ECLI:NL:RBZLY:2012:BY5521

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/650224-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting in de seksuele dienstverlening

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 15 november 2012 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel. De tenlastelegging betrof het werven, vervoeren en uitbuiten van een kwetsbare vrouw in de periode van 4 tot en met 5 juli 2011 in Harderwijk en Zwolle. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de aangeefster, die zich in een kwetsbare positie bevond, hebben misleid en gedwongen om seksuele handelingen te verrichten tegen betaling. De rechtbank heeft verschillende verklaringen van getuigen en de aangeefster zelf in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte en zijn medeverdachte de aangeefster hebben aangemoedigd om seks te hebben met meerdere mannen, waarbij zij slechts een klein deel van de opbrengst ontving. De rechtbank oordeelde dat de instemming van de aangeefster met de seksuele handelingen niet afdeed aan de uitbuitingssituatie waarin zij zich bevond. De rechtbank achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan mensenhandel, zoals strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden op, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 640,00 aan de benadeelde partij te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaard, zodat deze bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/650224-11(P)
Uitspraak: 15 november 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[Verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [plaats].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.H.J. Damminga, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. A.E. Postma.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 juli 2011 tot en met 5 juli 2011 te Harderwijk en/of Zwolle, althans in Nederland,
(lid 3)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
(lid 1 sub 1)
[slachtoffer] door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreigen met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander
en/of
(lid 1 sub 4)
[slachtoffer] door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreigen met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat voornoemde persoon zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
(lid 1 sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer];
bestaande die dwang en/of geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of bedreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of die misleiding en/of dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of dat misbruik van een kwetsbare positie en/of die (ondernomen) handeling(en) hieruit (onder meer) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- een relatie is/zijn aangegaan met die [slachtoffer] en/of
- aan die [slachtoffer] heeft/hebben gevraagd om langs te komen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] heeft/hebben vervoerd naar een bos en/of
- met die [slachtoffer] is/zijn gegaan naar een voor die [slachtoffer] onbekende omgeving en/of
- seks heeft/hebben gehad met die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben laten weten dat hij/zij schulden had(den) en/of
- die [slachtoffer] heeft voorgehouden dat zij die schulden teniet kon doen door seks te hebben met (een) andere man(nen) en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben voorgehouden dat zij samen veel geld konden verdienen en/of
- dat de opbrengsten fifty-fifty zouden worden verdeeld en/of
- meerdere mannen heeft/hebben opgeroepen om te komen en/of
- hierbij aan die mannen heeft/hebben laten weten dat zij 'een meisje hadden' en/of
- met die mannen heeft/hebben onderhandeld over de prijs die zou moeten worden betaald voor seks met die [slachtoffer] en/of
- het betaalde geld vervolgens in ontvangst heeft/hebben genomen en/of
- het grootste gedeelte van het verdiende geld zelf heeft/hebben gehouden.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSOVERWEGINGEN
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat de verklaring van aangeefster ongeloofwaardig is en er geen bewijs is dat aangeefster onvrijwillig seksuele handelingen heeft verricht met meerdere jongens tegen betaling.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Op dinsdag 5 juli 2011 omstreeks 02:00 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een melding binnen van de moeder van aangeefster [slachtoffer] [slachtoffer]. [slachtoffer] zou zich mogelijk in het loverboy-circuit bevinden en ze zou mogelijk seksueel misbruikt zijn die avond. De verbalisanten hebben in de nabijheid van de woning van aangeefster gepost. Omstreeks 03:15 uur kwam aangeefster aan lopen. Zij heeft in haar woning aan verbalisanten in het kort verteld wat er volgens haar die nacht gebeurd was. Op dinsdag 5 juli 2011 om 15.01 uur heeft zij vervolgens onder meer het volgende verklaard:
“(…) [persoon 1] vroeg of ik nog kwam chillen. Ik zei dat dat goed was. Ik pakte de trein naar Harderwijk. (…) Ik wachtte op hem in Harderwijk nadat ik was aangekomen. Het was toen ongeveer 22.00 uur of een half uur eerder. (…) Hij kwam rond 22.30 uur aan met een vriend van hem. (…) Die vriend zei dat hij [verdachte] heette. (…) We zijn toen naar een bos gegaan. Ik had geen idee wat de bedoeling was. We zouden gaan chillen en voor de rest wist ik het niet.
(…) We gingen naar het bos, het bos bij Harderwijk denk ik. [verdachte] zette ons af, want hij ging naar de coffeeshop en zou over 10 minuten weer komen. [persoon 1] en ik gingen het bos in. We hadden daar seks. (…) Dit was helemaal vrijwillig. (…) Nadat we klaar waren liepen we naar een andere picknicktafel helemaal achter in het bos. Ik moest tegenover hem gaan zitten aan tafel zodat hij mij recht in de ogen aan kon kijken. Hij zei dat hij in de shit zat, in de problemen, hij zei dat ik hem kon helpen zodat we samen veel geld konden verdienen. (…) We liepen weg en ik vroeg aan hem wat ik moest doen. Hij zei dat er mensen langs zouden komen. Die moest ik dan gewoon pijpen en daar verdiende ik dan geld mee. Dat zouden we 50/50 gaan delen. (…) Nadat dit gezegd was zijn we het bos weer ingelopen. (…) [verdachte] zat daar op een picknicktafel. [persoon 1] zei tegen hem dat ik met hun mee deed. Hij zei dat hij eerlijk tegen mij moest zijn en dat ik ook de helft zou krijgen, ieder dus 50/50. (…) Voor alle seks heb ik 20 euro ontvangen. Ik weet niet precies hoeveel die anderen aan [persoon 1] hebben betaald. Ik heb wel gezien dat ze hem betaalden.(…)”
Een dag later heeft aangeefster een aanvullende verklaring afgelegd, onder meer inhoudende:
“(…) Toen we bij [verdachte] waren zei [persoon 1] tegen [verdachte] dat alles okay was en dat hij alles tegen mij kon zeggen. (…) [verdachte] zei tegen mij kom op, we gaan. (…) Ik pijpte hem bij een boom. Daarna hadden we seks. (…) Toen kwam er een auto aan vol met jongens. Er zaten drie jongens in. [persoon 1] en [verdachte] gingen met die jongens onderhandelen. (…) [persoon 1] kwam er aan. Hij zei dat de jongen betaald had. Hij zei 10 euro. [persoon 1] zei dat ik die jongen moest pijpen voor dat geld. (…) Ik heb hem toen gepijpt bij een boom. (…) Toen kwam de volgende. (…) [persoon 1] vertelde mij dat het om pijpen ging dus ik moest die jongen pijpen. Als ik terugkom komt [persoon 1] naar de auto, hij haalt mij eruit, hij geeft mij dan een kus en zegt volgende. Dan zegt hij deze jongen voor pijpen of voor seks. (…) Daar heb ik die jongen gepijpt naast de auto. (…) Toen was [persoon 2] aan de beurt. (…) Ik moest seks met hem hebben. Dat gebeurde op de motorkap op dezelfde plek als waar ik de tweede man heb gepijpt. (…) We zijn toen naar een andere plek gegaan. (…) Op die plek heb ik seks gehad met 1 jongen. (…).”
Op 6 juli heeft aangeefster onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik werd thuisgebracht, bij de bushalte in Hasselt. (…) Ik werd thuisgebracht door [persoon 1] en twee jongens. Ik ken ze niet, het zijn onbekenden voor mij. Die avond heb ik ze alleen gezien en ik had seks met ze. (…) [persoon 3], [persoon 1] en [verdachte] gingen toen achter de auto staan praten. [persoon 1] kwam terug naar mij en zei dat die jongen het voor 5 euro wilde doen. (…) [persoon 1] en [verdachte] werken samen met elkaar. Ze overleggen steeds met elkaar hoeveel ze per persoon krijgen. Ik word niet in dat overleg betrokken. (…) We stopten op de parkeerplaats daar achter. Daar moest ik hun pijpen van [persoon 1] en daar moest ik seks hebben. (…) Ze zouden mij naar huis brengen en onderweg zou ik seks met ze hebben. (…) We konden het daar dus niet doen en we reden verder, de snelweg op. Ondertussen zat ik met die kleine op de achterbank. Ik heb hem daar gepijpt achterin. (…)”
V: Je was bij de afslag Zwolle. En wat dan?
