ECLI:NL:RBZUT:2001:AB1134
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van Harreveld
- A. de Visser
- J. Vierveijzer
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor afpersing en diefstal
In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 18 april 2001 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, naar aanleiding van een eerdere veroordeling van de verdachte voor medeplegen van afpersing en diefstal, waarbij bedreiging met geweld tegen personen aan de orde was. De vordering van de officier van justitie, die op 2 april 2001 aan de veroordeelde is betekend, was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de terechtzitting op 4 april 2001 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsman gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten die hij heeft gepleegd. De hoogte van dit voordeel is geschat op f 1.100,=, gebaseerd op de voordeelsrapportage van 19 februari 2001, opgesteld door inspecteur Schouwstra van de politie. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gedaan op basis van de eigen schatting van de verdachte en het ontbreken van administratieve onderbouwing voor een hoger kastekort dat door de benadeelde was gesteld. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis voor de duur van 22 dagen bij gebreke van betaling. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, Wiering, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.