ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
A, wonende te B, eiser,
en
de Sociale Verzekeringsbank, gevestigd te Amstelveen (vestiging Nijmegen), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 11 december 1998.
Eiseres heeft aan verweerder opgegeven dat haar kinderen X, geboren op […] 1984 en Y, geboren op […] 1987, sedert september 1995 in Turkije bij hun grootouders wonen. Sedertdien volgen zij in hun woonplaats onderwijs aan een privékostschool. Onder dagtekening 4 maart 1998 is zijdens die school op zogeheten verklaringen inzake voortgezette studie met het oog op de toekenning van kinderbijslag (hierna: schoolverklaring(en)), voorzien van een stempel van het Sosyal Sigortalar Kurumu (S.S.K.), medegedeeld dat zij in het schooljaar 1997/1998 per week 22 lesuren aan onderwijs besteden en dat een lesuur bestaat uit 40 minuten. Bij de vraag hoeveel onderwijsweken het schooljaar omvat staat vermeld: '180 is günü'.
Bij besluit van 24 maart 1998 heeft verweerder geweigerd aan eiseres ten behoeve van X en Y met ingang van het vierde kwartaal van 1997 tweevoudige kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toe te kennen, onder de overweging dat beide kinderen niet als onderwijsvolgend in de zin van de AKW kunnen worden aangemerkt omdat zij naar de mening van verweerder overdag niet gedurende gemiddeld 213 klokuren per kwartaal lessen of stages volgden.
Tegen dit besluit is door eiseres bezwaar gemaakt. In haar bezwaarschrift heeft eiseres gesteld dat X en Y een dagopleiding volgen en per week 33 uur les hebben. Daarbij heeft zij verwezen naar een lesprogramma van 31 maart 1998 en een lesschema van 16 september 1997. Daaruit valt af te leiden dat er 33 respectievelijk 34 uur per week les wordt gegeven. Voorts heeft zij meegedeeld dat de schoolverklaringen van 4 maart 1998 abusievelijk onjuist waren ingevuld. Naar aanleiding van dit bezwaarschrift zijn aan eiseres nieuwe schoolverklaringen toegezonden die op hetzelfde schooljaar betrekking hebben.
Op 22 juni 1998 heeft eiseres deze verklaringen, ondertekend op 10 juni 1998 en niet voorzien van een stempel van het S.S.K., aan een medewerker van verweerder afgegeven. Hierop is vermeld dat X en Y in bedoeld schooljaar 33 lesuren per week aan onderwijs besteden en dat een lesuur uit 40 minuten bestaat. Bij de vraag hoeveel lesweken het schooljaar omvat is niets ingevuld.
Op 2 juli 1998 heeft een medewerker van verweerder, G. Bles, mondeling aan de zaakwaarnemer van eiseres medegedeeld dat er geen beslissing kon worden genomen omdat de school op bedoelde verklaringen de vraag naar het aantal onderwijsweken in het schooljaar niet had beantwoord. Op 13 juli 1998 is namens eiseres door haar ex-echtgenoot aan een medewerker van verweerder een verklaring van 9 juli 1998 afgegeven, ondertekend door het hoofd van de school, waarin is vermeld dat X en Y in het schooljaar 1997/1998 36 weken onderwijs volgden.
Op 11 augustus 1998 deelde eiseres telefonisch aan een medewerker van verweerder, J. Tuk, mede dat haar kinderen in het schooljaar 1997/1998 gedurende 38 weken 34 lesuren (van 40 minuten per lesuur) onderwijs hebben gevolgd. Eiseres komt daarbij tot een gemiddeld aantal klokuren per kwartaal van 215,33.
Bij brief van 12 augustus 1998 heeft evengenoemde medewerker eiseres medegedeeld aan de hand van de in verweerders bezit zijnde schoolverklaringen en de verklaring van 9 juli 1998 tot de volgende berekening te zijn gekomen: 36 lesweken van 33 lesuren (van 40 minuten per lesuur) is gemiddeld 198 klokuren per kwartaal.
