vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 191601 / HZ ZA 11-1030
Vonnis van 31 oktober 2012
de stichting
STICHTING RADIOTHERAPEUTISCH INSTITUUT STEDENDRIEHOEK EN OMSTREKEN,
gevestigd te Deventer,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.A. Kerkdijk te Zwolle,
de stichting
STICHTING DE PROSTAATKLINIEK NEDERLAND,
gevestigd te Doesburg,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.C.N. Amory te Nijmegen.
Partijen zullen hierna RISO en DPK genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 26 oktober 2011 van de rechtbank Arnhem
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie met producties
- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie met producties
- de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie met producties
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. RISO en DPK hebben in 2009 samengewerkt aan de ontwikkeling van het concept "de Prostaatkliniek", hierna kortweg: het concept.
2.2. Eind 2009 zijn partijen in overleg getreden over de verdere ontwikkeling van het concept en de (financiële) afwikkeling daarvan, aangezien RISO hierin niet meer wilde participeren. Tussen partijen is overeengekomen dat DPK vanaf 1 november 2009 het concept voor eigen rekening en risico verder zou gaan ontwikkelen. In dat kader is voorts afgesproken dat de door RISO reeds gemaakte ontwikkelingskosten in de periode van 1 april 2009 tot en met 31 oktober 2009, door DPK aan RISO vergoed zouden worden. De ontwikkelingskosten bedroegen over die periode EUR 215.000,--. Met betrekking tot het vergoeden van die kosten is een overeenkomst van geldlening tussen partijen gesloten, ondertekend op 22 december 2009.
2.3. Partijen hebben voorts afspraken gemaakt over verdere samenwerking met betrekking tot het concept, welke afspraken zijn vastgelegd in een Service Level Agreement, hierna kortweg: SLA. De SLA is op 22 december 2009 door partijen ondertekend.
2.4. De bepalingen uit de SLA luiden - voor zover van belang - als volgt:
1.1 Partijen verplichten zich over en weer om al datgene te doen, in de mate waarin zulks in de gegeven omstandigheden in redelijkheid gevergd kan worden, wat de uitvoering van deze overeenkomst zal bevorderen.
1.2 Partijen verplichten zich over en weer om indien door enige oorzaak de uitvoering van deze overeenkomst wordt belemmerd of vertraagd, of een dreiging daartoe bestaat, onverwijld met elkaar in overleg te treden, teneinde gezamenlijk te bezien op welke wijze de activiteiten als voorzien in deze overeenkomst zoveel mogelijk kunnen worden voortgezet.
(...)
Artikel 4 Duur, opzegging, ontbinding en aanpassing
(...)
4.5 Tussentijdse opzegging van de overeenkomst en/of aanpassing van de overeenkomst is slechts mogelijk indien beide partijen daartoe gezamenlijk besluiten. Daarop is uitgezonderd de mogelijkheid voor RISO om aan het einde van ieder jaar de samenwerking te bezien op levensvatbaarheid wat het vergroten van het adherentiegebied van RISO betreft buiten het Deventer Ziekenhuis. Is naar het oordeel van RISO het adherentiegebied niet uitgebreid (doordat DPK meerdere ziekenhuizen bedient) dan staat het RISO vrij de overeenkomst voor het einde van ieder jaar te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.
(...)
Artikel 12 Overige bepalingen
12.1 Hetgeen in de considerans van deze overeenkomst is opgenomen alsmede alle bijlagen bij deze overeenkomst maken daarvan een onverbrekelijk deel uit."
2.5. De overeenkomst van geldlening is als bijlage aan de SLA gehecht. Op het voorblad bij de overeenkomst van geldlening staat - voor zover van belang - het navolgende:
"Bijlage A: Geldleningsovereenkomst
Deze geldleningsovereenkomst staat los van de SLA. In de geldleningsovereenkomst is het volgende bepaald."
2.6. RISO heeft bij brief d.d. 23 september 2010 de SLA opgezegd tegen 1 januari 2011. De brief luidt - voor zover van belang - als volgt:
"Een ander belangrijk criterium voor het RISO voor het aangaan van de SLA met DPK was, dat er ook voor het RISO een meerwaarde gegenereerd moest worden (de zgn. "win-win" situatie) in de vorm van productiegroei. Er moest sprake zijn van (volume) winst voor het RISO door het vergroten van adherentie. Hiervoor is reeds bij het aangaan van de SLA al een aantal voorwaarden opgenomen waar tot op heden niet aan is voldaan.
Zo is in de SLA als voorwaarde opgenomen dat er overeenstemming is bereikt tussen DPK en Salland Verzekeringen en het Deventer Ziekenhuis terzake over de deelname aan het concept. Ik verwijs jullie dienaangaande naar de considerans van de SLA alsmede artikel 3.2 waarin het voorgaande wordt bevestigd.
Als voorwaarde is gesteld dat DPK een contract kan overleggen met tenminste het Deventer Ziekenhuis. Op 15 februari 2010 heeft het Deventer Ziekenhuis jullie medegedeeld dat zij niet participeert in het concept "De ProstaatKliniek", in tegenstelling tot haar eerdere berichtgeving d.d. 18 november 2009. In de SLA (met name artikel 3.2 en 4.5) is aangegeven dat naast het Deventer Ziekenhuis nog minimaal een ander ziekenhuis moet participeren in het DPK concept, zodat er ook daadwerkelijk sprake is van het bedienen van meerdere ziekenhuizen.
In artikel 4.5 van de SLA is vastgelegd dat aan het einde van ieder jaar de samenwerking wordt bezien op levensvatbaarheid (wat het vergroten van het adherentiegebied van RISO betreft buiten het Deventer Ziekenhuis). Ik kan op dit moment niet anders dan constateren dat er geen sprake is van adherentiegroei voor het RISO. Sterker nog, het is DPK tot op heden niet gelukt om het Deventer Ziekenhuis en een ander ziekenhuis te contracteren. Feit is dat het RISO tot op heden nog steeds enige contractant is van DPK."
2.7. RISO heeft DPK bij brief d.d. 10 mei 2011 in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig betalen van de aflossingstermijnen van maart en april 2011 uit hoofde van de overeenkomst van geldlening. Bij brief d.d. 24 juni 2011 heeft RISO aanspraak gemaakt op terugbetaling van het volledige bedrag van de geldlening en rente.
3. De vordering in conventie
3.1. RISO vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
- primair DPK te veroordelen tot nakoming van het bepaalde in artikel 5 van de geldlening, te weten betaling van het restant van de geldlening van EUR 122.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, subsidiair ex artikel 6:119 BW, vanaf 1 maart 2011, althans vanaf 10 mei 2011, althans vanaf 24 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening,
- subsidiair te verklaren voor recht dat DPK tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens RISO uit hoofde van de geldlening, en DPK te veroordelen om aan RISO tegen behoorlijk bewijs van kwijting een schadevergoeding te betalen van
EUR 122.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, subsidiair ex artikel 6:119 BW, vanaf 1 maart 2011, althans vanaf 10 mei 2011, althans vanaf 24 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening,
- primair en subsidiair DPK te veroordelen om aan RISO tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de buitengerechtelijke incassokosten, zijnde EUR 2.482,00, en DPK te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten van het beslag daaronder begrepen.
3.2. RISO legt aan haar vordering tot betaling (primair) artikel 5 van de overeenkomst van geldlening ten grondslag op grond waarvan het restant leningsbedrag volledig opeisbaar is geworden. Van afstand van recht of rechtsverwerking is geen sprake nu een expliciete verklaring van RISO dat zij geen aanspraak meer maakt op betaling ontbreekt. Het door DPK gedane beroep op een opschortingsrecht dient te stranden aangezien er onvoldoende samenhang bestaat tussen de overeenkomst van geldlening en de mogelijke vordering van DPK uit hoofde van de opzegging van de SLA.
3.3. DPK voert verweer. De overeenkomst van geldlening en de SLA zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, hetgeen blijkt uit artikel 12.1 van de SLA. Dit brengt met zich dat bij beëindiging van de SLA binnen 3 jaar ook de aflossingsverplichting van DPK eindigt. Voorts heeft RISO het recht om terugbetaling te vorderen verwerkt althans daarvan afstand gedaan. In verband met de door DPK gestelde tegenvordering heeft zij zich voorts beroepen op een opschortingsrecht.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De vordering in reconventie
4.1. DPK vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, RISO op de in het lichaam van de dagvaarding omschreven gronden, te veroordelen om aan DPK te vergoeden de door DPK door toedoen van RISO geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet met veroordeling van RISO in de kosten van het geding.
4.2. De reconventionele vordering van DPK is gebaseerd op de stelling dat de SLA niet rechtsgeldig is opgezegd en dat RISO, ondanks sommatie daartoe, heeft geweigerd de SLA na te komen als gevolg waarvan RISO in verzuim is geraakt en DPK aanspraak maakt op schadevergoeding. Mocht de opzegging wel rechtsgeldig zijn dan is deze in strijd met de redelijkheid en billijkheid en levert deze misbruik van recht op.
4.3. Het verweer van RISO komt in het kort op het volgende neer. De opzegging is rechtsgeldig. Artikel 4.5 van de SLA is duidelijk en diverse malen is de mogelijkheid van opzegging aan de orde gesteld getuige ook de verslagen van 3 maart 2010, 19 mei 2010 en 29 juni 2010, zodat van een ontijdige opzegging geen sprake is. Waar het om gaat is of er meerdere ziekenhuizen zijn gecontracteerd (vergroting adherentiegebied) en dat is niet het geval, zodat RISO de SLA ook kon en mocht opzeggen. Dat de opzegging in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid of misbruik van recht zou opleveren, is onvoldoende onderbouwd.
4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in conventie en in reconventie
5.1. De conventie en de reconventie hangen dermate nauw met elkaar samen - met name gelet op het door DPK gedane beroep op een opschortingsrecht in conventie en de in het verlengde daarvan door DPK ingestelde reconventionele vordering - dat zij gezamenlijk zullen worden behandeld.
5.2. RISO vordert in conventie nakoming van de met DPK gesloten overeenkomst van geldlening. DPK is in gebreke gebleven met de termijnbetalingen als gevolg waarvan het gehele leningsbedrag ineens opeisbaar is geworden.
5.3. Het meest verstrekkende verweer dat door DPK is gevoerd, tegen de vordering tot betaling uit hoofde van de overeenkomst van geldlening, is dat de SLA en de overeenkomst van geldlening onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. DPK verwijst ter onderbouwing hiervan naar artikel 12.1 van de SLA. De verbondenheid brengt mee, aldus DPK, dat wanneer de SLA binnen 3 jaar eindigt ook de aflossingsverplichting voor DPK komt te vervallen. RISO heeft betwist dat de SLA en de overeenkomst van geldlening één geheel vormen en heeft daartoe verwezen naar de tekst op het voorblad behorende bij de overeenkomst van geldlening.
5.4. Daargelaten dat deze tekst (geciteerd in rechtsoverweging 2.5) eerder een aanwijzing is voor het tegendeel, betekent het enkele feit dat de overeenkomst van geldlening onderdeel uitmaakt van de SLA, zoals DPK stelt, nog niet dat de terugbetalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomst van geldlening automatisch vervalt bij het einde van de SLA. De tekst van de overeenkomst van geldlening biedt voor deze stelling in ieder geval geen enkel aanknopingspunt, zodat andere feiten en omstandigheden ter onderbouwing van de stelling van DPK noodzakelijk zijn. In dat kader heeft DPK zich beroepen op het feit dat zij uitging van een samenwerking van in ieder geval drie jaar, gelet op de financiële verplichtingen die zij op zich had genomen. Het moge zo zijn dat DPK die verwachting had, maar daarmee is nog niet gezegd dat die verwachting gerechtvaardigd was. Immers, de mogelijkheid van tussentijdse opzegging bestond. Op dat punt zijn door DPK geen aanvullende feiten en omstandigheden gesteld. Het verweer wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen.
