ECLI:NL:RBZUT:2002:AE1668

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
8 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/600 GEMWT
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving van bestemmingsplan en permanente bewoning van recreatiewoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen geoordeeld over de handhaving van een bestemmingsplan met betrekking tot de permanente bewoning van een recreatiewoning. Eiseres, die de recreatiewoning begin 1999 permanent bewoonde, ontving op 3 augustus 2000 een aanschrijving van het college van burgemeester en wethouders om deze permanente bewoning te staken. Dit besluit werd gevolgd door een bezwaarschrift van eiseres, dat op 27 maart 2001 ongegrond werd verklaard. Eiseres stelde beroep in bij de rechtbank, bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Kuiper.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestemmingsplanregeling, die het gebruik van de recreatiewoning voor permanente bewoning verbiedt, rechtmatig is. Eiseres kon niet worden gevolgd in haar betoog dat deze regeling in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen die het bestemmingsplan oplegt, noodzakelijk zijn voor het algemeen belang en dat er geen zicht was op legalisering van de permanente bewoning.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van 27 maart 2001 vernietigd voor zover het betrekking heeft op de periode vanaf 15 november 2000, omdat de gewraakte overtreding per die datum was geëindigd. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die in verband met de behandeling van het beroep zijn gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder permanente bewoning van recreatiewoningen is toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 01/600 GEMWT
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 27 maart 2001.
2. Feiten en procesverloop
Verweerder heeft eiseres bij besluit van 3 augustus 2000 aangeschreven de permanente bewoning van de recreatiewoning op het adres [adres] 41-85 te [woonplaats], te staken en gestaakt te houden, zulks met een begunstigingstermijn van zes maanden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ¦ 2.500,-- per maand voor iedere maand dat de recreatiewoning na zes maanden permanent wordt bewoond, tot een maximumbedrag van ¦ 60.000,--.
Het tegen dit besluit gerichte bezwaarschrift van eiseres van 14 september 2000 is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is de begunstigingstermijn verlengd tot vier weken na dagtekening van de beslissing op het bezwaarschrift.
Namens eiseres heeft mr. M. Kuiper, advocaat te Harderwijk, bij brief van 7 mei 2001 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 5 juni 2001 heeft mr. Kuiper de gronden van het beroep aangevuld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 december 2001, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Kuiper voornoemd. Verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door G. de Vries en A.J. van Putten, ambtenaren der gemeente.
3. Motivering
Ingevolge het ten tijde van het nemen van zowel het primaire besluit als de beslissing op bezwaar ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 1996' (hierna: het bestemmingsplan) heeft het perceel waarop de recreatiewoning staat de bestemming 'Verblijfsrecreatie'.
Ingevolge artikel 48, aanhef en onder a, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn de op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie in zomerhuizen en kampeermiddelen.
Ingevolge artikel 1, onder ij, van die voorschriften wordt onder een zomerhuis een gebouw verstaan uitsluitend bestemd om voor een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders hebben, tot recreatief verblijf te dienen.
Ingevolge artikel 104 van de voorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens deze voorschriften ten aanzien van het gebruik van de gronden en bouwwerken bepaalde.
Ingevolge artikel 49, derde lid, is verboden gebruik als bedoeld in artikel 104, in ieder geval ook het gebruik van een zomerhuis voor permanente bewoning. Onder permanente bewoning wordt hier ingevolge dat voorschrift verstaan:
a. gebruik als woning door een persoon, gezin of andere groep van personen, op een wijze die ingevolge de Wet basisadministratie noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [woonplaats], en/of
b. het buiten het zomerseizoen van 15 maart t/m 31 oktober in een kalenderjaar ter plaatse meer dan zeventig maal nachtverblijf houden, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar betoog dat deze bestemmingsplanregeling buiten toepassing dient te worden gelaten wegens strijd met artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. In zoverre de daarin neergelegde beperkingen al zijn aan te merken als aantasting van het recht op ongestoord genot van het eigendom, laat de bedoelde bepaling de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van het eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang onverlet. De voormelde bestemmingsregeling is een zodanige toepassing. Voor zover eiseres voorts heeft beoogd zich te beroepen op het in het Verdrag neergelegde rechtstreeks werkende discriminatieverbod betreffende het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal, faalt dit beroep reeds omdat het niet door eiseres als Nederlands onderdaan die in Nederland woonachtig is ten overstaan van de Nederlandse nationale rechter kan worden gedaan.
