ECLI:NL:RBZUT:2000:AA9495

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/788 AOW 06
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen in verband met Nieuw-Zeelands pensioen en wisselkoersbepaling

In deze zaak gaat het om de herziening van het AOW-pensioen van eiser, geboren in 1923, die een pensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en daarnaast een ouderdomspensioen van Nieuw-Zeeland. Eiser had aanvankelijk een AOW-pensioen van 86% van het wettelijke maximale bedrag, maar dit werd verlaagd door kortingen die voortvloeiden uit zijn verblijf in Nieuw-Zeeland. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft het AOW-pensioen van eiser herzien op basis van de wisselkoers van de Nieuw-Zeelandse dollar, wat leidde tot een verdere verlaging van het pensioen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, stellende dat de SVB een onjuiste wisselkoers heeft gehanteerd.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de SVB bij de herziening van het AOW-pensioen niet binnen de grenzen van haar beleidsvrijheid is gebleven. De rechtbank oordeelde dat de SVB de fictieve kwartaalwisselkoersen niet correct heeft toegepast, waardoor de som van het AOW-pensioen en het Nieuw-Zeelandse pensioen niet gewaarborgd was om nooit lager te zijn dan het maximum AOW-pensioen. De rechtbank heeft begrip voor de uitvoeringsproblemen die de SVB heeft geschetst, maar oordeelde dat de gekozen methodiek niet in overeenstemming was met de wettelijke bepalingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de SVB opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de SVB gelast het griffierecht aan eiser te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de SVB om bij de berekening van AOW-pensioenen rekening te houden met de juiste wisselkoersen en de wettelijke kaders die daarbij gelden.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: 98/788 AOW 06
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser
en
de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 juli 1998.
2. Feiten
Aan eiser, geboren op [datum] 1923, is bij besluit van 8 maart 1988 op zijn daartoe strekkende aanvraag ingaande 1 februari 1988 een pensioen voor een gehuwde en een toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter grootte van 86% van het wettelijke maximale bedrag. De kortingen op het pensioen en de toeslag vonden hun oorsprong in de omstandigheid dat zowel eiser als zijn echtgenote gedurende zeven jaar, wegens verblijf in Nieuw-Zeeland, niet ingevolge de AOW verzekerd zijn geweest. Ingaande 18 mei 1992 is aan eiser een ouderdomspensioen ingevolge de sociale wetgeving van Nieuw-Zeeland toegekend. In verband daarmee is zijn pensioen - en de daarbij behorende vakantie-uitkering - bij besluit van 13 januari 1993 met ingang van 1 juni 1992 vastgesteld op 63,38% van het wettelijke bedrag. Bij besluit van 17 november 1993 is eisers pensioen naar aanleiding van het overlijden van zijn echtgenote en de daarmee verband houdende herziening van zijn Nieuw-Zeelandse ouderdomspensioen nader vastgesteld op 65,61% van het volledige bedrag voor een ongehuwde die niet duurzaam een gezamenlijke huishouding voert. Bij brief van 27 mei 1998 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn pensioen ingaande 1 april 1997 is vastgesteld op 58,74% van het maximale wettelijke bedrag. Deze vaststelling is in deze brief als volgt toegelicht:
“U ontvangt ook een ouderdomspensioen op grond van de sociale wetgeving van Nieuw Zeeland. Op grond van de overeenkomst inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Nieuw-Zeeland moet wanneer het totaal van beide pensioenen hoger is dan het maximumbedrag van het Nederlandse AOW-pensioen, het deel van het Nederlandse pensioen dat gebaseerd is op vóór 1 januari 1957 liggende fictieve verzekeringstijdvakken (het zogenaamde overgangsvoordeel), worden verminderd met het verschil tussen dit totaalbedrag en het maximumbedrag van het Nederlandse AOW-pensioen. Jaarlijks wordt deze vermindering opnieuw beoordeeld aan de hand van koersschommelingen van de Nieuwzeelandse dollar ten opzichte van de Nederlandse gulden en de aanpassing van beide pensioenen. Op grond van de gemiddelde kwartaalkoers van het 2 e kwartaal 1997 van de Nieuwzeelandse dollar is uw AOW-pensioen met ingang van april 1997 vastgesteld op een bedrag van f 905,89 bruto per maand.”.
