In beroep heeft eiser betoogd dat verweerder bij de omrekening van het Nieuw-Zeelandse pensioen de (girale) koers geldend op de dag van de bijschrijving van het pensioen op zijn bankrekening dient te hanteren omdat alleen dan het daadwerkelijk ontvangen bedrag wordt verrekend.
Ter zitting is de bij het bestreden besluit gehandhaafde nadere (kwartaalsgewijze) vaststelling van eisers ouderdomspensioen over de periode van 1 april 1997 tot en met mei 1998 als volgt nader gemotiveerd:
“Ingevolge artikel 15, vierde lid van de Overeenkomst wordt het AOW-pensioen van in Nederland wonende pensioengerechtigden die tevens een Nieuw-Zeelands pensioen ontvangen gekort (“afgetopt”) indien de som van het AOW-pensioen en het Nieuw-Zeelandse pensioen hoger is dan het maximale AOW-pensioen. Deze korting mag ingevolge het vijfde lid alleen worden toegepast op dat gedeelte van het AOW-pensioen dat gebaseerd is op de periode vóór 1 januari 1957 waarover geen premie verschuldigd was.
Bij of krachtens de Overeenkomst ontbreekt een bepaling voor de te hanteren wisselkoers bij de berekening van het nationaal pensioen.
Blijkens de uitspraak van de CRvB van 28 februari 1996, RSV 1997/8 komt de Sociale Verzekeringsbank een zekere beleidsvrijheid toe bij het tot stand brengen van het door artikel 15, vierde lid beoogde resultaat. Hierbij heeft de Raad aangetekend dat die vrijheid haar begrenzing vindt in hetgeen blijkens artikel 15, vierde lid ten aanzien van de betrokkenen als waarborg moet gelden, te weten de som van het AOW-pensioen en het Nieuw-Zeelandse pensioen nooit lager wordt dan het maximum pensioenbedrag ingevolge de AOW. Volgens de Raad brengt dit met zich mee dat, in het geval dat de overschrijding van het maximumpensioenbedrag ingevolge de AOW lager wordt als gevolg van een koersverlaging van de Nieuw-Zeelandse dollar, de betrokkene kan verlangen dat de vermindering van zijn AOW-pensioen op grond van het verdrag dienovereenkomstig wordt aangepast.
Op grond van deze uitspraak is de Sociale Verzekeringsbank overgegaan tot periodieke herberekeningen van het afgetopte AOW-pensioen. Voor de wijze van herberekening is aansluiting gezocht bij het algemene beleid zoals dat wordt toegepast in het geval inkomen of een uitkering uit een niet EU/EER-lidstaat herleid moet worden naar Nederlandse guldens, dit is in het kader van de berekening van de inkomensafhankelijke toeslag en van de vaststelling van de hoogte van de buitenlandse uitkering voor de toepassing van de vrijstellingsbepaling van artikel 24 van KB 164.
Met uitzondering van die verdragslanden waarvoor een expliciete regeling in het betreffende verdrag is opgenomen hanteert de Sociale Verzekeringsbank in deze de regeling zoals is vastgelegd in het Inkomens- en Samenloopbesluit Anw en het Inkomensbesluit AOW. Deze schrijft voor dat indien een inkomen wordt genoten dat niet is uitgedrukt in de munteenheid van een EU/EER-lidstaat tenminste eens per jaar een omrekening plaatsvindt met behulp van de door De Nederlandse Bank geadviseerde wisselkoersen. De Sociale Verzekeringsbank heeft dit beleidsmatig ingevuld door uit te gaan van de fictieve kwartaalkoersen. Voor de vaststelling van deze fictieve kwartaalkoersen wordt dezelfde systematiek gehanteerd als in artikel 107 van EG. Vo. nr. 574/72.
Voorts wijst de Sociale Verkeringsbank op de mogelijke precedentwerking die kan uitgaan van een afwijkende wisselkoerssystematiek voor de Overeenkomst met Nieuw-Zeeland. Niet valt in te zien waarin de bepaling van artikel 15, vierde lid van de Overeenkomst zich zou onderscheiden van de regeling in het Inkomens- en samenloopbesluit Anw en het Inkomensbesluit AOW voor de vaststelling van de inkomensafhankelijke toeslag welke immers ook tot doel heeft een minimuminkomen te garanderen aan betrokkene.
Ten einde de uitvoeringskosten van een verdrag beheersbaar te houden is het dan ook noodzakelijk de herberekeningsmomenten in de tijd zoveel mogelijk te beperken. Een door eiser voorgestane herberekeningswijze wordt door de Sociale Verzekeringsbank dan ook van de hand gewezen. Deze berekeningswijze zou met zich meebrengen dat de Sociale Verzekeringsbank voor iedere pensioengerechtigde, die naast een AOW-pensioen een Nieuw-Zeelands pensioen ontvangt, zou moeten nagaan wat de actuele koers van de Nieuw-Zeelandse dollar is op het moment waarop het Nieuw-Zeelandse pensioen op de rekening van de gerechtigde wordt bijgeschreven. Uitvoeringstechnisch leidt dit tot een ondoenlijke situatie, gelet op het feit dat koersen op ieder willekeurig moment wijzigen.”.
De rechtbank heeft begrip voor de door verweerder geschetste uitvoerings(technische) problemen doch is niettemin van oordeel dat verweerder door eisers Nieuw-Zeelandse pensioen (achteraf) periodiek te herberekenen aan de hand van de door De Nederlandse Bank NV geadviseerde fictieve kwartaalwisselkoersen niet is gebleven binnen de grenzen van de hem, gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, toekomende beleidsvrijheid, nu daardoor niet het in artikel 15, vierde lid, van de Overeenkomst neergelegde resultaat is gewaarborgd, te weten dat de som van het AOW-pensioen en het (met inachtneming van die fictieve koers per kwartaal naar Nederlandse guldens omgerekende) Nieuw-Zeelandse pensioen nooit lager wordt dan het maximum pensioenbedrag ingevolge de AOW. Daarbij heeft de rechtbank mede laten wegen dat er geen enkel aanknopingspunt is om te oordelen dat met de term “surplus” in artikel 15, vierde lid, van de Overeenkomst iets anders is bedoeld dan het bedrag waarmee de hiervoor bedoelde som het maximum pensioenbedrag feitelijk te boven gaat. Daaraan doet niet af dat de fictieve kwartaalkoersen, naar in de kennisgeving van het bestreden besluit is gesteld, mede zijn afgeleid van de verschillende dagkoersen (en derhalve ook van de girale koers die bij de storting van het pensioen is gehanteerd).