomen op 15 februari 2001 en heeft geconcludeerd dat haar oorspronkelijke vordering alsnog zal worden toegewezen. Zij heeft vijf grieven aangevoerd. Bij (tussen-)vonnis van 21 juni 2001 heeft deze rechtbank het (gelezen wordt: in conventie) gewezen vonnis van de kantonrechter van 24 januari 2001 vernietigd, [opposant 1] cs alsnog veroordeeld tot betaling van een deel van het gevorderde en NKC toegelaten tot het nemen van een akte betreffende het overige deel van de vordering. Na het nemen van deze akte heeft de rechtbank ook op dit laatste deel van de vordering in het voordeel van NKC beslist, zij het dat een lager bedrag is toegewezen dan geëist. In dit vonnis, dat gewezen is op 2 augustus 2001, zijn [opposant 1] cs veroordeeld in de kosten van NKC in eerste aanleg en in hoger beroep. [opposant 1] cs zijn in hoger beroep niet verschenen.
5.3 Op 21 september 2001 komen [opposant 1] cs tegen de vonnissen van 21 juni 2001 en 2 augustus 2001 in verzet.
5.4 Voor zover het verzet is ingesteld tegen de beslissing omtrent de reconventionele vordering door de kantonrechter, is het verzet niet-ontvankelijk. Het rechtsmiddel dat hiertoe openstond voor [opposant 1] cs, (principaal of incidenteel) hoger beroep, is niet door hen ingesteld. Evenmin is door NKC de beslissing in reconventie in hoger beroep aan de orde gesteld. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep is aan de zijde van [opposant 1] cs wel aangegeven dat de dagvaarding in hoger beroep is ontvangen, zodat moet worden geconcludeerd dat [opposant 1] cs bekend waren met de (omvang van) het hoger beroep. Ten overvloede wordt opgemerkt dat [opposant 1] cs bij deze comparitie van partijen hebben medegedeeld de reconventionele vordering, zoals deze in eerste aanleg is ingediend, voor zover nodig in te trekken, waarmee NKC zich akkoord verklaarde.
5.5 Omtrent de ontvankelijkheid van het verzet, voor zover ingesteld tegen de vonnissen in hoger beroep gewezen voor zover het de -in eerste aanleg- conventionele vordering betreft wordt het volgende overwogen.
5.6 NKC heeft gesteld dat [opposant 1] cs niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, onder meer vanwege het misbruik van het procesrecht (strijd met goede procesorde of proceseconomie). [opposant 1] cs zijn immers genoegzaam in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. De dagvaarding in hoger beroep is aan [opposant 1] cs betekend. De procedure in hoger beroep is geobserveerd, derhalve hebben [opposant 1] cs bewust geen gebruik gemaakt van hun mogelijkheden om gehoord te worden zodat zij voor lief hebben genomen dat er uiteindelijk een verstekvonnis is gewezen. Deze mening wordt bevestigd door een uitspraak van de Hoge Raad uit 1994 (NJ 1995/233).
5.7 De stellingen, die NKC naar voren brengt betreffende de (niet-)ontvankelijkheid wegen zwaar. [opposant 1] cs hebben immers de dagvaarding in hoger beroep ontvangen zodat zij wisten dat de zaak wederom beoordeeld zou worden, met de mogelijkheid dat er een andere beslissing dan in eerste aanleg zou kunnen volgen. Bovendien kan uit de dagvaarding in hoger beroep worden afgeleid wat de inzet van het hoger beroep was. [opposant 1] cs hebben evenwel, vanwege financiële aspecten, afgezien van het voeren van tegenspraak. Zij hebben de zaak wel laten observeren, waardoor zij er kennis van hadden op welke rol datum van grieven gediend zou worden. De memorie van grieven is ook daadwerkelijk op die datum, 12 april 2001, genomen. Nadien, zo erkennen [opposant 1] cs, is het observatietraject misgelopen, in die zin dat er van de procureur die zou observeren, geen nadere informatie kwam. [opposant 1] cs erkennen eveneens dat zij op geen enkel moment met de procureur contact hebben opgenomen. Uiteindelijk is op 2 augustus 2001 eindvonnis gewezen, nadat bij tussenvonnis van 21 juni 2001 al diverse knopen waren doorgehakt.
5.8 De proceseconomie zou er om meerdere redenen zonder meer bij gebaat zijn geweest, als [opposant 1] cs, na een mogelijke aanvankelijke observatie teneinde te beoordelen welke richting het hoger beroep op ging, het verstek zou hebben gezuiverd. Het verweer van [opposant 1] cs had dan door de meervoudige kamer, die de eerdere (verstek-)vonnissen heeft gewezen, beoordeeld kunnen worden. Hierbij wordt overwogen dat deze kamer, na de verstekverlening, mede acht heeft moeten slaan op hetgeen [opposant 1] cs in eerste aanleg tot hun verweer hebben aangevoerd, zodat na de eerste beoordeling door de kantonrechter al een tweede inhoudelijke toetsing heeft plaatsgevonden. Een en ander is anders indien een verstekvonnis in eerste aanleg wordt gewezen, nu de toetsing alsdan inhoudelijk van lichtere aard is. Het tijdig zuiveren van het verstek had het (achteraf gezien) nodeloos concipiëren van een of twee vonnissen kunnen voorkomen. In plaats daarvan moet er nu wederom (tot op zekere hoogte ten derde male) een inhoudelijke toetsing plaatsvinden, hetgeen ook wringt met het beginsel van het procesrecht, dat uitgaat van een volledige beoordeling in twee feitelijke instanties, waarna cassatie plaats kan vinden. Nog afgezien van het voorgaande, werkt het ingestelde verzet ook vertragend voor de rechtszekerheid die in ieder geval NKC zoekt.
