RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eiser], wonende te Elspeet, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 september 2001, kenmerk 25.756.
Bij besluit van 27 december 2000 heeft verweerder eiser aangeschreven tot het verwijderen en verwijderd houden van een op het perceel [adres] te Elspeet, kadastraal bekend gemeente Nunspeet, [nummer], geplaatst tuinhuisje, zulks binnen vier weken na dagtekening van dit besluit, op straffe van verbeurte van een dwangsom als bedoeld in artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van ¦ 500,-- per week, met een maximum van ¦ 10.000,--.
Tegen dit besluit is bij brief van 29 januari 2001 namens eiser een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij besluit van 5 februari 2001 heeft verweerder de begunstigingstermijn van het besluit van 27 december 2000 verlengd tot na de beslissing op het bezwaarschrift.
Bij besluit van 7 september 2001 heeft verweerder de bezwaren van eiser, onder overname van het advies van de commissie Bezwaar- en Beroepschriften van 9 mei 2001, ongegrond verklaard. Verweerder heeft hierbij de begunstigingstermijn op vier weken na dagtekening van dit besluit gesteld.
Mr. L. Bolier, juridisch adviseur te Elspeet, heeft namens eiser beroep ingesteld op de in het beroepschrift van 11 september 2001 vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Bij besluit van 25 september 2001 heeft verweerder de begunstigingstermijn opgeschort tot twee weken na de uitspraak van de rechtbank.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 maart 2002, waar eiser is verschenen bij zijn gemachtigde, mr. Bolier voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde], ambtenaren der gemeente.
Ter beoordeling staat in het onderhavige geding of verweerder bij de beslissing op bezwaar het dwangsombesluit van 27 december 2000 heeft kunnen handhaven.
Vast staat en tussen partijen is niet in geschil dat voor het in rubriek 2 genoemde tuinhuisje een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is vereist en dat eiser zonder de vereiste vergunning dit huisje heeft gerealiseerd. Verweerder is derhalve bevoegd tot het opleggen van een dwangsom.
Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Van een bijzonder geval kan sprake zijn indien er concreet zicht bestaat op legalisering.
Op het perceel waarop het in geding zijnde tuinhuisje is gelegen was ten tijde van het primaire besluit het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 1996" van kracht. Blijkens de bij dit bestemmingsplan behorende plankaart rustte op het betreffende perceel de bestemming "Tuinen". In artikel 95 van de voorschriften van voornoemd bestemmingsplan was bepaald dat de op de plankaart als "Tuinen" aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de planvoorschriften mochten op de genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd erkers, bouwwerken ten behoeve van de hoofdingang van een woning en bij een en ander behorende andere bouwwerken. In artikel 96, tweede lid, onder b, waren de bebouwingsvoorschriften opgenomen.
Ingevolge het door gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: gs) bij besluit van 20 maart 2001 gedeeltelijk goedgekeurde bestemmingsplan "Buitengebied Agrarische Enclave", voor zover dat ten tijde van het thans bestreden besluit reeds van kracht was geworden, is het in geding zijnde perceel blijkens de plankaart en artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften eveneens bestemd voor tuinen. In artikel 17, tweede lid, van de planvoorschriften is bepaald dat op deze gronden uitsluitend mogen worden gebouwd erkers, bouwwerken ten behoeve van de hoofdingang van een woning en bij een en ander behorende andere bouwwerken. In artikel 17, derde lid, zijn de bebouwingsvoorschriften opgenomen.
Vast staat en geen punt van geschil is dat het tuinhuisje zowel met het oude, als met het nieuwe bestemmingsplan in strijd is en dat het niet door middel van een binnenplanse vrijstelling gelegaliseerd kan worden.