Het beroep op artikel 25 van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens en artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten kan evenmin slagen, nu een burger daaraan geen aanspraken kan ontlenen.
Niet in geschil is dat eiseres en haar twee kinderen de recreatiewoning begin 1999 permanent zijn gaan bewonen. Evenmin is in geschil dat eiseres en haar kinderen sedert medio november 2000 hun hoofdverblijf hebben op het adres Mesdaghout 65 te [woonplaats], op welk adres eiseres zich toen ook heeft laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie. Verweerder was derhalve ten tijde van het primaire besluit rechtens bevoegd om handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van de recreatiewoning.
Behoudens bijzondere gevallen is het onjuist noch onredelijk te achten dat een bestuursorgaan in een geval waarin sprake is van gebruik strijdig met het bestemmingsplan en dit gebruik niet kan worden gelegaliseerd, in het belang van de handhaving van het bestemmingsplan en het voorkomen van precedentwerking besluit tot het aanzeggen van bestuursdwang, dan wel - voor zover het gelaedeerde belang zich daartegen niet verzet - tot het opleggen van een dwangsom.
Van enig (concreet) zicht op legalisering is niet gebleken. Met name is niet gebleken dat de recreatiewoning objectief bezien niet meer zinvol overeenkomstig het bestemmingsplan kan worden gebruikt, zodat het beroep op de zogenoemde toverformule, voor zover beoogd, niet kan slagen.
Evenmin kan (anderszins) worden gesproken van een zodanig bijzonder geval, dat verweerder af had moeten zien van handhavend optreden. Daarbij is met name van belang dat het voor eiseres, mede gelet op de in verband met de aanschaf van de recreatiewoning bij brief van verweerder van 25 februari 1999 aan eiseres verleende (gedoog)toestemming om de recreatiewoning tot 31 december 1999 permanent te bewonen, reeds aanstonds duidelijk had behoren te zijn dat verweerder na ommekomst van deze termijn tot handhavend optreden zou kunnen overgaan.
Ook overigens heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel, dat verweerder het primaire besluit, althans voor zover dat betrekking heeft op de periode tot medio november 2000, in redelijkheid niet bij het thans bestreden besluit heeft kunnen handhaven.
Nu de gewraakte overtreding evenwel per medio november 2000 is geëindigd, moet worden geoordeeld dat verweerder bij het thans bestreden besluit ten onrechte het primaire besluit van 3 augustus 2000, voor zover betrekking hebbend op de periode vanaf medio november 2000, in stand heeft gelaten. Daarbij heeft de rechtbank nog in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat gevreesd moet worden dat eiseres de recreatiewoning zonder (voorafgaande) instemming van verweerder wederom permanent zal gaan bewonen. De enkele omstandigheid dat het bezwaar van eiseres tegen de aanschrijving is blijven bestaan, aangezien zij de recreatiewoning zo mogelijk weer permanent wil gaan bewonen, maakt dit niet anders.
Het beroep van eiseres is dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarbij het primaire besluit voor de periode vanaf 15 november 2000 in stand is gelaten en zal het primaire besluit met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van die datum herroepen.
In het vorenoverwogene wordt aanleiding gezien verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
4. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 maart 2001, voor zover daarbij het primaire besluit van 3 augustus 2000 voor de periode vanaf 15 november 2000 in stand is gelaten;
- herroept het primaire besluit met ingang van 15 november 2000;
- gelast dat de gemeente [woonplaats] het betaalde griffierecht ad € 102,10 aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-- ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen door de gemeente [woonplaats].
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. M.J. van Lee, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: