ECLI:NL:RBZLY:2012:BY5527

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.650341-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en brandstichting door TBS-verdachte in forensisch psychiatrisch centrum

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 13 november 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich tijdens zijn TBS met dwangverpleging schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. De verdachte is beschuldigd van drie feiten: mishandeling van een sociotherapeut en een medewerker van het forensisch psychiatrisch centrum, en brandstichting in een kamer van het centrum. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een onderdeel van de tenlastelegging, maar de overige feiten zijn wettig en overtuigend bewezen verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de adviezen van deskundigen, die de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen. De rechtbank heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Dit besluit is genomen in het licht van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 300,- toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandeling schade heeft geleden.

De rechtbank heeft de verdachte de verplichting opgelegd om dit bedrag te betalen aan de Staat, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 36f van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om dit deel bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650341-11(P)
Uitspraak: 13 november 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[Verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres]
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.T.C.M. Crepin, advocaat te Rotterdam
Als officier van justitie was aanwezig J.P. Scheffer.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(Volgt tenlastelegging zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd).
1.
hij, op of omstreeks de periode 11 mei 2011 tot 18 mei 2011, te Balkbrug, althans in de gemeente Hardenberg, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1], (sociotherapeut bij Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht), in/tegen het gezicht heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij, op of omstreeks 28 mei 2011 te Balkbrug, althans in de gemeente Hardenberg, opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van Veldzicht, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een boek en/of de inhoud van een prullenbak in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een boek en/of de inhoud van een prullenbak, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat boek en/of de inhoud van de prullenbak geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand
is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de goederen in die kamer, in
elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij, op of omstreeks 2 november 2011, te Balkbrug, althans in de gemeente Hardenberg, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] (Medewerker Geintegreerde Beveiligers bij Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht), in de pols en/of in de (rechter) (onder)arm, althans in het lichaam, heeft gebeten en/of tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSOVERWEGINGEN
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde een bewezenverklaring kan volgen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
De rechtbank overweegt, dat ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
• Het proces-verbaal van aangifte door [persoon 1] ;
• De bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2012 .
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
• Het proces-verbaal van aangifte door [persoon 2] ;
• De bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2012 .
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde :
• Het proces-verbaal van aangifte door [persoon 1] ;
• De bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2012 .
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] tegen het lichaam heeft geslagen. De rechtbank spreekt de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij, omstreeks de periode 11 mei 2011 tot 18 mei 2011, te Balkbrug, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1], (sociotherapeut bij Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht), tegen het gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij, op 28 mei 2011 te Balkbrug, opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van Veldzicht, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een boek en de inhoud van een prullenbak in brand gestoken ten gevolge waarvan dat boek en de inhoud van de prullenbak gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de goederen in die kamer te duchten was;
3.
hij, op 2 november 2011, te Balkbrug, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] (Medewerker Geintegreerde Beveiligers bij Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht), in de pols of in de rechteronderarm heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen heeft ondervonden.
Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
1.
Mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
3.
Mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat een gevangenisstraf geen toegevoegde waarde heeft en dat een dergelijke straf de opgaande lijn in de behandeling van verdachte zou doorbreken. De raadsman heeft daarom bepleit om, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich binnen het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug – alwaar verdachte een behandeling in het kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging ondergaat – schuldig gemaakt aan mishandeling van het personeel en brandstichting.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging kennis genomen van het door psychiater dr. L.H.W.M. Kaiser op 23 januari 2012 opgemaakt Pro Justitia rapport omtrent de persoon van de verdachte. Daarin staat, onder meer, het volgende beschreven:
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een psychotische stoornis NAO en misbruik en afhankelijkheid van diverse drugs. Tijdens het ten laste gelegde was er geen teken van een psychotische stoornis. Mogelijk was verdachte wel enigszins ontremd en meer paranoïde vanwege drugsgebruik in die periode.
Bij het plegen van het ten laste gelegde stond vooral een gebrekkig ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoïde trekken op de voorgrond. Hierdoor kon verdachte zijn wil verminderd bepalen. De kans op herhaling is zeer hoog, omdat verdachtes problematiek moeilijk behandelbaar is. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal vermoedelijk geen leereffect hebben.
Kaiser adviseert om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te legen. Dit omdat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vermoedelijk geen leereffect zal hebben en een voorwaardelijke gevangenisstraf de enige mogelijkheid is om bij verdachte een leereffect teweeg te brengen.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging voorts kennis genomen van het door psycholoog dr. F. Koenraadt op 27 januari 2012 opgemaakt Pro Justitia rapport omtrent de persoon van de verdachte. Daarin staat, onder meer, het volgende beschreven.
Verdachte is lijdende aan een psychotische stoornis NAO, een drugsverslaving (gedwongen) in remissie en een borderline persoonlijkheidsstoornis met narcistische en paranoïde trekken. Het ten laste gelegde kan verdachte in verminderde mate worden toegerekend. De kans op recidive is zeer groot.
Aan verdachte is TBS met dwangverpleging opgelegd omdat hij in een psychiatrisch centrum een gevaar opleverde voor het daar werkzame personeel. Nu verdachte binnen de TBS kliniek een soortgelijk delict heeft gepleegd is sprake van een bijzonder dilemma: de uitsluiting uit de samenleving in de TBS kliniek brengt hem nadrukkelijk in contact met het personeel van die kliniek. Waar in de vrije samenleving in zulke gevallen gedacht zou kunnen worden aan een contactverbod, ontstaat bij een delict in een TBS inrichting een Droste effect van afzondering binnen de afzondering, c.q. uitsluiting binnen de uitsluiting.
Dr. Koenraadt adviseert om verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat de TBS kliniek de meest aangewezen setting is om de kans op herhaling te bestrijden.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op de in de rapporten genoemde gronden over en maakt dit oordeel, ook wat betreft het oordeel omtrent de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, van de deskundigen tot de hare. De rechtbank komt op grond van deze rapportages tot het oordeel dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 26 september 2012 waaruit onder meer blijkt dat verdachte bij vonnis d.d. 28 februari 2006 van de rechtbank Rotterdam is veroordeeld tot TBS met dwangverpleging.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.354,42 gevoegd in het strafproces.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 500,- (immateriële schade) met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de vordering voor het overige (de behandel- en reiskosten) niet ontvankelijk wordt verklaard.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het causaal verband tussen het onder 1 bewezen verklaarde feit en de nekklachten ontbreekt en dat de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 500,- te hoog is.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd.
De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 300,-, (aan immateriële schade) vermeerderd met de wettelijk rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1 bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft (behandel- en reiskosten) een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor dat deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij [slachtoffer 1] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Als extra waarborg voor betaling van de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
BESLISSING
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], domiciliekiezend aan de [adres] te Balkbrug, van een bedrag van € 300,- (zegge: driehonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 mei 2011 tot de dag van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. A.J. Louter, voorzitter, mrs. F. Koster en H.H.J. Harmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2012.
Mr. A.J. Louter voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.