ECLI:NL:RBZUT:2001:AB8570

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
16 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
37266 HAZA 01-57
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging particuliere ziektekostenverzekering en premiebetaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter te Apeldoorn. De procedure betreft de beëindiging van een particuliere ziektekostenverzekering bij [geïntimeerde] en de daaruit voortvloeiende premiebetalingsverplichtingen. [appellant] stelt dat hij zijn verzekering rechtsgeldig heeft opgezegd omdat hij in loondienst ging werken en daardoor verplicht verzekerd was voor ziektekosten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [appellant] niet rechtsgeldig de verzekering heeft opgezegd, omdat hij dit niet conform de voorwaarden heeft gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de particuliere ziektekostenverzekering van [appellant] bij [geïntimeerde] door hem niet rechtsgeldig is beëindigd, en dat hij derhalve de verschuldigde premies moet betalen. De rechtbank bekrachtigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 16 augustus 2001.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Rolnummer: 37266 HAZA 01-57
Uitspraak : 16 augustus 2001
Vonnis van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak in hoger beroep tussen:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. A.C.G. Reezigt,
en
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. M.A.D. Kok.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [appellant] en [geïntimeerde].
1. Het verloop van de procedure
In eerste aanleg
Dit verloop blijkt uit:
· de vonnissen d.d. 7 juni 2000 en 11 oktober 2000 van de kantonrechter te Apeldoorn, gewezen onder zaaknummer [zaaknummer]
In hoger beroep
Dit verloop blijkt uit:
· het exploot van dagvaarding d.d. 8 januari 2001, waarbij [appellant] in hoger beroep is gekomen van vorenbedoeld vonnis d.d. 11 oktober 2000 van de kantonrechter
· de memorie van grieven
· de memorie van antwoord.
2. De ontvankelijkheid
Het hoger beroep is tijdig ingesteld en het vonnis waarvan beroep is daarvoor vatbaar, zodat [appellant] in zoverre in het hoger beroep kan worden ontvangen.
3. De vaststaande feiten in hoger beroep
[appellant] heeft op 27 januari 1997 een formulier ondertekend, waarbij hij zich bij [geïntimeerde] heeft aangemeld voor de zogenaamde [naam polis]. Het betreft een particuliere ziektekostenverzekering, welke op 30 januari 1997 is ingegaan. Per evengemelde datum is de tussen [geïntimeerde] en [appellant] bestaande verplichte ziekenfondsverzekering geëindigd.
Daar [appellant] geen premie heeft betaald heeft [geïntimeerde] de verzekeringsovereenkomst per 12 november 1998 beëindigd.
Ondanks daartoe strekkende sommaties is [appellant] weigerachtig gebleven om de achterstallige premie over de periode van 30 januari 1997 tot 12 november 1998, vermeerderd met rente en kosten, te betalen.
4. De vordering in hoger beroep
4.1 [appellant] vordert dat de rechtbank het vonnis, waarvan beroep, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende [geïntimeerde] alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de namens [geïntimeerde] oorspronkelijk ingestelde vordering integraal zal afwijzen als ongegrond en onbewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
4.2 De grieven luiden als volgt:
Grief 1
Ten onrechte heeft de kantonrechter vastgesteld dat, nu [appellant] niet rechtsgeldig de verzekering zou hebben opgezegd, op basis van de aldus bestaande verzekeringsovereenkomst de vordering aan [geïntimeerde] dient te worden toegewezen.
Grief 2
Ten onrechte is [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. Het verweer in hoger beroep
[geïntimeerde] concludeert dat de rechtbank het vonnis, waarvan beroep, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden zal bekrachtigen, respectievelijk [appellant] in zijn vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, dan wel de vordering van [appellant] zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
6. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
6.1 [appellant] heeft geen grief opgeworpen tegen het oordeel van de kantonrechter
dat, zo er al sprake is geweest van opzegging van de verzekering van de zijde van
[appellant], deze opzegging niet conform de tussen partijen geldende
voorwaarden per aangetekend schrijven heeft plaatsgevonden. In deze dient er dan
ook van uitgegaan te worden dat de particuliere ziektekostenverzekering van
[appellant] bij [geïntimeerde] door [appellant] niet (rechtsgeldig) is beëindigd.
Het door [appellant] in eerste aanleg impliciet gedane beroep op rechtsverwerking is door de kantonrechter impliciet verworpen, tegen welk oordeel [appellant] geen grief heeft gericht.
6.2 [appellant] heeft aangevoerd dat hij, omdat hij in loondienst ging werken, geen behoefte meer had aan de vrijwillige ziektekostenverzekering bij [geïntimeerde]. Volgens [appellant] was hij vanaf 17 januari 1997, derhalve vóór het aangaan van de verzekeringsovereenkomst bij [geïntimeerde], verplicht verzekerd voor ziektekosten bij [assuradeur]. [assuradeur] is de maatschappij die vanaf 17 januari 1997 het risico voor betaling van ziektekosten heeft gelopen, hetgeen kan worden afgeleid uit het feit dat hij bij [assuradeur] heeft geclaimd en uitgekeerd heeft gekregen. Tegenover de premie heeft [geïntimeerde] aldus niet haar prestatie behoeven te verrichten, namelijk het lopen van risico, zodat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien hij premie aan [geïntimeerde] zou dienen te betalen, aldus [appellant].
