ECLI:NL:RBZUT:2001:AB1136

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
18 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06.080315-00
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Visser
  • A. van Harreveld
  • J. Vierveijzer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak tegen verdachte T

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 18 april 2001 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte T, geboren op 22 september 1977, die thans gedetineerd is in het Huis van Bewaring te A. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, naar aanleiding van een eerdere veroordeling van de verdachte voor medeplegen van afpersing en diefstal, waarbij bedreiging met geweld tegen personen aan de orde was. De vordering van de officier van justitie, ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, werd op 3 april 2001 aan de veroordeelde betekend. Tijdens de terechtzitting op 4 april 2001 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsvrouw gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten die hij heeft gepleegd. De hoogte van dit voordeel is geschat op een bedrag van f 7.000,-, gebaseerd op de voordeelsrapportage van 19 februari 2001, opgesteld door inspecteur Schouwstra van de politie District Noord-West Veluwe. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het bedrag van de betalingsverplichting te verlagen, ondanks de geringe draagkracht van de veroordeelde. Dit is onderbouwd door de lange verjaringstermijn waarbinnen het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging kan opschorten en de mogelijkheid voor de veroordeelde om geleidelijk af te lossen.

De rechtbank heeft op basis van de artikelen 24, 24d en 36e van het Wetboek van Strafrecht de beslissing genomen om de veroordeelde te verplichten een bedrag van f 7.000,- te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij gebreke van betaling kan dit bedrag vervangen worden door hechtenis voor de duur van 70 dagen. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en is openbaar uitgesproken op 18 april 2001.

Uitspraak

Parketnummer: 06.080315-00
Uitspraak d.d.: 18 april 2001
Tegenspraak
VERKORT VONNIS
Gezien de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Straf-recht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen:
Verdachte T,
geboren op 22 september 1977
wonende te D,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te A.
welke vordering aan de veroordeelde in persoon is betekend op 3 april 2001.
Gelet op het onderzoek op de terechtzittingen van 4 april 2001 - blijkens daarvan opgemaakt proces-ver-baal - alwaar ge-hoord zijn de officier van justitie, de veroor-deelde en diens raadsvrouw.
Gezien het op 18 april 2001 tegen veroordeelde gewezen vonnis, waarbij deze is veroordeeld terzake van medeplegen van afpersing en diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Gezien de voordeelsrapportage de dato 19 februari 2001 opgemaakt door Schouwstra, inspecteur van politie District Noord- West Veluwe, inhoudende de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Motivering
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde uit de door hem begane, hiervoor vermelde, strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen ontleend aan de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting tot de navolgende schatting van de hoogte van dat voordeel.
De rechtbank hanteert als basis bij de schatting van de hoogte van dat voordeel het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zij schat evenwel het door verdachte T wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag
van f 7.000,=, zulks gelet op de eigen schatting van verdachte T enerzijds en op het ontbreken van enige administratieve onderbouwing voor het in voormeld rapport berekende hogere nadeel anderzijds.
De rechtbank acht geen termen aanwezig het bedrag van de betalingsverplichting ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht op grond van geringe draagkracht van veroordeelde te minderen, aangezien niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde dit bedrag niet op langere termijn zal kunnen betalen, gelet op de hoogte van het geschatte voordeel, en gelet op de lange verjaringstermijn, gedurende welke het openbaar ministerie de tenuitvoerlegging desgevraagd kan opschorten en veroordeelde voor geleidelijke aflossing kan zorgdragen.
Gelet op de artikelen 24, 24d en 36e van het Wetboek van Straf-recht.
Beslissing
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, te betalen een bedrag van f 7.000,- (zevenduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechte-nis voor de tijd van 70 dagen.
Aldus beslist door mrs. De Visser, voorzitter, Van Harreveld en Vierveijzer, rechters, in tegenwoordigheid van Wiering, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting
van 18 april 2001.