Eiser is echter van mening dat er op korte termijn duidelijkheid zal bestaan omtrent de vraag of de zich eveneens op het perceel [adres] te Elspeet bevindende stenen woning, die met bouwvergunning is gerealiseerd en waarin eiser sedert 1998/1999 zijn hoofdverblijf heeft, positief bestemd zal worden, waardoor ook het tuinhuisje gelegaliseerd kan worden. Eiser verwijst hiervoor naar het genoemde besluit van gs van 20 maart 2001, waarbij door gs in bepaalde gevallen goedkeuring is onthouden aan het bestemmingsplan "Buitengebied Agrarische Enclave". Kort samengevat komt het er volgens eiser op neer dat gs kennelijk van mening zijn dat indien er sprake is van een jarenlang bestaand gebruik van al jarenlang bestaande bebouwing en een gemeentebestuur ook niet voornemens is binnen de komende planperiode dat bestaande gebruik te (doen) beëindigen en deze bestaande bebouwing te (doen) amoveren, het dan niet is toegestaan een en ander onder het overgangsrecht te brengen. Volgens eiser is het uitgesloten dat de woning onder het overgangrecht komt te vallen en zal de woning positief moeten worden bestemd.
Eiser verwijst verder nog naar de volgende overweging van gs in bedoeld besluit:
"Daarbij bepalen wij, dat het gemeentebestuur in de herziening van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) duidelijk dient te maken, welk beleid genoemd bestuur wenst te voeren met betrekking tot het al dan niet tot woning bestemmen van noodwoningen. In dat kader lijkt een inventarisatie van alle in het plangebied aanwezige noodwoningen noodzakelijk."
Door gs is bij genoemd besluit van 20 maart 2001 goedkeuring onthouden aan die gevallen waarin noodwoningen positief werden bestemd als woningen in het bestemmingsplan "Buitengebied Agrarische Enclave". Er is geen goedkeuring onthouden aan noodwoningen, illegale woningen en/of solitaire recreatiewoningen die opnieuw onder het overgangsrecht zijn geplaatst. Gs hebben goedkeuring verleend aan de bestemming "Tuinen" voor het in geding zijnde perceel.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat legalisering in het kader van een herziening van het bestemmingsplan ex artikel 30 van de WRO niet aan de orde kan zijn. De bestemming "Tuinen" zal volgens verweerder op het perceel van kracht blijven, zodat er geen woonbestemming op het perceel zal komen te rusten en er geen aanspraak kan worden gemaakt op bijgebouwen als hier in geding.
Ook anderszins kan volgens verweerder niet van enig concreet zicht op legalisering worden gesproken. In dit verband heeft verweerder naar voren gebracht dat de inventarisatie van noodwoningen en het formuleren van beleid met betrekking tot het al dan niet tot woning bestemmen van noodwoningen nog moet plaatsvinden en het hier bovendien niet om een noodwoning maar om een recreatiewoning gaat.
Noch uit de gedingstukken, noch uit het verhandelde ter zitting, is het de rechtbank gebleken dat verweerder voornemens is om de bewoning van de woning in de komende bestemmingsplanperiode te (doen) beëindigen. Evenmin heeft verweerder duidelijk gemaakt waarom de woning niet als noodwoning is aan te merken, alsmede waarom de woning (met inbegrip van het tuinhuisje) niet ingevolge het nog te ontwikkelen beleid met betrekking tot het al dan niet tot woning bestemmen van noodwoningen voor een positieve bestemming als hier bedoeld in aanmerking zal worden gebracht.
Gelet hierop is verweerders standpunt dat geen concreet zicht op legalisering bestaat naar het oordeel van de rechtbank (vooralsnog) onvoldoende onderbouwd. Daaruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering als vereist op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep van eiser is dan ook gegrond.
De rechtbank zal verweerder op de voet van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een termijn stellen voor het nemen van een nieuwe beslissing op eisers bezwaarschrift, alsmede een voorlopige voorziening treffen als na te melden.
In het vorenoverwogene wordt aanleiding gezien verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Derhalve wordt als volgt beslist.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 september 2001;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op eisers bezwaarschrift te nemen en bekend te maken, zulks binnen tien weken na verzending van deze uitspraak;
- schorst het primaire besluit van 27 december 2000 tot twee weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar;
- gelast dat de gemeente Nunspeet het betaalde griffierecht ad € 102,10 aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-- ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen door de gemeente Nunspeet.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. M.J. van Lee, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.