6.3 In de hiervoor sub 6.2 weergegeven stellingen van [appellant] ligt de suggestie besloten dat hij vanaf 17 januari 1997 onafgebroken verplicht verzekerd is geweest ingevolge de Ziekenfondswet. Die suggestie spoort niet met de in eerste aanleg overgelegde schriftelijke verklaring van [uitzendbureau] d.d. 26 mei 1998, uit welke verklaring kan worden afgeleid dat [appellant] van 17 januari 1997 tot en met 2 februari 1997 verplicht verzekerd was ingevolge de Ziekenfondswet. Contra-indicatief in deze is eveneens de door [appellant] op 27 januari 1997 gedane aanmelding bij [geïntimeerde] voor de [naam polis] alsmede de inhoud van de litigieuze brief van [appellant] aan [geïntimeerde] d.d. 16 februari 1997 waarin onder meer staat vermeld: “(….) Onderwerp: Overgang verplichtverzekerd (….) Bij deze deel ik u mede dat ik ben gaan werken in loondienst (….)”.
6.4 Een particuliere ziektekostenverzekeringsovereenkomst eindigt niet van rechtswege op het moment dat een werknemer als verplicht verzekerde ingevolge de Ziekenfondswet bij een ziekenfonds wordt ingeschreven. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de Ziekenfondswet, uit welk artikel, dat strekt tot voorkoming van dubbele verzekering, kan worden afgeleid dat de particuliere ziektenkostenverzekering eerst vervalt, zodra de particuliere verzekeraar van de verzekerde mededeling van de inschrijving bij het Ziekenfonds ontvangt, overigens voor zover aan de overeenkomst met het Ziekenfonds rechten kunnen worden ontleend, gelijkwaardig aan die, welke uit de particuliere verzekering voortvloeien.
Artikel 1.14 lid 2 van de tussen [appellant] en [geïntimeerde] geldende polisvoorwaarden is hiermee -voor zover in deze van belang- in overeenstemming.
Dit betekent dat, zolang de particuliere verzekeraar door haar verzekerde niet in kennis is gesteld van een verplichte inschrijving bij het Ziekenfonds, de particuliere verzekeraar het verzekerd risico loopt en uit dien hoofde jegens de verzekerde aanspraak heeft op premiebetaling.
Nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] gedurende enig moment dat de tussen hem en [geïntimeerde] bestaande ziektekostenverzekering van kracht was melding heeft gemaakt van inschrijving van [appellant] bij het Ziekenfonds, moet [geïntimeerde] geacht worden het verzekerd risico te hebben gelopen en is [appellant] de met [geïntimeerde] overeengekomen premie verschuldigd. Dit wordt niet anders indien [appellant] gedurende de looptijd van de met [geïntimeerde] gesloten particuliere verzekering met succes ziektekosten bij [assuradeur] zou hebben geclaimd, welke stelling overigens ook in hoger beroep door [appellant] in het geheel niet feitelijk is onderbouwd. Het aanbod van [appellant] om te bewijzen dat uitsluitend [assuradeur] vanaf 17 januari 1997 het risico ter zake van het vergoeden van ziektekosten heeft gelopen wordt als niet ter zake doende gepasseerd.
Nu [appellant] het derhalve zelf in zijn macht heeft gehad om door tijdig aan [geïntimeerde] te laten weten dat hij verplicht verzekerd was bij het Ziekenfonds de met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst te doen beëindigen, kan niet gezegd worden dat de aanspraak van [geïntimeerde] op premiebetaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Grief 1 wordt dan ook verworpen.
6.5 Nu [appellant] ten aanzien van de door de kantonrechter toegewezen wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten niet heeft aangevoerd dat deze posten, los van de verplichting tot premiebetaling, niet (geheel) voor toewijzing vatbaar zijn, is [appellant] ook in zoverre tevergeefs opgekomen tegen de toewijzing ter zake door de kantonrechter.
[appellant] is dan ook met recht veroordeeld in de kosten van de eerste instantie. Ook grief 2 is tevergeefs voorgedragen.
6.6 Het vorenoverwogene brengt met zich, dat het vonnis, waarvan beroep, bekrachtigd dient te worden en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing in hoger beroep
De rechtbank, rechtdoende in hoger beroep,
bekrachtigt het tussen partijen onder zaaknummer [zaaknummer] op 11 oktober 2000 door de kantonrechter te Apeldoorn gewezen vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op de dag van deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en begroot op f 400,-- aan verschotten en f 1.095,-- aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.M.A.G. van Valderen, R. Prakke-Nieuwenhuizen en W.J. Vierveijzer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 augustus 2001.
Th/VA/RP/WV