5.5. DPK heeft zich ter afwering van de conventionele vordering van RISO voorts beroepen op rechtsverwerking dan wel een beroep gedaan op afstand van recht. DPK verwijst daarvoor naar de "notitie vanuit jaarverantwoording 2009" waaruit volgt dat het restant van de lening, zijnde op dat moment EUR 145.000,--, reeds door RISO als oninbaar is afgeschreven. Immerzeel van DPK zou hiervan door RISO op de hoogte zijn gesteld, zodat RISO bij DPK het vertrouwen heeft gewekt geen aanspraak meer te zullen maken op betaling, aldus DPK.
5.6. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking geldt dat er sprake dient te zijn van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de aanspraak niet meer geldend zal worden gemaakt of de schuldenaar onredelijk in zijn positie is benadeeld. Afstand van recht (artikel 6:160 BW) is een overeenkomst waarvoor een door de schuldeiser tot de schuldenaar gericht aanbod tot afstand vereist is. Anders dan RISO stelt, is echter geen uitdrukkelijke verklaring vereist; opgewekt vertrouwen is voldoende. Noch aan de vereisten voor een geslaagd beroep op afstand van recht noch aan de vereisten voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking, is voldaan. Een afschrijving is een boekhoudkundige voorziening om de waardedaling van een bedrijfsmiddel - in dit geval een vordering - tot uitdrukking te brengen. Met het opnemen van een dergelijke voorziening is nog niet gezegd dat de schuldeiser geen aanspraak meer wenst te maken op betaling. Een schuldeiser kan aan een dergelijke voorziening dan ook niet zonder meer het vertrouwen ontlenen dat geen aanspraak meer wordt gemaakt op betaling, ook niet wanneer hij van die voorziening in kennis is gesteld. Bijzondere feiten en omstandigheden die tot een andere conclusie zouden moeten leiden zijn gesteld noch gebleken, nog daargelaten dat DPK ook nadat Immerzeel van de notitie op de hoogte was gesteld nog betalingen heeft verricht, hetgeen erop duidt dat DPK er ook van uitging dat de betalingsverplichting nog bestond. Het beroep op rechtsverwerking en afstand van recht wordt dan ook verworpen.
5.7. Ten slotte heeft DPK zich tegen de vordering in conventie verweerd met een beroep op een opschortingsrecht, omdat RISO de SLA niet rechtsgeldig heeft opgezegd als gevolg waarvan zij schadeplichtig is geworden jegens DPK. Ter beoordeling van de vraag of DPK rechtsgeldig heeft opgeschort dient de rechtbank de gegrondheid van de schadevergoedingsvordering van DPK te beoordelen. DPK heeft daartoe een reconventionele vordering ingesteld. De rechtbank zal thans dan ook de reconventionele vordering beoordelen.
5.8. DPK legt aan haar reconventionele vordering ten grondslag dat de opzegging door RISO onrechtmatig is aangezien de opzegging ontijdig en zonder grond is geschied. In verband met de ontijdigheid van de opzegging heeft DPK zich beroepen op artikel 4.5 van de SLA, welk artikel aldus moet worden gelezen dat opzegging pas mogelijk is tegen het einde van het tweede jaar indien tegen het einde van het eerste jaar naar objectieve maatstaven gemeten er wat betreft adherentiegebied geen levensvatbaarheid zou zijn. Aangezien RISO de overeenkomst tegen het einde van het eerste jaar heeft opgezegd, is deze opzegging ontijdig. RISO heeft daarentegen aangevoerd dat de inhoud van artikel 4.5 van de SLA duidelijk is en uit niets blijkt dat opzegging in het eerste jaar niet mogelijk zou zijn.