A: “Ik wijs de weg. We namen de afslag richting Hattem, richting politiebureau. (…) Daar werd de auto neergezet op de parkeerplaats. (…) Ik en de kleine stapten uit. (…) Ik pijpte hem en we hadden seks. (…) Die kleine ging in de auto. Die grote heet [persoon 3]. (…) Ik liep met hem terug naar dezelfde plek. Daar gebeurde hetzelfde. (…)
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik ben op 4 juli 2011 met [persoon 1] gaan chillen met [slachtoffer]. We zijn naar het bos gegaan. (…) Ik heb [persoon 1] en [slachtoffer] afgezet en ik ben zelf even weggeweest om wat te doen. (...) Ik heb geld gekregen omdat ik erbij was en ik heb haar vervoer naar huis voor haar geregeld. Ik heb [persoon 3] en [persoon 4] daarvoor geregeld. Zij hebben het geld, € 20,-, aan mij gegeven. (…) Ik heb een condoom aan [persoon 4] verkocht. (…)
Verdachte heeft op 13 juli 2011 onder meer het volgende verklaard dat hij in totaal drie tientjes heeft ontvangen die avond. Tevens verklaarde hij: “[persoon 1] had gezegd dat ik ook geld zou krijgen, want [persoon 1] had geen rijbewijs en auto en ikke wel.”
[persoon 3] heeft onder meer verklaard:
“(…) Op 4 juli 2011; Ik en [persoon 4] waren aan het werk bij de shoarmazaak in Harderwijk, [naam]. (…) Om 20.45 uur waren wij in de shoarmazaak en kwam [verdachte] bij ons. (…) [verdachte] vertelde mij en [persoon 4] dat er een meisje uit Zwolle kwam. Dit meisje zou om 21.15 uur met de trein aankomen. Diezelfde avond om 21.10 uur toen kwam [persoon 1] binnen de shoarmazaak in en hij zei tegen [verdachte]: “Kom we moeten gaan, het meisje komt zo.” [verdachte] zei tegen ons: “Als jullie willen neuken dan moeten jullie betalen”.(…)” .
[persoon 4] heeft onder meer verklaard: “(...) Ze waren ongeveer 5 minuten binnen. [verdachte] zei in het Arabisch “Wil je”. (…) Ik begreep hieruit dat hij met deze vraag bedoelde of ik seks wilde tegen betaling. (…) [verdachte] en [persoon 1] hadden al een paar dagen eerder bij mij in de zaak gezegd dat ze seks hadden gehad met een meisje. (…) Ze boden haar toen ook al aan voor 30 euro om te neuken en te pijpen. (…) [persoon 1] kwam op dat moment binnen en zei nog dat het meisje er was en vroeg of wij nog wilden.(…)”
Getuige [persoon 5] heeft verklaard dat [persoon 1] hem pingde met het bericht dat [persoon 1] een meisje had en dat hij voor € 30,- seks met haar kon hebben. Getuige verklaart: “Dus nadat mijn broertje en [persoon 6] seks met haar hadden gehad, ben ik gegaan.”
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat aangeefster in de nacht van 4 juli op 5 juli 2011 met meerdere mannen seks heeft gehad tegen betaling. Ter beoordeling van de vraag of sprake is geweest van uitbuiting van aangeefster in de zin van artikel 273f onder 1 van het Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft gesteld dat aangeefster vrijwillig seks heeft gehad en seksuele handelingen heeft verricht met de mannen. Van een onevenwichtige verhouding tussen aangeefster enerzijds en verdachte en zijn medeverdachte anderzijds is niet gebleken, zodat van uitbuiting van aangeefster geen sprake kan zijn, aldus de verdediging. De rechtbank volgt dat standpunt niet.
