ECLI:NL:RBZUT:2001:AB1134

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
18 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
6.080316
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Harreveld
  • A. de Visser
  • J. Vierveijzer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor afpersing en diefstal

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 18 april 2001 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, naar aanleiding van een eerdere veroordeling van de verdachte voor medeplegen van afpersing en diefstal, waarbij bedreiging met geweld tegen personen aan de orde was. De vordering van de officier van justitie, die op 2 april 2001 aan de veroordeelde is betekend, was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de terechtzitting op 4 april 2001 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsman gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten die hij heeft gepleegd. De hoogte van dit voordeel is geschat op f 1.100,=, gebaseerd op de voordeelsrapportage van 19 februari 2001, opgesteld door inspecteur Schouwstra van de politie. De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gedaan op basis van de eigen schatting van de verdachte en het ontbreken van administratieve onderbouwing voor een hoger kastekort dat door de benadeelde was gesteld. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis voor de duur van 22 dagen bij gebreke van betaling. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, Wiering, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Parketnummer: 06.080316-00
Uitspraak d.d.: 18 april 2001
Tegenspraak - oip
VERKORT VONNIS
Gezien de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Straf-recht van de officier van justitie, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen:
Verdachte A
geboren op 30 juni 1981
wonende te D,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te D,
welke vordering aan de veroordeelde in persoon is betekend op 2 april 2001.
Gelet op het onderzoek op de terechtzittingen van 4 april 2001 - blijkens daarvan opgemaakt proces-ver-baal - alwaar ge-hoord zijn de officier van justitie, de veroor-deelde en diens raadsman.
Gezien het op 18 april 2001 tegen veroordeelde gewezen vonnis, waarbij deze is veroordeeld terzake van medeplegen van afpersing en diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Gezien de voordeelsrapportage de dato 19 februari 2001 opgemaakt door Schouwstra, inspecteur van politie District Noord- West Veluwe, inhoudende de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Motivering
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde uit de door hem begane, hiervoor vermelde, strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen ontleend aan de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting tot de navolgende schatting van de hoogte van dat voordeel.
De rechtbank hanteert als basis bij de schatting van de hoogte van dat voordeel het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zij schat evenwel het door verdachte A voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van f 1.100,=, zulks gelet op de eigen schatting van verdachte A enerzijds en op het ontbreken van enige administratieve onderbouwing voor het door benadeelde gestelde hogere kastekort anderzijds.
Gelet op de artikelen 24, 24d en 36e van het Wetboek van Straf-recht.
Beslissing
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, te betalen een bedrag van f 1.100,= (eenduizend en honderd gulden) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechte-nis voor de tijd van 22 dagen.
Aldus beslist door mrs. Van Harreveld, voorzitter, De Visser en Vierveijzer, rechters, in tegenwoordigheid van Wiering, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting
van 18 april 2001.