5.9 [opposant 1] cs moet echter worden nagegeven dat de mogelijkheid van verzet, formeel gezien, open staat, nu de voorgaande vonnissen na verstekverlening zijn gewezen en er geen grondslag is om aan te nemen dat zij op tegenspraak zijn gewezen. In zoverre heeft dan ook nog geen volledige beoordeling in twee feitelijke instanties plaatsgevonden. Nu de mogelijkheid van verzet openstaat, kan de stelling van NKC, dat [opposant 1] cs hebben berust in de verstekvonnissen, niet slagen. Daarbij komt dat deze stelling geen grondslag vindt in de rechtspraak. Gezien de wijze van procederen is het anderzijds niet onredelijk, dat hiermee te zijner tijd bij de proceskostenveroordeling rekening wordt gehouden.
5.10 Ten tijde van de comparitie van partijen noch in de akte, die nadien aan de zijde van NKC is genomen, is gesteld dat het verzet tegen de twee verstekvonnissen niet tijdig zou zijn ingesteld, zodat geoordeeld wordt dat [opposant 1] cs zowel in het verzet tegen het tussenvonnis van 21 juni 2001 alsmede het eindvonnis van 2 augustus 2001 kan worden ontvangen.
5.11 [opposant 1] handhaaft zijn verweer, dat hij in 1999 geen onderhoudsovereenkomst heeft ondertekend. Hij onderbouwt dit verweer met de verklaring van mevrouw [A], als gedeeltelijk geciteerd in 2.1 hiervoor. Nu hij dermate stellig ontkent dat hij zijn handtekening heeft geplaatst, dient NKC bewijs te leveren, dat [opposant 1] deze overeenkomst heeft ondertekend. NKC heeft bewijs aangeboden, zowel door het laten horen van getuigen als door een beoordeling van de handtekening door een schriftdeskundige. In dit licht heeft NKC aangegeven dat het originele exemplaar, waarop de handtekening van [opposant 1] zou staan, in haar bezit is.
5.12 Er zal een comparitie van partijen worden gelast. NKC zal bij deze comparitie worden verzocht zich uit te laten, op welke wijze en, zonodig, in welke volgorde zij bewijs wenst te leveren. NKC en [opposant 1] zullen worden verzocht zich uit te laten omtrent de identiteit van een eventueel te benoemen deskundige danwel of zij akkoord zijn met een door de rechtbank te benoemen deskundige. Eveneens zal de hoogte van een voorschot voor een deskundige besproken worden. Nu NKC bewijs dient te leveren, zal zij het door de eventueel te benoemen deskundige te bepalen voorschot dienen te voldoen. NKC zal ten tijde van de comparitie -danwel op voorhand- de originele onderhoudsovereenkomst met nummer 136051, met 1 januari 1999 als ingangsdatum, die getekend zou zijn door [opposant 1], in het geding brengen. [opposant 1] dient een origineel identiteitsbewijs in te brengen, alsmede een goede kopie hiervan. Hij zal ter terechtzitting worden verzocht een stuk tekst over te schrijven alsmede tien maal zijn handtekening te zetten.
5.13 Tenzij partijen of een der partijen anders wens(t)en, zal zo mogelijk na de comparitie van partijen vonnis worden gewezen, waarin NKC het bewijs krijgt opgedragen en waarbij tegelijkertijd een deskundige zal worden benoemd.
5.14 Indien NKC zou slagen in het bewijs, wordt op voorhand al overwogen dat de woorden "kasregister (…) inclusief onderhoud", zoals deze op de onderhoudsovereenkomst staan, nog niet willen zeggen dat [opposant 1] heeft begrepen dat hij een nieuwe, vijf-jarige onderhoudsovereenkomst aanging, nu [opposant 1] dit anders uitlegt. Het valt niet uit te sluiten dat te zijner tijd nog bewijs hieromtrent wordt opgedragen.
5.15 Alle overige beslissingen worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
gelast een comparitie van partijen;
bepaalt dat partijen in persoon danwel deugdelijk vertegenwoordigd en vergezeld van de raadslieden dienen te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank aan de Martinetsingel 2 te Zutphen op een nader te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de enquêterol van 25 juli 2002 om partijen in de gelegenheid te stellen de verhinderdata over de periode van 1 september 2002 tot 1 december 2002 over te leggen, voor welk overleggen geen uitstel zal worden verleend, derhalve ambtshalve peremptoir;
verzoekt partijen stukken die op de zaak betrekking hebben tenminste twee weken voor de zittingsdatum (in kopie) te doen toekomen aan de wederpartij en de griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.C de Visser, E.A.M. van der Kallen en R. Prakke-Nieuwenhuizen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2002.
RP/Ka/Vi