ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Uitspraak: 1 november 2001
Rolnummer: 43211 / HA ZA 01-1077
Bezwaarschriftnummer: 195
Vonnis van de arrondissementsrechtbank te Zutphen, meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak tussen:
[Reclamant],
wonende te [woonplaats],
reclamant,
gemachtigde: mr. A.J. Poelman te Assen,
DE LANDINRICHTINGSCOMMISSIE,
voor de ruilverkaveling [gebied],
gemachtigde: mr. C.M.J. Ribbers te Utrecht,
bij welke zaak als belanghebbende zijn betrokken:
[belanghebbenden],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. J. Keulen te Varsseveld.
Partijen worden hierna mede aangeduid als [reclamant], respectievelijk de Landinrichtingscommissie en de [belanghebbende].
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
· het tijdig ingediende bezwaarschrift;
· het proces-verbaal van de behandeling van het bezwaarschrift voor de
rechter-commissaris als bedoeld in artikel 202 juncto 176 van de Landinrichtingswet, gehouden op 15 december 2000;
· de brief van 4 april 2001 van ing. M.H. van Wijk, plv.-ingenieur van het Kadaster, waarin deze meldt dat partijen niet tot een onderlinge regeling zijn gekomen;
· het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2001, blijkens hetwelk reclamant [reclamant] zijn standpunt heeft (doen) toelichten en de rechtbank de vertegenwoordigers van de Centrale Landinrichtingscommissie, de Landinrichtingscommissie en de aan deze toegevoegde ingenieur van het Kadaster heeft gehoord, alsook de
- vertegenwoordiger van de - belanghebbende, de [belanghebbende] voornoemd.
2. Het bezwaarschrift
2.1. Bij het op 25 februari 1998 gedateerde bezwaarschrift heeft [reclamant] een aantal bezwaren tegen het plan van toedeling inzake de ruilverkaveling [gebied] aangevoerd.
2.2. Naar de rechtbank tijdens de behandeling van het bezwaarschrift is gebleken, beperkt het bezwaar van [reclamant] zich thans op zijn wens om de huiskavel verder te vergroten ten koste van kavelnummer 040101, welke als huiskavel aan de [belanghebbende] is toegedeeld. [reclamant] wenst een toedeling overeenkomstig de in het proces-verbaal van de Landinrichtingscommissie op blz. 11 ingetekende kaart, waarbij het hem niet uitmaakt of de 2 ha, welke hij wenst van kavel 040101, geheel langs de [straatnaam] wordt gesitueerd, of in verticale richting, geheel aansluitend aan kavel 040105.
2.3. Hij voert daartoe het volgende aan. Als gevolg van de toedeling zal [reclamant] gedwongen zijn om zijn vee tweemaal daags over de openbare weg de [straatnaam] heen te leiden. Niet alleen is de verkeersveiligheid daardoor in het geding, ook legt zulks een onnodig beslag op de tijd en aandacht van [reclamant], die 70 melkkoeien houdt. De Richtlijnen voor deze ruilverkaveling vermelden dat gestreefd wordt naar samenvoeging van gronden aansluitend aan de bedrijfsgebouwen waarbij als leidend beginsel geldt dat bij melkveehouderijbedrijven tenminste 60% van de bedrijfsgrond worden geconcentreerd bij de bedrijfsgebouwen. Voor zover dat niet zou kunnen, zou de resterende grond in één veldkavel moeten worden toegedeeld. De toedeling van [reclamant] voldoet op dit punt niet aan de Richtlijnen. Ook in verband met de MKZ is het van groot belang om alle grond zoveel mogelijk aan één kant van de weg toegedeeld te krijgen, omdat daardoor het verweiden van vee niet beperkt wordt.
De bezwaren van de [belanghebbende] tegen de door [reclamant] gewenste toedeling wegen niet op tegen de voordelen bij die toedeling voor [reclamant]. Voor de [belanghebbende] heeft het door [reclamant] gewenste stuk grond slechts emotionele waarde, aangezien de grootvader van [belanghebbende] die grond blijkbaar ontgonnen heeft. Voorts heeft [belanghebbende] geen eigen agrarisch bedrijf meer en is hij de pensioengerechtigde leeftijd genaderd. De gronden van de [belanghebbende] worden verhuurd of verpacht zonder dat sprake is van geregistreerde pacht. Op de Landinrichtingscommissie rust derhalve geen enkele plicht om met die “pacht” rekening te houden. Het bedrijfsbelang van [reclamant] weegt niet op tegen dat van de [belanghebbende]. De huiskavel van de [belanghebbende] zou er als gevolg van de door [reclamant] gewenste toedeling, vergeleken met diens inbreng, niet kleiner op worden, in tegendeel.
