ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 7 december 1999.
Bij brief van 5 juli 1999 heeft de directeur van het Opvangcentrum [centrum],aan eiseres, houdster van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (VVTV), medegedeeld dat hij haar passende huisvesting kan aanbieden in [plaats] op het adres [adres] en dat voor haar een afspraak is gemaakt voor het ondertekenen van de huurovereenkomst op 11 augustus 1999.
Bij brief van 9 augustus 1999 is namens verweerder aan eiseres medegedeeld dat de plaatsing in [plaats] geen doorgang zal vinden in verband met beleidswijzigingen van het kabinet met betrekking tot de huisvesting van etnische Albanezen uit Kosovo.
Tegen deze mededeling heeft mr. Th.A.M. van Oosterhout, advocaat te Helmond, namens eiser bezwaar gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op grond van de overweging dat bedoelde mededeling niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Namens eiseres heeft mr. Van Oosterhout voornoemd beroep ingesteld op de in het aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 september 2000, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Tardjopawiro.
4.1. Ingevolge artikel 7:1, in verbinding met artikel 8:1, van de Awb kan bezwaar worden gemaakt tegen een besluit. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.2. In geschil is het standpunt van verweerder dat de mededeling van 9 augustus 1999 niet kan worden aangemerkt als een rechtshandeling en derhalve niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.3. Een rechtshandeling is een op rechtsgevolg gerichte handeling. Van rechtsgevolg is sprake (a) indien er een verandering optreedt in de bestaande rechten, verplichtingen of bevoegdheid van een of meer personen, (b) indien verandering optreedt in de juridische status van een persoon of object, dan wel (c) indien het bestaan van rechten, verplichtingen, bevoegdheden of status bindend wordt vastgesteld. Verwezen kan worden naar onder andere het handboek Van Wijk/Konijnenbelt, Hoofdstukken van administratief recht, tiende druk, 's-Gravenhage 1997, blz. 183.
4.4. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) is op grond van artikel 3, eerste lid, onder d, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (WCAO) belast met werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling bij de uitstroom van onder meer houders van een VVTV naar door burgemeester en wethouders beschikbaar gestelde huisvesting. Het afgeven van de mededeling van 5 juli 1999 inzake de aanbieding van huisvesting in de gemeente [gemeente] en de intrekking van deze mededeling bij de brief van 9 augustus 1999 zijn handelingen verricht in het kader van de bemiddelende taak als bedoeld in voormelde bepaling.
4.5. Uit een mededeling inzake een woningaanbieding als hier aan de orde ontstaan voor de betrokkene geen rechten of plichten en ook anderszins is een dergelijke mededeling niet gericht op enig rechtsgevolg als vorenomschreven. Met betrekking tot een aangeboden woning ontstaan eerst (privaatrechtelijke) rechtsgevolgen bij het aangaan c.q. tekenen van de huurovereenkomst. Met betrekking tot de verstrekkingen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997) ontstaan eerst rechtsgevolgen, inhoudende dat die verstrekkingen eindigen, wanneer het COA in het kader van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rva 1997 vaststelt dat voor de betrokkene passende huisvesting buiten een centrum kan worden gerealiseerd. De onderhavige mededeling van 5 juli 1999 inzake de woningaanbieding aan eiseres houdt niet een zodanige vaststelling in.
4.6. Nu uit de mededeling van 5 juli 1999 geen rechten of plichten zijn ontstaan voor eiseres, kan niet worden gezegd dat met de intrekking van deze mededeling bij de brief van 9 augustus 1999 rechten of plichten van eiseres teniet zijn gegaan. Ook anderszins is de hier in geding zijnde mededeling van 9 augustus 1999 naar het oordeel van de rechtbank niet op enig rechtsgevolg gericht.
4.7. Dat het niet doorgaan van de huisvesting in Geldrop nadelige gevolgen heeft gehad voor eiseres geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De door de gemachtigde van eiseres genoemde nadelige gevolgen kunnen niet worden aangemerkt als rechtsgevolgen als hiervoor onder 4.3 omschreven. Het gaat om feitelijke gevolgen.
4.8. De rechtbank deelt dan ook het door verweerder ingenomen standpunt dat de mededeling van 9 augustus 1999 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar derhalve terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
4.9. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.