Als uitvloeisel van deze nadere vaststelling is aan eiser over de periode van april 1997 tot en met mei 1998 bruto f 576,16 te veel ouderdomspensioen uitbetaald, welk bedrag door verweerder bij diezelfde brief van eiser wordt teruggevorderd. Tegen deze beide besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt, stellend dat verweerder bij de vaststelling van het AOW-pensioen van een onjuiste koers van de Nieuw-Zeelandse dollar is uitgegaan. Bij het thans bestreden besluit is eisers bezwaarschrift ongegrond verklaard.
3. Procesverloop
Eiser heeft bij brief van 3 augustus 1998 op de daarin uiteengezette gronden tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zijdens verweerder zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden alsmede een verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 juni 1999, waar eiser in persoon is verschenen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door A. van der Weerd, medewerker bezwaar en beroep.
Na de zitting is gebleken dat het onderzoek in deze zaak niet volledig is geweest, reden waarom de rechtbank het heeft heropend. In het kader van de voortgezette schriftelijke behandeling is aan verweerder een aantal vragen voorgelegd die bij brief van 14 oktober 1999 met enige bijlagen, zijn beantwoord. Nadien hebben partijen toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere behandeling van het beroep ter zitting.
4. Gronden
In beroep heeft eiser betoogd dat verweerder bij de omrekening van het Nieuw-Zeelandse pensioen de (girale) koers geldend op de dag van de bijschrijving van het pensioen op zijn bankrekening dient te hanteren omdat alleen dan het daadwerkelijk ontvangen bedrag wordt verrekend.
Ter zitting is de bij het bestreden besluit gehandhaafde nadere (kwartaalsgewijze) vaststelling van eisers ouderdomspensioen over de periode van 1 april 1997 tot en met mei 1998 als volgt nader gemotiveerd:
“Ingevolge artikel 15, vierde lid van de Overeenkomst wordt het AOW-pensioen van in Nederland wonende pensioengerechtigden die tevens een Nieuw-Zeelands pensioen ontvangen gekort (“afgetopt”) indien de som van het AOW-pensioen en het Nieuw-Zeelandse pensioen hoger is dan het maximale AOW-pensioen. Deze korting mag ingevolge het vijfde lid alleen worden toegepast op dat gedeelte van het AOW-pensioen dat gebaseerd is op de periode vóór 1 januari 1957 waarover geen premie verschuldigd was.
Bij of krachtens de Overeenkomst ontbreekt een bepaling voor de te hanteren wisselkoers bij de berekening van het nationaal pensioen.
Blijkens de uitspraak van de CRvB van 28 februari 1996, RSV 1997/8 komt de Sociale Verzekeringsbank een zekere beleidsvrijheid toe bij het tot stand brengen van het door artikel 15, vierde lid beoogde resultaat. Hierbij heeft de Raad aangetekend dat die vrijheid haar begrenzing vindt in hetgeen blijkens artikel 15, vierde lid ten aanzien van de betrokkenen als waarborg moet gelden, te weten de som van het AOW-pensioen en het Nieuw-Zeelandse pensioen nooit lager wordt dan het maximum pensioenbedrag ingevolge de AOW. Volgens de Raad brengt dit met zich mee dat, in het geval dat de overschrijding van het maximumpensioenbedrag ingevolge de AOW lager wordt als gevolg van een koersverlaging van de Nieuw-Zeelandse dollar, de betrokkene kan verlangen dat de vermindering van zijn AOW-pensioen op grond van het verdrag dienovereenkomstig wordt aangepast.
Op grond van deze uitspraak is de Sociale Verzekeringsbank overgegaan tot periodieke herberekeningen van het afgetopte AOW-pensioen. Voor de wijze van herberekening is aansluiting gezocht bij het algemene beleid zoals dat wordt toegepast in het geval inkomen of een uitkering uit een niet EU/EER-lidstaat herleid moet worden naar Nederlandse guldens, dit is in het kader van de berekening van de inkomensafhankelijke toeslag en van de vaststelling van de hoogte van de buitenlandse uitkering voor de toepassing van de vrijstellingsbepaling van artikel 24 van KB 164.