3. Het standpunt van de belanghebbende
3.1. De [belanghebbende] bepleit een toedeling overeenkomstig het plan van toedeling. De wens van [reclamant] moet niet worden gehonoreerd.
3.2. De [belanghebbende] voert daartoe het volgende aan. De [belanghebbende] heeft bij de voorgestelde toedeling een vermogensbelang, aangezien een aaneengesloten kavel een hogere vermogenswaarde vertegenwoordigt dan versnipperde gronden. Ook is er een inkomensbelang, omdat de aaneengesloten (huis-)kavel tot een hogere opbrengst leidt, aangezien de ontsluiting, de waterhuishouding, de beregenings- en bewerkingsmogelijkheden minder kosten met zich meebrengen dat bij versnipperde gronden. Ook de gebruiker [naam gebruiker] heeft bedrijfseconomisch grote belangen bij de toedeling van één groot perceel. Ook emotioneel hecht de [belanghebbende] groot belang aan de toedeling van het gehele perceel 41101, aangezien de grootvader van [belanghebbende]deze grond nog ontgonnen heeft.
De inbreng en toedeling vergeleken blijkt dat [reclamant] bij de ter visie gelegde toedeling al meer voordeel van de ruilverkaveling heeft dan de [belanghebbende]. [reclamant] brengt in een oppervlakte van 31.39.97 ha en wenst de toedeling van 2 ha van kavel 040101 aansluitend aan zijn huiskavel. Procentueel betekent deze wijziging voor hem een wijziging van 6% van zijn totale oppervlak. Diezelfde 2 ha maken voor de [belanghebbende], met een inbreng van 10.85.10 ha, echter 18% van hun totale oppervlakte uit. De door [reclamant] gewenste wijziging in de toedeling staat derhalve in geen enkele redelijke verhouding tot elkaar. De door [reclamant] gewenste toedeling impliceert dat de voor de [belanghebbende] in het plan van toedeling gerealiseerde verbetering ten opzichte van diens inbreng nagenoeg geheel teniet gedaan wordt, omdat zij opnieuw te maken krijgt met twee aparte kavels. Bovendien wordt alsdan, zowel ten opzichte van de inbreng, als ten opzichte van het plan van toedeling, de ontsluiting van de percelen van de [belanghebbende] verslechterd. Ook de vorm van de voorgestelde afstandskavel is niet vergelijkbaar met de inbreng.
De door [reclamant] gewenste wijziging van het plan van toedeling brengt de [belanghebbende], in verhouding tot de voordelen voor [reclamant], onevenredig nadeel toe. Daarbij geldt dat, indien [reclamant] daadwerkelijk bedrijfseconomisch zoveel belang zou hebben bij een verdere vergroting van zijn huiskavel, het in de lijn der verwachtingen zou hebben gelegen dat [reclamant] zich zou hebben ingespannen om een koe-oversteekplaats of een koetunnel over of onder de [straatnaam] te realiseren. Met een dergelijke voorziening zou de huiskavel met de oppervlakte van de overliggende kavel (kavelnummer 014363) van 7.18.65 ha vergroot kunnen worden, waardoor de huiskavel met ruim 42% zou worden vergroot. Uit de door de [belanghebbende] overgelegde brieven van de gemeente [gemeente] blijkt dat een dergelijke voorziening niet op bezwaren zou stuiten bij de wegbeheerder.
[reclamant] heeft bedrijfseconomisch geen enkele noodzaak tot verdere vergroting van zijn huiskavel. Volgens het plan van toedeling krijgt [reclamant] een huiskavel van ruim 16 ha. Volgens deskundigen van de DLV is een dergelijke oppervlakte toereikend om een melkproductie van circa 600.000 kg op te realiseren. Het overige rundvee hoeft immers niet op de huiskavel te lopen.
