ECLI:NL:RBZUT:2002:AE4013

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
44638 FARK 02/15
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 12 juni 2002, is een verzoek ingediend door de man, wonende te Doetinchem, om het gezamenlijk gezag over zijn minderjarige zoon, geboren op 9 november 1987, te verkrijgen. De man en de vrouw, die in 1990 zijn gescheiden, hebben een langdurige en problematische communicatie over de opvoeding van hun zoon, die zowel geestelijk als lichamelijk gehandicapt is. De man verzoekt de rechtbank om de eerdere beschikking van de rechtbank Arnhem te wijzigen, zodat hij en de vrouw gezamenlijk het gezag over hun zoon kunnen uitoefenen en de omgangsregeling kan worden aangepast. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat zij al lange tijd de zorg voor hun zoon op zich neemt en dat de man niet in staat is om de zorg voor hem adequaat te delen.

De rechtbank overweegt dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek, maar dat de huidige situatie, waarin de vrouw alleen het gezag uitoefent, in het belang van de zoon is. De rechtbank wijst het verzoek van de man af, omdat het gezamenlijk gezag waarschijnlijk zou leiden tot verdere conflicten tussen de ouders, wat schadelijk zou zijn voor de zoon. De rechtbank wijst echter het verzoek van de man tot aanpassing van de omgangsregeling toe, waarbij de zoon elke zondag bij de man zal verblijven, met de mogelijkheid van een vervangende zaterdag indien de zondag niet mogelijk is. De rechtbank benadrukt dat de huidige zorgstructuur voor de zoon, die door de vrouw wordt geboden, stabiliteit en structuur biedt, wat cruciaal is voor zijn welzijn.

