ECLI:NL:RBZUT:2000:AA9801
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit tot opleggen van arbeidsverplichtingen onder de Algemene bijstandswet
In deze zaak gaat het om een beroep dat is ingesteld door eiseres, die een uitkering ontvangt op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Eiseres was tot het besluit van 29 maart 2000 volledig ontheven van haar arbeidsverplichtingen. Dit besluit werd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen, gewijzigd, waarbij eiseres gedeeltelijk weer verplichtingen opgelegd kreeg. Het bestreden besluit hield in dat eiseres niet de volledige arbeidsverplichting opgelegd kreeg, maar dat zij tot september 2000 zou beginnen met een oriëntatiefase in overleg met een trajectconsulent. Tijdens deze oriëntatiefase diende eiseres haar vrijwilligerswerk als handwerkbegeleidster voor maximaal vier uur per week voort te zetten.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 januari 2001, waar eiseres in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat, mw. mr. A. van Bon-Moors. Verweerder werd vertegenwoordigd door de heren B.H.P.G. Buiting en A.G. Roesink. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de evaluatie van de oriëntatiefase, die in september 2000 zou plaatsvinden, was uitgesteld in afwachting van medisch advies. Verweerder verklaarde dat eiseres vanaf september 2000 weer volledig was ontheven van de verplichtingen van artikel 113, eerste lid, van de Abw.
De rechtbank concludeerde dat eiseres geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, omdat zij al was vrijgesteld van de verplichtingen. Het beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. De gemeente Zutphen werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in verband met de behandeling van het beroep waren gemaakt. De rechtbank kende ter zake van verleende rechtsbijstand twee punten toe, met een wegingsfactor van één. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 januari 2001.