ECLI:NL:RBZUT:2002:AE2500
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.A.M. Smulders
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling door Wehkamp B.V. afgewezen wegens gebrek aan bewijs
In deze zaak vorderde de besloten vennootschap Wehkamp B.V. van de gedaagde partij een bedrag van € 918,10, met nevenvorderingen, op basis van de stelling dat de gedaagde in de periode van 13 april 2001 tot 17 mei 2001 goederen had gekocht en niet had betaald. De gedaagde betwistte echter de aankoop en stelde dat haar ex-partner mogelijk de goederen had besteld. Tijdens de comparitie na antwoord verscheen de gedaagde niet, maar Wehkamp kon geen bewijs leveren dat de gedaagde daadwerkelijk de goederen had besteld.
De kantonrechter oordeelde dat Wehkamp niet aan haar bewijslast had voldaan. De kantonrechter benadrukte dat het procesrecht, zoals dat geldt vanaf 1 januari 2002, vereist dat partijen hun stellingen met bewijs onderbouwen. Wehkamp had in de dagvaarding niet voldoende substantiëring gegeven van haar vordering en had ook geen bewijsstukken overgelegd, ondanks de verplichting om dit te doen. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van Wehkamp onvoldoende was onderbouwd en dat er geen bewijs was dat de gedaagde de goederen had gekocht.
Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering af en veroordeelde Wehkamp in de proceskosten, aangezien zij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De uitspraak vond plaats op 14 mei 2002, waarbij de kantonrechter de zaak behandelde in aanwezigheid van de griffier.