Met haar brief van 24 augustus 1998 heeft eiseres nogmaals aan verweerder doen weten dat X en Y gedurende het schooljaar 199711998 38 weken onderwijs hebben gevolgd. Daarbij heeft zij een aantal stukken gevoegd gedateerd 18 augustus 1998 én afkomstig van de schoolleiding, waarin staat vermeld dat X en Y gedurende het schooljaar 199711998 38 weken onderwijs hebben gevolgd en dat per week 34 uren les werd gegeven. Deze stukken zijn niet door het S.S.K. afgestempeld. Een van deze stukken behelst nog een verklaring van de (voormalige) directeur van de school, inhoudende dat de (eerder) gemaakte fout tijdens een normale controle van de gegevens aan het licht is gekomen en dat de secretaris die de fout heeft gemaakt daarvoor is gestraft.
Op 15 oktober 1998 heeft eiseres aan een medewerker van verweerder nieuwe schoolverklaringen, gedagtekend 30 september 1998, met betrekking tot het schooljaar 1997/1998 overhandigd, welke door het S.S.K. zijn afgestempeld. Hierin wordt vermeld dat de kinderen van eiseres in het schooljaar 1997/1998 gedurende 38 weken onderwijs volgden en wekelijks 34 uren les hadden, alsmede dat een lesuur 40 minuten duurde.
Bij brief van 29 oktober 1998 heeft verweerder onder verwijzing naar de hiervoor-geschetste voorgeschiedenis aan eiseres bericht voornemens te zijn het bezwaar gericht tegen het besluit van 24 maart 1998 ongegrond te verklaren. Verweerder heeft eiseres daarbij nog de mogelijkheid geboden een aantal door verweerder in die brief geformuleerde vragen te beantwoorden. Eiseres heeft daarop bij op 13 november 1998 bij verweerder ingekomen brief medegedeeld verder niets meer toe te kunnen voegen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eiseres heeft mr. H. Grootjans, advocaat te Doetinchem, beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Vervolgens heeft eiseres nog een aantal vertaalde verklaringen vanwege de schoolleiding ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 januari 2000, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Grootjans voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.
In dit geding staat de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht aan eiseres, over het vierde kwartaal van 1997 en het eerste kwarttaal van 1998 ten behoeve van de kinderen X en Y enkelvoudige kinderbijslag heeft toegekend in plaats van tweevoudige. -De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7, eerste lid onderdeel b, van de AKW heeft een verzekerde recht op kinderbijslag voor een eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind dat jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden. Artikel 7, derde lid onderdeel a 1e, van de AKW bepaalt dat een kind als bedoeld in het eerste lid onderdeel b voor het vaststellen van het aantal kinderen voor wie recht op kinderbijslag bestaat voor twee kinderen wordt geteld indien het door de verzekerde grotendeels op zijn kosten wordt onderhouden en jonger is dan 16 jaar en door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort.
Vaststaat dat X en Y op 1 oktober 1997 en op 1 januari 1998, de peildata voor het vierde kwartaal van 1997 en het eerste kwartaal van 1998, allebei jonger dan 16 jaar waren en in verband met het volgen van onderwijs aan (een privé)kostschool bij hun grootouders in Turkije woonden. Voorts moet worden aangenomen dat eiseres, zijnde de verzekerde in de zin van de AKW, haar kinderen gedurende de litigieuze kwartalen grotendeels heeft onderhouden.
Ten tijde in dit geding van belang was in. artikel 7, tweede lid onderdeel a, van de AKW bepaald dat een verzekerde voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op kinderbijslag heeft indien dat kind in verband met onderwijs of een beroepsopleiding overdag lessen of stages volgt gedurende gemiddeld tenminste 213 klokuren per kwartaal. Verweerder hanteert deze klokureneis ook, bij de beoordeling van de vraag of het door uitwonende kinderen jonger dan 16 jaar gevolgde onderwijs is aan te merken als onderwijs in de zin van de AKW. Bij brief van 20 oktober 1999 is zijdens verweerder uiteengezet dat hij het onwenselijk acht dat recht op tweevoudige kinderbijslag ontstaat in de situatie dat een kind slechts enkele uren onderwijs volgt. Hij acht het voor de hand liggen om eerst van onderwijs te spreken indien de aan onderwijs bestede tijd een bepaald minimum aantal uren beloopt. Bij de vaststelling daarvan heeft hij zich laten leiden door de els die expliciet in de AKW is neergelegd voor kinderen van 16 en 17 jaar. Daarmee wordt tevens bewerkstelligd dat het recht op (tweevoudige) kinderbijslag bij het bereiken van de 16-jarige leeftijd niet abrupt wordt beëindigd omdat niet wordt voldaan aan de klokureneis.