5.9. De rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 4.5 van de SLA bevat een regeling voor tussentijdse opzegging. Aan DPK moet worden toegegeven dat dit artikel onduidelijk is aangezien het artikel enerzijds bepaalt dat RISO aan het einde van ieder jaar de mogelijkheid heeft om de samenwerking te bezien op levensvatbaarheid wat het vergroten van het adherentiegebied betreft en anderzijds dat opzegging aan het einde van het jaar dient plaats te vinden met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden. Dit betekent feitelijk dat opzegging van de SLA dient plaats te vinden voordat de samenwerking - in de woorden van de SLA - is bezien op levensvatbaarheid, hetgeen in de tijd gezien onlogisch is. Het komt dus aan op de uitleg van die bepaling.
5.10. Wat betreft de uitleg van onderhavige bepaling staat voorop dat het voor het antwoord op de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijk kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht; vgl. HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex). Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang (vgl. HR 20 februari 2004, NJ 2004, 34). Voor een taalkundige/grammaticale uitleg bestaat eerder aanleiding indien het een zuiver commerciële transactie betreft tussen professionele partijen (HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 en HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576).
5.11. Naar het oordeel van de rechtbank is in dezen sprake van een dergelijke zuiver commerciële transactie tussen professionele partijen, zodat de rechtbank uitgaat van een taalkundige/ grammaticale uitleg. Uit de inconsistentie in artikel 4.5 van de SLA kan niet de conclusie worden getrokken dat opzegging door RISO eerst (met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden) rechtsgeldig had kunnen plaatsvinden tegen het einde van het tweede jaar, zoals door DPK bepleit. De tekst van de SLA biedt op geen enkele manier een aanknopingspunt voor deze stelling. Daarbij hecht de rechtbank belang aan het feit dat de tekst van artikel 4.5 van de SLA juist bepaalt dat RISO de overeenkomst ieder jaar mag opzeggen en niet dat opzegging pas na ommekomst van het eerste jaar kan plaatsvinden. Daarbij dient naar het oordeel van de rechtbank te worden uitgegaan van een kalenderjaar. Bovendien brengt de door DPK bepleite uitleg met zich dat het moment van "evaluatie" van de samenwerking en het moment waarop de SLA eindigt ver uiteenlopen, hetgeen eveneens onlogisch is. De rechtbank verwerpt de door DPK bepleite uitleg dan ook en ziet geen aanleiding om af te wijken van de letterlijke tekst van de SLA dat de overeenkomst ieder jaar mag worden opgezegd. Dit betekent dat RISO tegen het einde van het eerste jaar kon opzeggen. Niet in dispuut is dat zij daarbij de voorgeschreven opzegtermijn van drie maanden in acht heeft genomen, zodat van een ontijdige opzegging geen sprake is.
5.12. DPK heeft voorts ten pleidooie aangevoerd dat de SLA ontijdig is opgezegd in verband met artikel 1.2 van de SLA. Op grond van dit artikel van de SLA had RISO voorafgaand aan de opzegging met DPK in overleg moeten treden teneinde voortzetting van de samenwerking zoveel mogelijk te verzekeren, aldus DPK. Wat er ook zij van de verhouding tussen het in artikel 1.2 van de SLA bepaalde en de mogelijkheid tot opzegging, onbetwist is dat RISO in het overleg op 19 mei 2010 en 29 juni 2010 (verslagen zijn door RISO als productie overgelegd) en in de brief d.d. 1 april 2010 de samenwerking en de voortzetting daarvan aan de orde heeft gesteld. Uit de stukken blijkt voorts dat RISO DPK heeft gewezen op de mogelijkheid van een opzegging. Kortom, RISO heeft de samenwerking en de mogelijke opzegging diverse malen aan de orde gesteld en van een schending van artikel 1.2 van de SLA of van een rauwelijks opzeggen is derhalve geen sprake.