[reclamant] beschikt overigens niet over een dergelijke hoeveelheid heffingsvrije melk.
4. Het standpunt van de Landinrichtingscommissie
4.1. De Landinrichtingscommissie heeft het door haar aanvankelijk ingenomen standpunt, dat de wens van [reclamant] niet moet worden gehonoreerd, verlaten. De Landinrichtingscommissie stelt nu voor het plan van toedeling te wijziging zoals door [reclamant] voorgesteld en op bladzijde 11 van haar proces-verbaal ingetekend.
4.2. De Landinrichtingscommissie stelt daartoe het volgende. Volgens de Richtlijnen voor het plan van toedeling dient te worden gestreefd naar een zo groot mogelijke concentratie van de gronden bij de bedrijfsgebouwen. Het streven is er op gericht om een huiskavel van tenminste 60% te realiseren.
De Landinrichtingsconclusie deelt overigens niet de mening van [reclamant] dat de [belanghebbende] ten opzichte van hem wordt bevoordeeld. De vergelijking van [reclamant] gaat niet op omdat de inbrengpositie van de [belanghebbende] anders is dan die van [reclamant]. De [belanghebbende] brengt een huiskavel in die 70% van diens totale oppervlakte beslaat. Het voorstel van [reclamant] betekent voor de [belanghebbende] een vermindering van het nut ten opzichte van het plan van toedeling dat ter visie heeft gelegen. Met een huiskavel van ruim 80% en een overliggende kavel (kavel 044.303ged) beantwoordt de toedeling van de [belanghebbende] aan de Richtlijnen. De belangen afwegende concludeert de Landinrichtingcommissie dat het te bereiken voordeel voor [reclamant] als melkveehouder zwaarder moet wegen dan de verslechtering ten opzichte van het oorspronkelijk plan van toedeling voor de [belanghebbende] als niet-melkveehouder. De Landinrichtingscommissie stelt voor de toedeling te wijzigen, in die zin dat wordt toegedeeld overeenkomstig de wens van [reclamant], zoals weergegeven op bladzijde 11 van het proces-verbaal van de Landinrichtingscommissie.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Voor [reclamant], als praktiserend melkveehouder, is het belang bij de door hem gewenste uitbreiding van zijn huiskavel groter dan het belang van de [belanghebbende] bij de toedeling van haar grond in één huiskavel. Zulks geldt te meer nu de pachtverhouding van de [belanghebbende] met [gebruiker] niet geregistreerde pacht betreft, zodat de belangen van deze pachter bij de beoordeling van dit punt buiten beschouwing moeten blijven.
5.2. De Richtlijnen voor het opmaken van het plan van toedeling voor de ruilverkaveling [gebied] geven onder punt 3, getiteld: “Regels voor ruil en toedeling” aan dat samenvoeging van verspreid grondgebruik zoveel mogelijk aansluitend bij de bedrijfsgebouwen dient plaats te vinden, waarbij de concentratie van grond bij de stal van melkveehouderijbedrijven (tot tenminste 60% van de bedrijfsgrootte) voorrang heeft op de samenvoeging van tuinbouw- en akkerbouw-bedrijven. Uit de toelichting bij deze Richtlijnen volgt dat het “uit het oogpunt van economische bedrijfsvoeging gewenst is, dat bij melkveehouderijbedrijven minimaal 60% van de bedrijfsoppervlakte bij het bedrijfsgebouw komt te liggen.”
5.3. Waar onweersproken is gesteld dat bij de toedeling volgens het ter visie gelegde plan de huiskavel van [reclamant] 52% van zijn totale toedeling omvat, wordt bij die toedeling de in de Richtlijnen gestelde doelstelling niet gehaald.
5.4. Teneinde te kunnen beoordelen of het bezwaar van [reclamant] gehonoreerd moet worden, dient in de eerste plaats te worden bezien of, ieders inbreng en toedeling vergeleken, de toedeling van [reclamant] en de [belanghebbende] vergelijkbaar is.
5.5. [reclamant] brengt in een huiskavel van 13.50.25 ha, vertegenwoordigende 43% van de totale inbreng, een overliggende kavel van 10.25.77 ha en vier afstandskavels met een totale oppervlakte van 7.63.95 ha.