De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van het bepaalde in artikel 7, derde lid onderdeel a 1% van de AKW meebrengt dat, wil gezegd kunnen worden dat een kind in verband met het volgen van onderwijs niet tot het huishouden van de verzekerde behoort daarvoor mede bepalend is de tijd die door dat kind aan het volgen van lessen wordt besteed. Bij het vormen van dit oordeel heeft ook de rechtbank mede in aanmerking genomen dat deze uitleg aansluit bij de voorwaarde die geldt voor de aanspraak op kinderbijslag voor kinderen van 16 jaar of ouder. In dit verband is met name van belang dat uit de ontstaansgeschiedenis van de bepalingen in de AKW die betrekking hebben op het recht op kinderbijslag voor jongere kinderen die in verband met het volgen van onderwijs uitwonend zijn kan worden afgeleid dat ervan is afgezien om diezelfde voorwaarde ook voor deze groep kinderen expliciet in de wet op te nemen omdat de wetgever ervan uitgaat dat deze kinderen gezien hun leeftijd nog leerplichtig zijn, zodat uit dien hoofde in vrijwel alle gevallen is gewaarborgd dat het onderwijs een substantieel aantal uren in beslag neemt.
Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat X en Y gedurende het schooljaar 199711998 wekelijks 33 uren les hebben gevolgd en dat het aantal onderwijsweken in dat schooljaar 36 heeft bedragen. Gelet op deze gegevens hebben zij in het vierde kwartaal van 1997 en het eerste kwartaal van 1998 -niet aan de klokureneis voldaan. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog verklaard dat het aantal lesweken van 38 zoals vermeld in het verweerschrift niet correct is en dat verweerder is uitgegaan van 36 lesweken.
De rechtbank overweegt dat het in de rede ligt om van eiseres te verlangen dat zij aannemelijk maakt dat haar kinderen in enig schooljaar aan de klokureneis voldoen. Daarin is zij ook naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Met verweerder moet worden geoordeeld dat, gelet op al de eerdere, veelal onderling tegenstrijdige, met betrekking tot het schooljaar 1997/1998 ingevulde, ondertekende en al dan niet door het S.S.K. gestempelde, verklaringen en stukken, aan de laatste door eiseres geproduceerde schoolverklaringen met betrekking tot dat schooljaar, gedagtekend 30 september 1998, ondanks dat deze gestempeld en- ondertekend zijn door de school en het S.S.K., niet die waarde kan worden gehecht welke eiseres daaraan toegekend wenst te zien. Dat het aantal lesweken niet 38 maar 36 beliep kan mede blijken uit hetgeen op de schoolverklaring van 4 maart 1998, betreffende het schooljaar 1997/1998, is vermeld, te weten dat een schooljaar 180. is günü (= werkdagen) omvat. Daar waar een werkweek normaliter uit 5 werkdagen bestaat, duurt een schooljaar bijgevolg 36 lesweken.
Verweerder heeft eiseres in bezwaar middels zijn brief van 29 oktober 1998 nog de gelegenheid geboden nadere informatie te verschaffen omtrent het door X en Y gevolgde onderwijs en omtrent de door verweerder in die brief geconstateerde tegenstrijdigheden. Van die mogelijkheid heeft eiseres om haar moverende redenen geen gebruik willen maken. Ook in beroep heeft zij geen gegevens in het geding gebracht die een ander - voor haar gunstiger - licht op de zaak werpen. Derhalve kan het bestreden besluit in stand blijven.
De rechtbank vindt tot slot geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken an de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld
bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 Utrecht.
Aldus gegeven door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: 9 maart 2000