5.13. Daarnaast heeft DPK aangevoerd dat er geen grond voor opzegging aanwezig was. Uit artikel 4.5 van de SLA blijkt dat mag worden opgezegd indien het adherentiegebied niet is uitgebreid. In de opzeggingsbrief d.d. 23 september 2010 wordt - onder andere - als opzeggingsgrond genoemd dat er geen sprake is van adherentiegroei. Dat er in de brief daarnaast nog andere opzeggingsgronden zijn genoemd die niet vermeld staan in artikel 4.5 van de SLA doet niet ter zake. Opzegging was uitsluitend toegelaten op de grond zoals genoemd in artikel 4.5 van de SLA.
5.14. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat er geen groei is geweest van het adherentiegebied; er is geen ziekenhuis bijgekomen. DPK heeft bij antwoord gesteld dat er op het moment dat RISO de SLA opzegde al sprake was van intentieverklaringen en/of mondelinge afspraken met het Sint Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein, Jeroen Bosch te Den Bosch, het Diaconessenhuis te Leiden en ZGT te Almelo/Hengelo en bij dupliek heeft DPK gesteld dat de verwachting bestond dat op 4 oktober 2010 een intentieverklaring zou worden ondertekend door het DIAC te Leiden. Wat daar ook van zij, het betreft slechts intenties, waarmee niet is gezegd dat die ook daadwerkelijk zullen leiden tot een uitbreiding van het adherentiegebied. Bovendien is het aan het oordeel van RISO overgelaten om te beoordelen of het adherentiegebied is uitgebreid. Door DPK is nog aangevoerd dat zij niet heeft ingestemd met de redactie van artikel 4.5 van de SLA in die zin dat "het aan het oordeel van RISO" is overgelaten, doch door DPK zijn geen feiten en of omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat partijen een dergelijke bepaling niet zijn overeengekomen. Nu voorts niet, althans niet onderbouwd is gesteld dat RISO er voor zou hebben gezorgd dat het adherentiegebied niet is uitgebreid, kon RISO naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid concluderen dat er geen uitbreiding van het adherentiegebied is geweest en de SLA op de door haar aangevoerde grond opzeggen. Of het Deventer Ziekenhuis op 23 september 2010 nu wel of niet de relatie met DPK heeft beëindigd, kan in het midden blijven. Er was op het moment van opzegging geen sprake van uitbreiding van het adherentiegebied en daarmee was voldaan aan de opzeggingsgrond.
5.15. Voor zover DPK heeft bedoeld als zelfstandige grond een beroep te doen op wanprestatie aan de zijde van RISO wegens schending van de inspanningsverplichtingen neergelegd in artikel 1.1 en 1.2 van de SLA, dient dit beroep als onvoldoende onderbouwd te worden verworpen. Voorts is in rechtsoverweging 5.12, is onder verwijzing naar diverse verslagen, reeds geoordeeld dat RISO voldoende overleg met DPK heeft gevoerd.