Na de bezwarenbehandeling is voor [reclamant] een toedeling ontworpen overeenkomstig de kaartbijlage op blz. 10 van het proces-verbaal van de Landinrichtingscommissie, inhoudende dat hem een huiskavel wordt toegedeeld van 16.92.20 ha, zijnde 52% van de totale toedeling, een overliggende kavel van 7.18.65 ha en twee afstandskavels van respectievelijk 6.77.15 ha en 1.56.90 ha. Dit houdt in dat [reclamant] een overbedeling krijgt toegedeeld van 1.04.93 ha in grond (3,5%), en een overbedeling in waarde van ¦ 72.828,00 (6,6%). Bovendien worden de gronden geconcentreerd toegedeeld en is sprake van aanzienlijke afstandsverkortingen.
5.6. De [belanghebbende] brengt in een huiskavel van 7.60.05 ha, vertegenwoordigende 70% van de totale inbreng van 10.85.10 ha en een afstandskavel van 3.25.05 ha. De [belanghebbende] krijgt toegedeeld een huiskavel van 10.77.45 ha, inclusief twee landschapselementen met een oppervlakte van 0.34.75 ha, hetgeen impliceert dat zij wordt onderbedeeld.
5.7. De inbreng en toedeling vergeleken heeft [reclamant] bij het ter visie gelegde plan van toedeling het voordeel van een vergrote huiskavel en het feit dat het aantal afstandskavels wordt verminderd van vier naar twee. Daarbij geldt ook nog dat de door [reclamant] ingebrachte percelen veel en ongelukkig gevormde hoeken bevatten, die in het plan van toedeling voor een deel zijn vervallen of verbeterd, hetgeen qua bewerkbaarheid, dus bedrijfseconomisch zeer voordelig is.
5.8. De [belanghebbende] heeft als voordeel bij het ter visie gelegde plan van toedeling dat zij één grote huiskavel krijgt toegedeeld. Als nadeel daarbij geldt dat zij wordt onderbedeeld. Zij is accoord gegaan met de toedeling van de landschapselementen.
5.9. Onder deze omstandigheden is het oordeel dat een verdere verbetering van de toedeling van [reclamant] niet ten koste mag gaan van de toedeling van de [belanghebbende]. Het daarop gerichte bezwaar van [reclamant] zal derhalve worden afgewezen. Bij de totstandkoming van dit oordeel heeft tevens meegewogen dat door [reclamant] niet is weersproken dat hij bedrijfseconomisch in zoverre geen belang heeft bij een verdere vergroting van zijn huiskavel omdat hij zijn melkquotum op zijn huidige toedeling van de huiskavel al niet verbruikt. Zulks zou ook kunnen verklaren waarom door [reclamant] geen enkele inspanning is gedaan om, al dan niet gebruikmakend van de mogelijkheden van het ruilverkavelingsproces, een vee-oversteekplaats of tunnel te realiseren over of onder de [straatnaam], om zodoende een vergroting van zijn huiskavel te bewerkstelligen.
Bovendien zou honorering van de voorstellen van [reclamant] er toe leiden dat de [belanghebbende] een overliggende kavel toegedeeld zou krijgen, die qua vorm niet vergelijkbaar is met de ingebrachte afstandskavel.
5.10. Het feit dat met deze toedeling de in de Richtlijnen omschreven doelstelling om voor melkveebedrijven een huiskavel van 60% van de totale bedrijfsoppervlakte te realiseren niet wordt gehaald, kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien het hier om een doelstelling gaat, welke niet van doorslaggevend belang is bij de beoordeling of de toedeling - de inbreng en toedeling vergeleken - evenwichtig is.
De rechtbank, rechtdoende,
wijst het bezwaar tegen het plan van toedeling van [reclamant] af en
bepaalt dat de toedeling, met inachtneming van hetgeen tussen de Landinrichtings-commissie en [reclamant] ter afwikkeling van het bezwaar reeds is overeengekomen, zal plaatsvinden overeenkomstig de op bladzijden 9 en 10 van het proces-verbaal van de Landinrichtingscommissie ingetekende kaarten.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Vergunst, voorzitter,
mrs. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en S. van Lokven, rechters,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2001.