ECLI:NL:RBZUT:2002:AE4429

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38729 HAZA 01-309
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake pensioenverdeling tussen ex-echtgenoten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, ging het om een geschil tussen twee ex-echtgenoten over de verdeling van het pensioen na hun scheiding. De rechtbank heeft op 20 juni 2002 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de vorderingen van de eiser zijn afgewezen. De eiser had gevorderd dat het pensioen dat aan hem werd toegekend, op een bepaalde manier zou worden aangepast en dat de gedaagde recht had op een percentage van de jaarlijkse verhogingen van zijn pensioen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bepalingen in de overeenkomst tussen partijen niet duidelijk genoeg waren en dat de uitleg van de 'gebruikelijke index' niet leidde tot een eerlijke verdeling van de pensioenuitkeringen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gedaagde recht heeft op 28,689% van het bruto jaarpensioen dat aan de eiser wordt toegekend, maar dat de vorderingen van de eiser niet konden worden toegewezen omdat deze niet de nabetalingen omvatten. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in pensioenovereenkomsten en de noodzaak om bij de verdeling van pensioen rekening te houden met de werkelijke uitkeringen en aanpassingen die plaatsvinden na de scheiding.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Rolnummer: 38729 HAZA 01-309
Uitspraak: 20 juni 2002
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eisende partij,
procureur: dr. D.J.P.M. Vermunt,
en
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 1]
gedaagde partij,
procureur: mr. W. Reinds.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
1. Het verdere verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
­ het vonnis van 25 oktober 2001
­ het deskundigenrapport ingekomen ter griffie d.d. 21 december 2001
­ de akte uitlating na deskundigenbericht tevens akte overlegging productie aan de zijde van [eiser]
­ de conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [gedaagde].
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1 De deskundige heeft inzichtelijk gemaakt hoe en dat de stijging van het door ABP toegekende brutopensioen niet gelijk is aan de uitkomst na toepassing van het (half)jaarlijkse indexeringspercentage. De verhoging van de pensioenen is een combinatie van aanpassing van de grondslagen én de franchise, met als gevolg dat de uiteindelijke uitkomst in procenten hoger of lager kan zijn dan het vastgestelde indexeringspercentage. De rechtbank neemt de toelichting van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
"(...)Het toe te passen indexeringspercentage wordt vastgesteld aan de hand van de gemiddelde loonstijging van de bij ABP aangesloten werknemers. Dit percentage wordt vervolgens toegepast op het geïndexeerde inkomen waarvan het pensioen is afgeleid, de berekeningsgrondslag.
In verband met het recht op AOW past ABP in de pensioenformule een korting toe door bovengenoemde berekeningsgrondslag te verminderen met een 'franchise'. Het bedrag van de franchise kan bij een algemene pensioenaanpassing eveneens nader worden vastgesteld. Deze nadere vaststelling is afhankelijk van de ontwikkelingen van de AOW in de betreffende periode.
Omdat diverse loonstijgingen van de aangesloten werknemers niet parallel lopen met de aanpassingsmomenten van ABP en er sprake kan zijn van eenmalige uitkeringen op grond van CAO-resultaten, wordt ter compensatie hiervan in de maand van aanpassing van de pensioenen (januari van ieder jaar) een nabetaling gedaan. Voor de berekening van de nabetaling wordt een percentage vastgesteld dat voor alle pensioengerechtigden gelijk is. Dit percentage wordt vervolgens toegepast op het pensioen vóór indexatie en zonder rekening te houden met de franchise. (...)"
2.2 Rekening houdend met bovenstaande toelichting zal de passage "b. het hierboven vermelde jaarlijks uit te keren bedrag zal naar het tijdstip van pensionering worden aangepast door het bij deze te koppelen aan de index welke voor de onderhavige pensioenen gebruikelijk is (…)" uit de overeenkomst tussen partijen worden uitgelegd.