Aangeefster is weliswaar vrijwillig met verdachte en zijn medeverdachte meegegaan en heeft vervolgens ingestemd met het verrichten van seksuele handelingen met meerdere – haar onbekende - mannen, maar dit doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de uitbuitingssituatie. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat instemming met seksuele handelingen niet in de weg hoeft te staan aan een bewezenverklaring van de uitbuiting. In lijn met de totstandkomingsgeschiedenis van de delictsomschrijving mensenhandel alsmede het arrest HR 5 februari 2002, LJN AD5235, geldt dat voor het bewijs van door “misbruik”- handelen en de “kwetsbare positie” toereikend is dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van het slachtoffer waaruit het overwicht en die kwetsbare positie voortvloeien, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn (overweging 2.5.1). Als criterium of sprake is van misleiding of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht hanteert de rechtbank in navolging van rechtbank Haarlem 21 juli 2011, LJN BR2756 ‘de gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ die zelf bepaalt waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij werkt. Naar het oordeel van de rechtbank is in casu sprake van een aantal feitelijke omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat verdachte en zijn medeverdachte overwicht op aangeefster hadden, zich daarvan bewust waren en dat zij van die overwichtspositie misbruik hebben gemaakt en aangeefster in een uitbuitingssituatie hebben gebracht. Aangeefster en de medeverdachte hebben elkaar vóór de nacht van 4 op 5 juli 2011 meermalen ontmoet en bij die ontmoetingen meermalen seks met elkaar gehad. Aangeefster heeft bij de voorlaatste keer ook verdachte ontmoet en heeft toen ook seks met hem gehad. Ook de bewuste avond hebben verdachte en aangeefster seks met elkaar gehad nadat zij seks met de medeverdachte had gehad.
Aangeefster heeft verklaard dat zij verliefd was op de medeverdachte en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de medeverdachte een toekomst met haar wilde opbouwen. De medeverdachte heeft bij de politie verklaard, op de vraag hoe hij meisjes duidelijk maakt dat het een – zoals hij het noemt - open relatie is en geen verkering: “Bij [slachtoffer] heb ik het vaak gezegd alleen heeft zij zich daar niet bij neergelegd.” Anders dan de medeverdachte heeft verklaard gaat de rechtbank ervan uit dat de relatie tussen aangeefster en de medeverdachte zich niet enkel beperkte tot seksueel contact, maar dat aangeefster ook emotioneel afhankelijk van de medeverdachte was. De medeverdachte wierp zich - blijkens de verklaring van aangeefster - op als luisterend oor, waardoor de medeverdachte bekend was met de enorme problemen van aangeefster. Daarbij heeft verdachte ervaren dat aangeefster op verzoek van medeverdachte en - in haar beleving- omwille van de medeverdachte meermalen seks heeft gehad met hem.
De medeverdachte heeft aangeefster bewogen tot het verrichten van - seksuele - diensten met diverse andere mannen door in de bewuste nacht, nadat de medeverdachte seks met haar had gehad, met medeverdachte op haar in te praten over diens schulden en over hun toekomst samen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het aangeefster zelf is geweest - nadat zij seks heeft gehad met de medeverdachte - die met het idee kwam om geld te verdienen door tegen betaling seks met mannen te hebben en aan de medeverdachte vroeg om daartoe mannen te regelen. Gelet op de verklaring van aangeefster, waar niet uit blijkt dat zij wist wat er ging gebeuren voordat zij naar Harderwijk ging, en de verklaringen van getuigen [persoon 3] en [persoon 4], waaruit blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte al seksuele diensten van aangeefster aan getuigen hadden aanboden nog vóórdat aangeefster in Harderwijk was aangekomen, acht de rechtbank deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig. De rechtbank acht bewezen dat het verdachte en zijn medeverdachte waren die, met het oogmerk om geld te verdienen, aangeefster ertoe hebben bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met andere mannen en haar daartoe in de nacht met de auto naar een bos hebben vervoerd. Aangeefster bevond zich daarbij in de bewuste nacht in een kwetsbare positie doordat zij, als het enige meisje, met meerdere deels onbekende mannen in een voor haar onbekende bosachtige omgeving was en buiten staat was om die omgeving op eigen gelegenheid te verlaten. Onder de gegeven omstandigheden had aangeefster in redelijkheid geen andere keuze dan in een toestand van uitbuiting te geraken.
