ECLI:NL:RBZUT:2000:AA9881

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
2 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/239 BESLU 57
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. van Duyvendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake beginselbesluit tot aankoop grond door gemeente Harderwijk

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank te Zutphen op 2 mei 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een perceel grond in Harderwijk, had bezwaar gemaakt tegen een beginselbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk, dat de gemeente in beginsel wenste over te gaan tot aankoop van het perceel. Dit besluit was genomen op 25 januari 2000 en verzonden op 25 februari 2000. Verzoeker stelde dat de bekendmaking van het besluit niet tijdig had plaatsgevonden, waardoor hij vrij zou zijn om het perceel aan derden te vervreemden.

De rechtbank overwoog dat het beginselbesluit tot aankoop moet worden aangemerkt als een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling, en dat derhalve geen bezwaar of beroep mogelijk is op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bezwaarschrift van verzoeker werd dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen plaats was voor het treffen van een voorlopige voorziening, en dat verzoeker in het kader van artikel 8:81 Awb geen 'verklaring voor recht' kon krijgen.

De president van de rechtbank, mr. K. van Duyvendijk, wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en merkte op dat verzoeker de notaris om medewerking aan de levering zal moeten verzoeken als hij meent dat hij gerechtigd is om het perceel vrij aan derden te vervreemden. Indien de notaris weigert, kan verzoeker deze medewerking in een civielrechtelijk kort geding afdwingen. De uitspraak benadrukt de grenzen van de rechtsbescherming in het bestuursrecht bij besluiten die niet vatbaar zijn voor bezwaar en beroep.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 00/239 BESLU 57
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van 25 januari 2000, verzonden op 25 februari 2000, waarbij verweerder heeft besloten dat de gemeente Harderwijk het perceel grond, met de daarop staande opstallen, plaatselijk bekend [adres], kadastraal bekend gemeente Harderwijk, sectie [….], nummer [nr.], in beginsel wenst aan te kopen tegen een nader overeen te komen prijs.
2. Procesverloop
Verzoeker heeft bij brief van 1 maart 2000 een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 4 maart 2000 heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 april 2000, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door L. van den Berg. Namens verweerder zijn verschenen mr. J.F. de Groot, advocaat te Amsterdam, en mw. S.C. Provoost, werkzaam bij de gemeente Harderwijk.
3. Motivering
3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.2. Verzoeker is eigenaar van het perceel waarop het bestreden besluit betrekking heeft. Een gedeelte van dit perceel is bij besluit van 30 november 1999, bestendigd bij besluit van 20 januari 2000, aangewezen als grond waarop de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing zijn.
3.3. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wvg kan een verkoper eerst tot vervreemding overgaan nadat de gemeente in de gelegenheid is gesteld het desbetreffende goed te kopen. Ter voldoening hieraan verstrekt de verkoper ingevolge artikel 11, eerste lid, aan burgemeester en wethouders een schriftelijke opgave van het goed dat onderwerp uitmaakt van de voorgenomen vervreemding, vergezeld van een aantal nader genoemde gegevens. In artikel 12, eerste lid, is bepaald dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na de ontvangst van de in artikel 11, eerste lid, bedoelde opgave bekend maken of de gemeente het daarin vermelde goed wenst aan te kopen tegen een nader overeen te komen prijs (zogenoemd beginselbesluit tot aankoop). Indien de termijn van acht weken wordt overschreden, heeft de verkoper blijkens het tweede en derde lid van artikel 12 gedurende de periode van drie jaren na verloop van die termijn de vrijheid tot vervreemding aan derden voor zover het betreft het in zijn opgave vermelde goed.
3.4. Verzoeker heeft met betrekking tot het onderhavige perceel bij brief van 17 december 1999, ontvangen op 20 december 1999, aan verweerder een opgave als vorenbedoeld verstrekt. Verweerder heeft vervolgens een beginselbesluit tot aankoop genomen, namelijk het thans bestreden besluit.
3.5. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de in artikel 12, eerste lid, van de Wvg bedoelde bekendmaking schriftelijk dient te geschieden. Nu het onderhavige beginselbesluit eerst bij brief van 24 februari 2000, verzonden op 25 februari 2000, is bekend gemaakt, is verzoeker van mening dat de in artikel 12, eerste lid, gestelde termijn is overschreden en dat hij derhalve vrij is het perceel aan derden te vervreemden. Probleem is evenwel dat geen enkele notaris aan zodanige vervreemding zou willen meewerken zolang het voorkeursrecht op (een gedeelte van) het perceel is gevestigd. Verzoeker wenst daarom een voorlopige voorziening, strekkende tot schorsing van het bestreden besluit en tot vaststelling dat het perceel vrij aan derden vervreemd mag worden.
3.6. Overwogen wordt als volgt. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan bij de bestuursrechter c.q. de rechtbank beroep worden ingesteld tegen een besluit. Ingevolge artikel 8:3 van de Awb kan echter geen beroep worden ingesteld tegen een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling. Bijgevolg kan tegen een zodanig besluit evenmin bezwaar worden gemaakt op voet van artikel 7:1 van de Awb. Een beginselbesluit tot aankoop op grond van artikel 12, eerste lid, van de Wvg dient te worden aangemerkt als een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling, namelijk het sluiten van een koopovereenkomst tussen de gemeente en de aanbieder van het betrokken perceel. Een beginselbesluit tot aankoop is derhalve niet vatbaar voor bezwaar en beroep op voet van de Awb. Het bezwaarschrift van verzoeker zal dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Dit brengt met zich dat er geen plaats is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet hierop is er ook geen plaats voor een vaststelling als gevraagd, nog daargelaten dat in het kader van artikel 8:81 van de Awb een "verklaring voor recht", waarop verzoeker kennelijk het oog heeft, niet kan worden gegeven.
3.7. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3.8. Opmerking verdient nog dat verzoeker het notariaat om medewerking aan levering zal moeten verzoeken als hij van mening is dat hij volgens de wet gerechtigd is zijn perceel vrij aan derden te vervreemden. Indien de notaris zijn medewerking weigert, kan verzoeker die medewerking trachten af te dwingen in een civielrechtelijk kort geding.
4. Beslissing
De president van de rechtbank,
recht doende:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: