RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/663261-12(P)
Uitspraak: 15 november 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[Verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres],
thans verblijvende in [adres].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.H. Dijkstra, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. M. van Dijck.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 juni 2012 in de gemeente Kampen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer] met een vuurwapen in het (boven)been heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 juni 2012 in de gemeente Kampen aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (twee schotwonden, te weten een inschotverwonding en een uitschotverwonding, in het bovenbeen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een vuurwapen in het (boven) been te schieten;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 juni 2012 in de gemeente Kampen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een vuurwapen in het (boven)been heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 04 juni 2012 te Kampen (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd wegens zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad en overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, zoals onder 1 subsidiair en 2 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor poging tot moord subsidiair zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad. Aangever droeg een vuurwapen bij zich, heeft dit aan verdachte getoond en in een handgemeen tussen verdachte en aangever is het schot gelost waarbij aangever in het been is geraakt. Er geen sprake van poging tot moord bij een schotwond in het been. Ten slotte betreft het letsel van aangever geen letsel zonder uitzicht op herstel, wat maakt dat niet kan worden gesproken van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Met betrekking tot het onder 1 primair, subsidiair of meer subsidiair ten laste gelegde.
Op donderdag 7 juni 2012 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan en onder meer het volgende verklaard:
“(…) [verdachte] belde mij afgelopen zondag 3 juni 2012. Hij belde me de hele dag door. (…)Hij was zo woest aan de telefoon en hij wilde afspreken die avond. (…) Ik heb mijn telefoon uitgehouden tot maandag. Maandag 4 juni rond 16:00 uur of 16:30 uur heb ik mijn telefoon weer aangezet en daarna direct weer uitgezet. Ik zag toen dat [verdachte] mij berichten had gestuurd. (…) [verdachte] zocht kort daarna contact via een neef van mij. Hij heet [persoon 1]. Ik heb [verdachte] om 17:30 uur nog via [persoon 1] aan de telefoon gehad en toen hebben we afgesproken om elkaar te ontmoeten om het uit te praten om 19:30 uur bij de [plaats], aan de [adres]. Ik stond om 19:30 uur op de afgesproken plaats. (…) Ik zag dat [verdachte] uit de blauwe station stapte. We zijn samen richting de [adres] gelopen. Hij vroeg me of ik hem in mijn linker of rechterbeen wilde hebben. (…) Toen waren we ongeveer op het kruispunt van de [adres] met de [adres]. (…) Hij greep me toen bij mijn keel vast. Ik heb hem vervolgens ook bij zijn keel gegrepen. Ik heb zijn hand weggetrokken bij mijn keel vandaan. Toen pakte hij ineens een pistool. Ik zag dat hij het pistool vanuit zijn broeksband vandaan haalde. Hij haalde de slede naar achteren en schoot direct. Ik stond gewoon en ik zag een gat in mijn broek. Ik zag alles gelijk rood worden.(…)”
Getuige [persoon 2] heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik reed op 4 juni 2012 door de [adres] te Kampen. Ik naderde de kruising en ik zag twee mensen dicht op elkaar staan. (…) Ik zag iemand een pistool pakken en hij schiet de ander zo BAM in zijn been. Ik hoorde een knal. (…) Ik zag de twee van de zijkant. (…) Ik zag dat de dader zijn arm strekte, vervolgens zijn arm voorwaarts bewoog en in het been van het slachtoffer schoot. (…) Ik heb de twee mensen zien bekvechten. (…) Ik heb bij de Luchtmacht gewerkt, dus ik weet iets van pistolen. (…) De knal die ik hoorde was een pistoolschot. (…)”
Uit de letselrapportage d.d. 13 juni 2012 van GGD IJsselland, opgemaakt door forensisch arts W. Duijst, blijkt dat bij [slachtoffer], geboren op [datum] te [plaats], twee wonden in het linkerbovenbeen zijn geconstateerd. Het gaat om een ronde en een ovaal diepe wond met bloeduitvloed. Daaruit kan worden opgemaakt dat de wonden zijn veroorzaakt door een matig scherp voorwerp en gezien de plaats van de verwondingen ten opzichte van elkaar en de verschijningsvorm kan dit letsel goed passen bij een schotwond in het been, waarbij de verwonding aan de buitenzijde van het been de inschotverwonding is. De herstelperiode zal een aantal weken betreffen en afhankelijk van de inwendige schade (botbreuk bovenbeen en weke delen letsels, zoals spieren) zal het herstel langer zijn. Naar verwachting zullen de wonden met littekenvorming genezen.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af, dat verdachte aangever met een vuurwapen in zijn been heeft geschoten waardoor aangever letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. Op grond van de vastgestelde feiten, het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank ervan uit dat verdachtes bewezenverklaarde handeling niet willens en wetens op de dood van het slachtoffer was gericht. Naar het oordeel van de rechtbank kan de handeling van verdachte, te weten het gericht schieten in het been van het slachtoffer - niet worden aangemerkt als zijnde gericht op de dood van het slachtoffer. Uit de aanvullende letselrapportage opgemaakt door W. Duijst, forensisch arts, volgt dat zich in het been grote bloedvaten bevinden. Bij het schieten in het bovenbeen kunnen deze vaten worden geraakt. Een bloeding uit de grote vaten kan tot shock en uiteindelijk, indien niet behandeld wordt, tot de dood leiden, maar de arts acht de kans dat bij een willekeurig schot in het been de grote vaten worden geraakt en vervolgens een zodanige bloeding optreedt dat het slachtoffer overlijdt, niet groot. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde, poging tot moord, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 juncto artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot de voorbedachte raad overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 5 februari 2008, LJN BB4959) is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dat die gelegenheid in de onderhavige zaak heeft bestaan, kan naar het oordeel van de rechtbank uit het volgende worden afgeleid.
Verdachte heeft op zondag 3 juni 2012 telefonisch contact gehad met aangever [slachtoffer]. Verdachte wilde een afspraak met [slachtoffer] maken om het conflict, dat betrekking had op het contact tussen [slachtoffer] en de ex-vriendin van verdachte, uit te praten. Blijkens de aangifte van [slachtoffer] heeft verdachte hem op zondag 3 juni 2012 de hele dag getracht telefonisch te bereiken en was verdachte woest tijdens het telefoongesprek dat uiteindelijk plaatsvond. Verdachte erkent dat hij boos was. Verdachte heeft in het bijzijn van getuige [persoon 3] het telefoongesprek met [slachtoffer] gevoerd. Getuige [persoon 3] heeft verklaard dat verdachte behoorlijk overstuur was en dat verdachte en [slachtoffer] elkaar bedreigden. Later op de dag is getuige [persoon 3] naar de woning van verdachte gegaan, waar verdachte onder meer tegen [persoon 3] heeft gezegd dat hij ging zorgen dat hij een pistool kreeg want [slachtoffer]) had ook een pistool.
[slachtoffer] heeft op zondag 3 juni zijn telefoon uitgezet. Toen hij het toestel op maandag 4 juni 2012 omstreeks 16:00 uur weer aanzette zag hij meerdere sms-berichten van verdachte aan hem gericht, waarop hij het toestel weer uitzette. Verdachte heeft via [persoon 1] contact gezocht met [slachtoffer] en zij hebben een afspraak gemaakt voor diezelfde avond om 19:30 uur. Kort voor de afspraak is getuige [persoon 3] bij verdachte in de woning geweest, waar verdachte haar een zwart pistool heeft getoond dat hij later weer in het tasje dat hij om zijn nek droeg heeft gestopt. Vervolgens is verdachte in een blauwe stationwagen gestapt en is weggereden. Verdachte en [slachtoffer] hebben elkaar vervolgens om 19:30 uur getroffen en verdachte heeft, waarvoor verwezen wordt naar de eerdergenoemde bewijsmiddelen, het vuurwapen ook daadwerkelijk gebruikt door aangever in het been te schieten. Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte erg boos was op aangever, zowel voorafgaande aan de ontmoeting op 4 juni als ten tijde van die ontmoeting. De verklaring van verdachte dat hij niet in het bezit is geweest van een vuurwapen en dat hij geen wapen had meegenomen naar de ontmoeting, maar dat aangever het wapen bij zich droeg en aan verdachte toonde en dat het wapen afging op het moment dat verdachte het wilde pakken, acht de rechtbank ongeloofwaardig, mede gelet op de verklaring van getuige [persoon 3]. Verdachte heeft dreigementen gericht op het gebruik van een vuurwapen uitgesproken, heeft een vuurwapen getoond aan getuige [persoon 3] en hij heeft daarna tegen haar gezegd het haar schuld zou zijn als hij zijn woord waar zou maken , heeft een afspraak gemaakt met aangever, en is vervolgens naar aangever toe gegaan om zijn dreigement uit te voeren. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, gepleegd met voorbedachte raad zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek naar het stroomstootwapen ;
- het proces-verbaal van bevindingen van doorzoeking ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting .
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
De verdachte dient van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1. subsidiair
hij op 04 juni 2012 in de gemeente Kampen aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (twee schotwonden, te weten een inschotverwonding en een uitschotverwonding, in het bovenbeen) heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen in het boven been te schieten;
2.
hij op 04 juni 2012 te Kampen een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Van het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair
Zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad, strafbaar gesteld bij artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van verdachte een beroep gedaan op noodweer en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich in een zodanige heftige gemoedstoestand bevond dat hij slechts het wapen van aangever wilde afpakken en dat het wapen door het handgemeen is afgegaan. Verdachte is licht verminderd toerekeningsvatbaar verklaard en verdachte dient derhalve te worden ontslagen van rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
Uitgaande van de verklaring van aangever is er geen sprake van wederrechtelijke aanranding. Ook al wordt het verhaal van verdachte gevolgd, dan had hij - nadat aangever hem het wapen had getoond - weg kunnen gaan.
Het standpunt van de rechtbank
Blijkens de bewijsmiddelen en de bewezenverklaring gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangever met betrekking tot het vuurwapen - dat verdachte zelf een vuurwapen heeft meegenomen en de confrontatie heeft opgezocht - en is er geen sprake van een wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd toewijzing van de vordering benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag groot € 3.782,60, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor voornoemd bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij het opleggen van een straf rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte de laatste vijf jaren niet meer met politie en/of justitie in aanraking is gekomen en dat hij de verantwoordelijkheid draagt voor zijn dochter. Een contactverbod met aangever is niet op zijn plaats aangezien de kans op herhaling met betrekking tot aangever klein is.
De raadsvrouw is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet kan worden toegewezen omdat deze voor wat betreft het materiële deel onvoldoende is onderbouwd. Bovendien moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat aangever mede schuld heeft aan het incident.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank heeft daarbij de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Er is sprake van een zeer ernstig feit. Geweldsdelicten als het onderhavige leveren een ernstige aantasting op van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en brengen gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg. Dit klemt te meer nu het feit is gepleegd op de openbare weg op een kruising, terwijl er een wandelvierdaagse in de stad gaande was en er mensen in de buurt waren. Er zijn getuigen geweest van het incident waaronder ten minste een kind van acht jaar oud. Verdachte heeft in hoge mate gevaarzettend gehandeld, door in die omgeving een schot te lossen. De rechtbank rekent het de verdachte ernstig aan dat hij op klaarlichte dag een geladen vuurwapen bij zich had en ermee een schot heeft gelost.
Uit het psychologisch en psychiatrisch onderzoek komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische en antisociale kenmerken. Deze wordt gekenmerkt door egocentrisme, een overwaardig zelfbeeld en een gebrek aan zelfkritiek. Afhankelijkheid en machteloosheid worden slecht verdagen. Er is sprake van een verhoogde krenkbaarheid en impulsiviteit. Kwaadheid wordt amper innerlijk beleefd, maar al snel omgezet in gedrag, zonder na te denken over de gevolgen voor zichzelf en anderen. Deze persoonlijkheidskenmerken waren in relevante mate van invloed op verdachtes reflectieve vermogens en keuzevrijheid om zijn gedrag te bepalen. Verdachte is een eergevoelige man met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Bij een bewezenverklaring adviseren de psycholoog en psychiater dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater op de door hen genoemde gronden over en maakt hun oordeel tot het hare. De rechtbank concludeert op grond van deze rapporten dat het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit in licht verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 2 oktober 2012 is gebleken dat verdachte de laatste vier jaren niet is veroordeeld ter zake een delict, maar daarvoor wel veroordelingen ter zake geweldsmisdrijven op zijn naam heeft staan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een pro justitia rapport over de persoon van verdachte d.d. 1 oktober 2012 van C.J.F. Kemperman, psychiater;
- een pro justitie rapport over de persoon van verdachte d.d. 24 september 2012 van drs. A.K. Wieringa, GZ-psycholoog;
- een adviesrapport over de persoon van verdachte d.d. 23 oktober 2012 van K. van der Kam, reclasseringswerker Reclassering Nederland.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.782,60 gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Deze vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd en niet, althans onvoldoende weersproken. De hoogte is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.000,- immateriële schade en van € 782,60 materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de benadeelde partij [slachtoffer] voor dat deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij [slachtoffer] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Toepasselijke wetsartikelen
De beslissing berust, naast de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 10, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Kampen, van een bedrag van € 2.782,60 (zegge: tweeduizend tweehonderd tweeëntachtig euro en zestig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 4 juni 2012, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 2.782,60, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 37 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2012.