De omstandigheid dat aangeefster heeft meegedeeld in de opbrengst van de door haar verrichte seksuele diensten laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat sprake is geweest van uitbuiting. De rechtbank merkt in dit op dat zowel aangeefster als verdachte en zijn medeverdachte hebben verklaard over de wijze van verdeling van de opbrengst. Aangeefster heeft verklaard dat zij de helft van de opbrengst zou krijgen. De verdachte en de medeverdachte hebben verklaard dat het over hun drieën verdeeld zou worden . Aangeefster heeft verklaard dat zij uiteindelijk niet meer dan € 20,- heeft ontvangen. Aldus concludeert de rechtbank dat op dit punt van misleiding sprake is geweest.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij in de periode van 4 juli 2011 tot en met 5 juli 2011 te Harderwijk en/of Zwolle,
(lid 3)
tezamen en in vereniging met een ander
(lid 1 sub 1)
[slachtoffer] door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en vervoerd, met het oogmerk van uitbuiting van die ander
en
(lid 1 sub 4)
[slachtoffer] door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten
en
(lid 1 sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer];
bestaande die misleiding en dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en dat misbruik van een kwetsbare positie en/of die (ondernomen) handeling(en) hieruit (onder meer) dat verdachte en/of zijn mededader:
- een relatie is aangegaan met die [slachtoffer] en
- aan die [slachtoffer] heeft gevraagd om langs te komen en
- (vervolgens) die [slachtoffer] heeft vervoerd naar een bos en
- met die [slachtoffer] is gegaan naar een voor die [slachtoffer] onbekende omgeving en
- seks heeft gehad met die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] heeft laten weten dat hij schulden had en
- die [slachtoffer] heeft voorgehouden dat zij die schulden teniet kon doen door seks te hebben met andere mannen en
- die [slachtoffer] heeft voorgehouden dat zij samen veel geld konden verdienen en
- dat de opbrengsten fifty-fifty zouden worden verdeeld en
- meerdere mannen heeft opgeroepen om te komen en
- hierbij aan die mannen heeft laten weten dat zij 'een meisje hadden' en
- met die mannen heeft onderhandeld over de prijs die zou moeten worden betaald voor seks met die [slachtoffer] en
- het betaalde geld vervolgens in ontvangst heeft genomen en
- het grootste gedeelte van het verdiende geld zelf heeft gehouden.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, strafbaar gesteld bij artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de dagen doorgebracht in voorlopige hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd toewijzing van de vordering benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag groot € 2.140,- , hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor voornoemd bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit.
De raadsman is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet kan worden toegewezen omdat deze enkel is onderbouwd op de schriftelijke slachtofferverklaring.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben op ernstige wijze misbruik gemaakt van de kwetsbare en afhankelijke positie van aangeefster. Zij hebben hierbij enkel oog gehad voor hun eigen financiële belangen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 25 september 2012 blijkt dat aangeefster door toedoen van verdachte en zijn medeverdachte nog steeds is aangewezen op de hulpverlening en nog steeds voor dagopnamen naar Dimence gaat.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 23 oktober 2012 is gebleken dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande en de relatief korte periode is de rechtbank van oordeel dat een lagere vrijheidsstraf dan door de officier van justitie geëist passend en geboden is. De rechtbank zal een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, opdat verdachte ervan wordt weerhouden opnieuw (soortgelijke) feiten te plegen, en zal daarnaast aan verdachte de maximale werkstraf opleggen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.140,00 gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken in zoverre onderbouwd en niet, althans onvoldoende, weersproken. De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 640,00, ( € 500,- aan immateriële schade en € 140,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de benadeelde partij [slachtoffer] voor dat deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij [slachtoffer] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Als extra waarborg voor betaling van de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank legt aan de verdachte op een taakstraf, bestaande uit
een werkstraf van 240 uren,
te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis
dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Hasselt, van een bedrag van € 640,00 (zegge: zeshonderdveertig euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juli 2011 (de dag waarop het bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd), tot de dag van de voldoening. Verdachte is naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan deze verplichting dan komt de andere daarmee te vervallen.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 640,00, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en L.J.C. Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2012.