5.16. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat opzegging op grond van artikel 4.5 van de SLA rechtgeldig is, komt zij toe aan de beoordeling van de vraag of de opzegging in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, althans of er sprake is van onvoorziene omstandigheden of misbruik van recht zoals door DPK aangevoerd. Ter onderbouwing hiervan zijn door DPK in de conclusie van antwoord onder nummer 33 diverse feiten en omstandigheden aangevoerd. Veel hiervan zien op de vraag of de opzegging rechtsgeldig is en zijn met het oordeel dat rechtsgeldig is opgezegd, verworpen. Het belangrijkste argument van DPK in dit kader is - zo begrijpt de rechtbank - dat het de bedoeling van partijen was een samenwerking van 3 jaar aan te gaan en dat DPK er van uit mocht gaan dat RISO de SLA niet (lichtzinnig) tussentijds zou opzeggen. Wat daar ook van zij, partijen zijn ook overeengekomen dat RISO de overeenkomst tussentijds mocht opzeggen. Het enkele feit dat partijen wellicht de intentie hadden om drie jaar samen te werken, zoals DPK stelt, kan het verweer dat de opzegging in strijd is met de redelijkheid en billijkheid of dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden niet dragen, nog daargelaten dat DPK geen rechtsgevolgen verbindt aan haar beroep op onvoorziene omstandigheden. Hetzelfde geldt voor de stelling dat DPK EUR 215.000,00 heeft betaald voor het concept in de veronderstelling dat partijen in ieder geval drie jaar zouden samenwerken. Zoals reeds overwogen in rechtsoverweging 5.4 bestond tussen partijen de mogelijkheid van tussentijdse opzegging. Nu door DPK geen bijkomende feiten en of omstandigheden zijn aangevoerd, valt het wegvallen van de samenwerking onder het normale ondernemersrisico. Naar de rechtbank begrijpt heeft DPK ter nadere invulling van haar beroep op misbruik van recht aangevoerd dat RISO geen rechtens te respecteren belang heeft. Waarom RISO geen rechtens te respecteren belang heeft is door DPK niet anders onderbouwd dan met de enkele niet onderbouwde stelling dat er geen financiële motieven voor RISO zijn. Het beroep dient om die reden te stranden.
5.17. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de SLA rechtsgeldig door RISO is opgezegd en dat voor een vordering tot schadevergoeding geen plaats is. De reconventionele vordering van DPK zal dan ook worden afgewezen. Dit brengt voorts met zich dat het door DPK gedane beroep op een opschortingsrecht in conventie afgewezen dient te worden, wegens het ontbreken van een opeisbare vordering van DPK. De vraag of er sprake is van voldoende samenhang, zoals door RISO betwist, behoeft daarom geen beantwoording meer. Nu geen van de door DPK in conventie opgeworpen verweren slaagt, is de vordering van RISO op de primaire grondslag toewijsbaar. Tegen de hoogte van de vordering is geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank het door RISO in hoofdsom gevorderde bedrag van
EUR 122.500,00 zal toewijzen. De gehele hoofdsom is gelet op het bepaalde in artikel 5.1 sub b van de overeenkomst van geldlening opeisbaar één maand na de in dat kader verzonden ingebrekestelling. De ingebrekestelling dateert van 10 mei 2011, zodat de gehele hoofdsom vanaf 10 juni 2011 opeisbaar is. Vanaf dat moment is ook wettelijke rente verschuldigd. Een geldlening valt onder het begrip handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW. De wettelijke rente ex artikel 6:119a BW is dan ook toewijsbaar nu niet is gebleken dat partijen ter zake van de vertraging in de nakoming van de voldoening van de aflossingstermijnen een andere rentevoet overeen zijn gekomen.
5.18. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. RISO heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
5.19. RISO vordert DPK te veroordelen tot betaling van de beslagkosten, maar legt - afgezien van het beslagrekest - geen beslagstukken over. Deze vordering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, omdat RISO heeft verzuimd de beslagstukken in het geding te brengen.
5.20. DPK zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RISO worden begroot op:
- dagvaarding EUR 76,31
- griffierecht 3.529,00
- salaris advocaat 5.684,00 (4,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 9.289,31
5.21. DPK zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RISO worden begroot op:
- salaris advocaat 1.421,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 1.421,00
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. veroordeelt DPK om aan RISO te betalen een bedrag van EUR 122.500,00 (éénhonderdtweeëntwintig duizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 10 juni 2011 tot de dag van volledige betaling,
6.2. veroordeelt DPK in de proceskosten, aan de zijde van RISO tot op heden begroot op EUR 9.289,31,
6.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5. wijst de vorderingen af,
6.6. veroordeelt DPK in de proceskosten, aan de zijde van RISO tot op heden begroot op EUR 1.421,00,
6.7. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. I.F. Clement en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2012.