Met uitzondering van die verdragslanden waarvoor een expliciete regeling in het betreffende verdrag is opgenomen hanteert de Sociale Verzekeringsbank in deze de regeling zoals is vastgelegd in het Inkomens- en Samenloopbesluit Anw en het Inkomensbesluit AOW. Deze schrijft voor dat indien een inkomen wordt genoten dat niet is uitgedrukt in de munteenheid van een EU/EER-lidstaat tenminste eens per jaar een omrekening plaatsvindt met behulp van de door De Nederlandse Bank geadviseerde wisselkoersen. De Sociale Verzekeringsbank heeft dit beleidsmatig ingevuld door uit te gaan van de fictieve kwartaalkoersen. Voor de vaststelling van deze fictieve kwartaalkoersen wordt dezelfde systematiek gehanteerd als in artikel 107 van EG. Vo. nr. 574/72.
Voorts wijst de Sociale Verkeringsbank op de mogelijke precedentwerking die kan uitgaan van een afwijkende wisselkoerssystematiek voor de Overeenkomst met Nieuw-Zeeland. Niet valt in te zien waarin de bepaling van artikel 15, vierde lid van de Overeenkomst zich zou onderscheiden van de regeling in het Inkomens- en samenloopbesluit Anw en het Inkomensbesluit AOW voor de vaststelling van de inkomensafhankelijke toeslag welke immers ook tot doel heeft een minimuminkomen te garanderen aan betrokkene.
Ten einde de uitvoeringskosten van een verdrag beheersbaar te houden is het dan ook noodzakelijk de herberekeningsmomenten in de tijd zoveel mogelijk te beperken. Een door eiser voorgestane herberekeningswijze wordt door de Sociale Verzekeringsbank dan ook van de hand gewezen. Deze berekeningswijze zou met zich meebrengen dat de Sociale Verzekeringsbank voor iedere pensioengerechtigde, die naast een AOW-pensioen een Nieuw-Zeelands pensioen ontvangt, zou moeten nagaan wat de actuele koers van de Nieuw-Zeelandse dollar is op het moment waarop het Nieuw-Zeelandse pensioen op de rekening van de gerechtigde wordt bijgeschreven. Uitvoeringstechnisch leidt dit tot een ondoenlijke situatie, gelet op het feit dat koersen op ieder willekeurig moment wijzigen.”.
De rechtbank heeft begrip voor de door verweerder geschetste uitvoerings(technische) problemen doch is niettemin van oordeel dat verweerder door eisers Nieuw-Zeelandse pensioen (achteraf) periodiek te herberekenen aan de hand van de door De Nederlandse Bank NV geadviseerde fictieve kwartaalwisselkoersen niet is gebleven binnen de grenzen van de hem, gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, toekomende beleidsvrijheid, nu daardoor niet het in artikel 15, vierde lid, van de Overeenkomst neergelegde resultaat is gewaarborgd, te weten dat de som van het AOW-pensioen en het (met inachtneming van die fictieve koers per kwartaal naar Nederlandse guldens omgerekende) Nieuw-Zeelandse pensioen nooit lager wordt dan het maximum pensioenbedrag ingevolge de AOW. Daarbij heeft de rechtbank mede laten wegen dat er geen enkel aanknopingspunt is om te oordelen dat met de term “surplus” in artikel 15, vierde lid, van de Overeenkomst iets anders is bedoeld dan het bedrag waarmee de hiervoor bedoelde som het maximum pensioenbedrag feitelijk te boven gaat. Daaraan doet niet af dat de fictieve kwartaalkoersen, naar in de kennisgeving van het bestreden besluit is gesteld, mede zijn afgeleid van de verschillende dagkoersen (en derhalve ook van de girale koers die bij de storting van het pensioen is gehanteerd).
Als uitvloeisel van het vorenstaande komt de bij het bestreden besluit gehandhaafde herziening van eisers AOW-pensioen voor vernietiging in aanmerking en is aan het terugvorderingsbesluit de grondslag komen te ontvallen, reden waarom ook de handhaving van dat besluit niet in stand kan blijven.
Tot slot vaststellend dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, moet gezien het vorenoverwogene worden beslist zoals hierna is aangegeven.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond;
vernieitgt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nader besluit neemt op eisers bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad f 55,= aan hem vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Aldus gegeven door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: