RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/650297-12(P)
Uitspraak: 18 december 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[Verdacjhte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres] en plaats].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R. Schoo.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 juni 2012 te Lemelerveld, gemeente Dalfsen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een tuinhuis op/aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een jerrycan met mengsmering, althans een brandversnellend middel in dat tuinhuis gezet en/of (vervolgens) met een aansteker die mengsmering, althans dat brandversnellende middel aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die jerrycan met mengsmering, althans dat brandversnellende middel en/of dat tuinhuis, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat tuinhuis geheel
of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor
- dat tuinhuis en/of in dat tuinhuis aanwezige (roerende) zaken en/of
- het nabij dat tuinhuis gelegen woonhuis en/of
- personen die zich in het in dat nabij gelegen woonhuis bevonden en/of
- overige onroerende danwel roerende goederen die zich in de directe nabijheid van dat tuinhuis stonden/bevonden,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich in dat nabij gelegen woonhuis bevonden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 11 juni 2012 te Lemelerveld, gemeente Dalfsen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/bij een op/aan de [adres] geparkeerd staande auto (merk: [merk], type: [type, kenteken: [kenteken]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk terpentine en/of olie, althans (een) brandversnellend(e) middel(en) over de bodem van de auto, althans in die auto, laten lopen en/of (vervolgens) een doek in die auto gelegd en/of (vervolgens) die doek (met een aansteker) aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur
in aanraking gebracht met die (in de auto neergelegde) doek, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto en/of zich in die auto bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor
- die auto en/of zich in die auto bevindende goederen en/of
- het nabij die auto gelegen woonhuis en/of
- overige onroerende danwel roerende goederen die zich in de directe nabijheid van die auto
stonden of zich bevonden,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder 1 en 2 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, voor wat betreft het gemeen gevaar voor goederen, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot het levensgevaar heeft de raadsman aangevoerd dat het tuinhuisje volgens hem op tien meter afstand stond en dat de wind uit oostelijke richting – te weten van het woonhuis af - kwam. De brandweer heeft de vrouw en kinderen van de verdachte bovendien naar de woning - betreffende een twee onder één kap woning - van de buurvrouw gestuurd, waaruit volgt dat er naar het oordeel van de brandweer geen sprake van levensgevaar was. Het is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat er levensgevaar was.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte zijn eigen bedrijfsauto met daarin zijn eigen goederen in de brand heeft gestoken. Er was geen sprake van gevaar voor goederen van een ander dan van verdachte en verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken subsidiair ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het onder 1 ten gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- de bekennende verklaring van verdachte ;
- het proces-verbaal sporenonderzoek
- het proces-verbaal brandonderzoek van een bedrijfsauto en een tuinhuisje .
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar, het volgende.
De verdachte heeft in de nacht van 10 juni 2012 op 11 juni 2012 het tuinhuisje nabij zijn woning in de brand gestoken. Het tuinhuisje betrof een houten schuurtje dat verdachte deels met mengsmering had besprenkeld waarna hij de jerrycan met mengsmering in het tuinhuisje heeft gezet en vervolgens de mengsmering met een aansteker heeft aangestoken. Het vuur brandde meteen snel en heftig. Verdachte is direct daarna zijn woning binnen gegaan en hij heeft het alarmnummer 112 gebeld en om de brandweer verzocht. Hierna heeft hij zijn vrouw en kinderen wakker gemaakt. Uit het dossier blijkt dat er zich in de directe omgeving van het tuinhuisje bomen en een heg bevonden waarvan enkele reeds waren aangebrand door het vuur van het tuinhuisje. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de brandstichting gemeen gevaar voor goederen opleverde.
In de woning bevonden zich de vrouw en kinderen van verdachte. Omdat het de rechtbank niet duidelijk is geworden wat de exacte afstand tussen de woning van verdachte en het tuinhuisje is geweest en evenmin wat het effect van de wind was, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen, te meer omdat verdachte direct na de brand zijn vrouw en kinderen heeft gewekt en 112 heeft gebeld. De rechtbank wordt gesterkt in die opvatting nu de brandweer aan vrouw en kinderen het advies heeft gegeven naar de woning van de buurvrouw van verdachte te gaan terwijl de woningen van verdachte en die buurvrouw een twee-onder-een-kapwoning vormen.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting terwijl gemeen gevaar voor goederen te duchten was zoals onder 1 ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde het volgende.
De verdachte heeft in dezelfde nacht als het onder 1 ten laste gelegde brand gesticht in zijn eigen bedrijfsauto waarin op de stoel aan de passagierszijde een korte brand heeft gewoed. De bovenzijde van de stoel was geheel weggebrand Op het moment waarop de politie arriveerde en de autodeuren opende woedde er geen brand meer, maar smeulde de brand nog na. De bedrijfsauto was het eigendom van verdachte alsmede de goederen in die auto. De auto stond op de oprijlaan op enige afstand van de woning van verdachte. Uit de stukken is niet af te leiden dat er gemeen gevaar voor goederen van (een) ander(en) bestond. Evenmin is gebleken dat van deze brand levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen uitging.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
De verdachte dient van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op of omstreeks 11 juni 2012 te Lemelerveld, gemeente Dalfsen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een tuinhuis op/aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een jerrycan met mengsmering in dat tuinhuis gezet en vervolgens met een aansteker die mengsmering aangestoken, ten gevolge waarvan dat tuinhuis geheel is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor onroerende danwel roerende goederen die zich in de directe nabijheid van dat tuinhuis stonden/bevonden,te duchten was.
Van het onder 1 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
1. Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd een werkstraf voor de duur van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met aftrek van de dagen doorgebracht in voorlopige hechtenis. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf vordert de officier van justitie als bijzondere voorwaarden op te leggen een reclasseringscontact, een meldingsgebod en dat verdachte zich laat behandelen bij De Tender.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft zelf hulp gezocht bij De Tender waar deze maand de behandeling al start. De voorlopige hechtenis heeft een grote impact op verdachte gehad. Verdachte maakt als zzp’er lange werkdagen. De raadsman verzoekt een werkstraf op te leggen die gelijk is aan het aantal dagen doorgebracht in voorlopige hechtenis. Voorts verzoekt de raadsman het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Uit het psychologisch rapport d.d. 28 oktober 2012, opgesteld door H.A. Feringa, klinisch psycholoog, blijkt dat verdachte al langere tijd rond liep met de nodige (fysieke) spanningsklachten. Hij piekerde steeds vaker en sliep onrustig, maar hij besprak zijn gedachten en gevoelens met niemand. Hierdoor werden de onderliggende spanningen niet opgelost, maar werd het lijden juist groter. Gezien de grote mate van innerlijke onrust, gevoelens van onmacht en boosheid in combinatie met de inname van alcohol en de zich al gedurende langere tijd opgestapelde spanning kan gesteld worden dat er sprake is geweest van een dissociatief toestandsbeeld en een agressieve impulsdoorbraak. Het leidde tot een zekere mate van bewustzijnsverstoring en ondoordacht handelen. De stoornis gerelateerd aan de inadequate coping om met problemen om te gaan en een groot verantwoordelijkheidsgevoel leidde tot het tenlastegelegde. Op grond van het bovenstaande heeft de deskundige verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Op 13 juni 2012 en 24 oktober 2012 heeft de reclassering rapportage over verdachte uitgebracht. Uit het rapport d.d. 24 oktober 2012, opgemaakt door L. Reumerman, reclasseringswerker Reclassering Nederland, blijkt dat verdachte niet kan begrijpen dat hij brand heeft gesticht. Hij schaamt zich ervoor en voelt zich schuldig ten opzichte van zijn gezin. Verdachte had spanningen met zijn compagnon waar hij geld aan verschuldigd is en onverwerkt verdriet vanwege het overlijden van zijn vader hebben ertoe geleid dat hij veelal vluchtte in zijn werk. Hij praatte niet over zijn problemen en kropte alles op. Volgens de reclassering vluchtte verdachte in alcoholgebruik. Ten tijde van het tenlastegelegde had verdachte naar eigen zeggen zes à zeven pilsjes gedronken. Verdachte wil er alles aan doen om herhaling te voorkomen en hij gaat al naar de AFPN (Ambulante Forensische Psychiatrie Noord). Hij komt alle afspraken met de reclassering, die in het kader van het schorsingstoezicht zijn gemaakt, na. Het recidiverisico wordt laag ingeschat.
De rechtbank acht minder bewezen dan de officier van justitie heeft gevorderd en houdt rekening met de conclusies van de psycholoog en L. Reumerman en is daarom van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf met daarnaast een hoge voorwaardelijke gevangenisstraf zoals geëist een te hoge straf zou zijn. Een onvoorwaardelijke werkstraf waarvan de omvang gelijk is aan de duur van de dagen doorgebracht in voorlopige hechtenis met daarnaast een voorwaardelijke werkstraf acht de rechtbank passend en geboden Van groot belang is dat verdachte zijn behandeling bij De Tender voortzet en met goed gevolg afrondt. Dit zal de rechtbank dan ook als bijzondere voorwaarden opleggen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank legt aan de verdachte op een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 150 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Van de taakstraf zal een gedeelte, groot 114 uren, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren:
- aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast wanneer de verdachte gedurende een proeftijd van 2 jaren de volgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
- de verdachte zich bij de reclassering zal melden en zich vervolgens zal blijven melden zo frequent als reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht, zoals al geldend binnen het schorsingstoezicht, en zich aan de afspraken, zoals reeds gemaakt in het kader van het schorsingstoezicht, houden;
- de verdachte zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling zal stellen bij de Tender of een soortgelijke door de reclassering te bepalen instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/ behandelaar zullen worden gegeven.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. G.E.A. Neppelenbroek, voorzitter, mrs. K.J.C. Geeve, en
G.A. Versteeg, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2012.
Mr. K.J.C. Geeve voornoemd was buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.