2.3 Aangenomen kan worden dat deze bepaling bedoeld is om het aan [gedaagde] uit te keren aandeel aan te passen aan de veranderingen/stijgingen van het totale aan [eiser] toegekende pensioen. Een redelijke uitleg van de in de overeenkomst gebezigde uitdrukking 'gebruikelijke index' brengt met zich mee dat de ene partner niet meer meedeelt in de aanpassing dan de andere. Door een onverkorte toepassing van het (half)jaarlijkse indexeringcijfer op het uit te keren aandeel van [gedaagde] worden, zij het minimale, verschillen gecreëerd in de verhouding tussen het aandeel van de man en de vrouw. Immers het indexeringcijfer is niet per definitie gelijk aan de procentuele wijziging van het geïndexeerde pensioen.
2.4 De eenvoudigste methode om telkens het aan [gedaagde] uit te keren aandeel aan te passen, is door eerst in een percentage uit te drukken wat de verhouding van haar aandeel op de totale brutopensioenuitkering van het ABP aan [eiser] is op het moment dat hij pensioengerechtigd is. Dit komt uit op f 11.313,00, zijnde het aandeel van [gedaagde], en f 39.432,61, zijnde het bruto jaarpensioen. Dit levert een percentage op van 28,689. Vervolgens kan na elke (half)jaarlijkse wijziging van het pensioen, het aandeel van [gedaagde] worden berekend als zijnde 28,689% van het nieuwe totale brutopensioen dat aan [eiser] wordt toegekend.
2.5 Uit de toelichting van de deskundige volgt dat de nabetalingen welke door het ABP in januari van elk jaar worden gedaan eveneens verband houden met de verhoging van het pensioen vanwege loonstijgingen van, dan wel eenmalige uitkeringen aan de aangesloten werknemers. Deze nabetalingen verschillen derhalve in beginsel niet van de verhoging middels de (half)jaarlijkse indexering en maken daarom deel uit van de jaarlijkse verhoging van het totale pensioen. [gedaagde] heeft dan ook recht op 28,689% van het brutobedrag dat jaarlijks aan [eiser] wordt nabetaald.
2.6 Om de berekeningen vanaf november 1997 te kunnen uitvoeren zijn de volgende gegevens nodig: telkens het nieuwe bruto-pensioen en telkens het bruto nabetalingsbedrag. Deze gegevens zijn niet compleet te vinden in de producties en hoeven gelet op het gevorderde ook niet overgelegd te worden. Uit de door partijen overgelegde gegevens van het ABP blijkt het volgende:
pensioen per 1 november 1997: f 39.432,61 per jaar (prod. 25c)
pensioen per 1 januari 1998: f 39.796,68 per jaar (prod. 25d)
nabetaling per 1 januari 1998: f 665,99 (prod. 25d)
pensioen per 1 januari 1999: f 40.351,83 (prod. 25 e)
nabetaling per 1 januari 1999: f 656,82 (prod. 25 e)
Ter voorkoming van verdere procedures acht de rechtbank het raadzaam dat [eiser] de ontbrekende gegevens aan [gedaagde] verstrekt, zodat ieder kan berekenen welke bedragen teveel dan wel te weinig zijn uitgekeerd. Uit het door [eiser] opgestelde overzicht, productie 2 conclusie van eis, blijkt dat hij beschikt over de bruto-pensioenopgave met de halfjaarlijkse verhogingen zoals vastgesteld door het ABP.
2.7 Uit bovenstaande volgt dat het onder A gevorderde niet toegewezen kan worden, omdat hierin niet de nabetalingen betrokken zijn. Het onder B gevorderde wordt evenmin toegewezen, omdat partijen eerst gezamenlijk op basis van bovenstaande uitgangspunten het aandeel van [gedaagde] dienen te berekenen. De kosten van rechtsbijstand zijn niet nader bepaald, zodat deze als proceskosten worden begrepen.
2.8 Aangezien partijen ex-echtelieden zijn en het geschil voortvloeit uit de vroegere echtelijke verhouding, zullen de proceskosten gecompenseerd worden.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
wijst de vorderingen van [eiser] af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W. Brands-Bottema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2002.
gb/lu