De beschikking is gegeven door mr. R. Krijger en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De man en de vrouw hebben het recht om binnen drie maanden hoger beroep aan te tekenen bij het Gerechtshof te Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Zesde enkelvoudige kamer
Beschikking: 12 juni 2002
Zaaknummer : 44638 FARK 02/15
Beschikking in de zaak van:
[de man],
hierna te noemen de man,
wonende te Doetinchem,
procureur: mr. C.A. Prinsen,
en
[de vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende te Gaanderen, gemeente Doetinchem,
procureur: mr. H. Grootjans.
Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 27 december 2001;
- het verweerschrift, tevens zelfstandige verzoek, ingekomen op 21 januari 2002;
- het verweerschrift tegen het zelfstandige verzoek, ingekomen op 5 februari 2002;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 13 februari 2002;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 19 april 2002;
- de brief van mr. Prinsen van 19 april 2002;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 22 mei 2002.
De vaststaande feiten
Uit het huwelijk van de man en de vrouw is het navolgende minderjarig kind geboren:
[zoon], geboren op 9 november 1987 te Doetinchem.
Deze minderjarige verblijft ten huize van de vrouw. [zoon] is zowel geestelijk als lichamelijk gehandicapt. Hij kan niet lopen en evenmin praten. Hij is afhankelijk van een rolstoel.
Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 29 november 1990 is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 18 januari 1991 ingeschreven in de registers van de Burger-lijke Stand van de gemeente Bergh.
Krachtens voormeld vonnis is de vrouw alleen belast met het ouderlijk gezag over [zoon].
Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 7 april 1992 is de omgangsregeling tussen de man en [zoon] vastgesteld op elke zondag van 09.00 uur tot 18.30 uur, zulks met uitzondering van het weekeinde dat [zoon] (destijds) bij het gastgezin verblijft. Terzake die weekeinden gold een extra zaterdagregeling.
Het verzoek
De man verzoekt dat de rechtbank bij beschikking:
a) het vonnis van de rechtbank Arnhem van 29 november 1990 zal wijzigen en zal bepalen dat de vrouw en de man gezamenlijk het gezag over [zoon] zullen uitoefenen;
b) de beschikking van de rechtbank Arnhem van 7 april 1992 zal wijzen en zal bepalen dat [zoon] elke zondag van 09.00 uur tot uiterlijk 18.30 uur, met bepaling dat ingeval de omgangsregeling op zondag geen doorgang vindt, daarvoor een zaterdag in de plaats wordt gesteld, zulks met bepaling dat hij elke bezoekdag gebruik kan maken van de bruikleenauto welke ter beschikking is gesteld;
de vakantieregeling tussen de man en [zoon] zal bepalen dat [zoon] minimaal drie dagen bij de man zal verblijven en in de kerstvakantie minimaal twee dagen.
De man stelt dat het verzochte in het belang van [zoon] is. De vrouw heeft meerdere malen geweigerd de aangepaste auto ten behoeve van [zoon] voor de omgangsregeling aan de man ter beschikking te stellen. Hij stelt voorts dat het ontbreken van de toestemming van de vrouw en het gevolg dat de wet daaraan verbindt, beschouwd moet worden al een niet-noodzakelijk en daarom ontoelaatbare inmenging van de staat, in casu: de wetgever, in het gezinsleven ('family-life') van de man en zijn kind. Ingevolge de per 1 januari 1998 gewijzigde wet blijft het gezamenlijk ouderlijk (tweehoofdig) gezag na echtscheiding in stand, tenzij er zwaarwegende contra-indicaties zijn. Voor de 'oude gevallen', dat wil zeggen echtscheiding van voor de inwerkingtreding van die wet, dient het niet anders te zijn.
Het verweer tevens zelfstandige verzoek
De vrouw verzoekt dat de rechtbank bij beschikking de man in zijn verzoek onder a) niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel dat verzoek zal afwijzen. Zij verzoekt voorts dat de rechtbank bij beschikking de beslissing van de rechtbank Arnhem van 7 april 1992 zal wijzigen en zal bepalen dat [zoon] eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur of tot maandagochtend, zodat de man [zoon] naar de dagopvang kan brengen en twee weken tijdens de grote vakantie alsmede de helft van elke vakantie die [zoon] van de dagopvang krijgt, bij de man zal verblijven.
De vrouw betwist dat eenhoofdig gezag in strijd is met artikel 8 EVRM. Zij verzorgt [zoon] al een zeer lange tijd. De man heeft alle ruimte om nota bene met gebruik van de aan de vrouw in gebruik gegeven aangepaste auto [zoon] op te halen en bij zich te laten verblijven. Het hoeft de man voor wat betreft het contact met [zoon] aan niets te ontbreken. Het is de man zelf die kiest voor de gemakkelijke weg; hij wenst alleen omgang te hebben op de zondagen en niet ook op andere dagen omdat hem dat niet uitkomt. De man wenst alleen voor beperkte duur omgang met [zoon]. Het is in het belang van [zoon] dat hij een langduriger contact met zijn vader heeft. Een wijziging van het gezag leidt tot een onacceptabele situatie ten behoeve van [zoon] doordat de man alsdan gaat bemoeien met de opvang van [zoon].
Het verweer tegen het zelfstandige verzoek
De man verzoekt dat de rechtbank het zelfstandige verzoek van de vrouw zal afwijzen.
De man betwist dat het zelfstandige verzoek in het belang van [zoon] is. [zoon] is gewend aan de huidige regeling. De man beschikt niet over voldoende voorzieningen om [zoon] voor langere tijd op te kunnen vangen; hij heeft onder andere geen lift, bad en aangepast bed. De door de vrouw voorgestelde omgangsregeling is voor hem - mede gelet op zijn werkzaamheden in de bouw - te belastend.
De beoordeling
ten aanzien van het gezag
De rechtbank ziet - met de man - niet in waarom een verzoek als het onderhavige (een verzoek ex artikel 1:253o Burgerlijk Wetboek) alleen zou kunnen worden ingediend op gemeenschappelijk verzoek.
Een dergelijke wetsbepaling benadeelt die partijen die voor de inwerkingtreding van de wet van 1 januari 1998 van echt zijn gescheiden.
Immers, die partijen zijn in tegenstelling tot diegene die na genoemde wet van echt zijn gescheiden niet van rechtswege belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag en zouden daar, als de ander partij daarin niet in wil bewilligen, nimmer in aanmerking kunnen komen voor dat gezamenlijk gezag.
In die omstandigheid ziet de rechtbank een inmenging van de wetgever in het gezinsleven ('familiy-life') tussen de niet-verzorgende ouder en zijn kind, in casu de man en [zoon], in de zin van artikel 8 EVRM. Daarom is de man ontvankelijk in zijn verzoek.
Uit de inhoud van de overgelegde stukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de man en de vrouw elkaar over en weer niet, althans onvoldoende, begrijpen voor wat betreft de verzorging en opvoeding van [zoon]. Bij de vrouw heeft een en ander er met name toe geleid dat zij erg teleurgesteld is in de man en zich door hem enorm in de steek gelaten voelt. De man daarentegen heeft het idee dat de vrouw geen begrip kan opbrengen voor zijn situatie. Al met al kan worden geconcludeerd dat de communicatie tussen de man en de vrouw veel te wensen overlaat. Deze situatie duurt al zo lange tijd voort (meer dan tien jaar) dat niet te verwachten is dat dit op afzienbare termijn anders zal worden. Indien de ouders - gegeven het vorenstaande -gezamenlijk het gezag over [zoon] zouden uitoefenen, leidt een en ander er waarschijnlijk toe dat [zoon] klem of verloren dreigt te raken tussen zijn ouders. Nu vast staat dat de vrouw [zoon] - ondanks zijn toch wel zorgelijke situatie - naar ieders tevredenheid verzorgt en opvoedt en hem rust, structuur en stabiliteit biedt alsmede de man alle ruimte geeft om met [zoon] in contact te treden, is de rechtbank - mede gelet op het advies van de Raad voor de Kinder-bescherming - van oordeel dat het in het belang van [zoon] is, als de huidige situatie waarin de vrouw alleen het gezag over hem uitoefent, gecontinueerd dient te worden. Daarom zal het verzoek van de man worden afgewezen en worden beslist als na te melden.
ten aanzien van de omgangsregeling
Ter terechtzitting heeft de vrouw alsnog ingestemd met het door de man gedane verzoek tot omgangsregeling. Om die reden zal de rechtbank dat verzoek toewijzen.
De beslissing
De rechtbank:
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 7 april 1992 bepaalde omgangsregeling in die zin, dat:
- [zoon] elke zondag van 09.00 uur tot uiterlijk 18.30 uur, met de bepaling dat ingeval de omgangsregeling op zondag geen doorgang vindt, daarvoor een zaterdag in de plaats wordt gesteld,
- [zoon] minimaal drie dagen in de zomervakantie en minimaal twee dagen in de kerstvakantie,
bij de man zal verblijven, waarbij de man elke bezoekdag gebruik kan maken van de bruikleenauto welke ter beschikking is gesteld;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Krijger en uitgesproken ter
openbare terechtzitting van 12 juni 2002, in tegenwoordig-heid van de griffier.
conc.: jpr.
De griffier deelt mede dat:
van vorenstaande beschikking hoger beroep open staat bij het Gerechtshof te Arnhem:
-voor verzoeker en de verschenen belanghebbenden binnen drie maanden na de dagtekening van deze beschikking;
-voor andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat deze beschikking op andere wijze hun bekend is geworden;
dit beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat/procureur.