ECLI:NL:RBZLY:2012:BY5485

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/1785
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Minister van Defensie voor schade door gladheid op de werkplek

In deze zaak heeft eiser, werkzaam als hoofd administratie bij het Dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk Werk Regio Oost, de Minister van Defensie aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden na een val bij het legen van een papierbak op het terrein van zijn werk. De val vond plaats op 13 januari 2010, waarbij eiser door gladheid uitgleed en met zijn hoofd een afvalcontainer raakte. De Minister van Defensie had eerder, op 13 december 2010, de aansprakelijkheid voor de gezondheidsschade afgewezen, wat eiser in bezwaar aanvoerde. De rechtbank heeft de zaak op 30 augustus 2012 behandeld.

De rechtbank oordeelde dat niet in geschil was dat eiser door de gladheid is gevallen en dat dit in diensttijd is gebeurd. De rechtbank heeft onderzocht of de Minister van Defensie alle mogelijke maatregelen had genomen om het risico op ongevallen door gladheid te beperken. Het strooien bij gladheid gebeurde volgens het Bestrijdingsplan, maar de rechtbank stelde vast dat dit plan niet primair was opgesteld met het oog op de verantwoordelijkheid van de Minister als werkgever, maar als wegbeheerder voor de veiligheid van het verkeer op defensieterreinen. De rechtbank concludeerde dat de Minister niet had voldaan aan zijn zorgplicht, omdat hij niet had gezorgd voor adequate gladheidbestrijding op de plek waar het ongeval plaatsvond.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond. De Minister werd aansprakelijk gesteld voor de door eiser opgelopen gezondheidsschade en werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van de werkgever om een veilige werkomgeving te waarborgen, ook in situaties waarin specifieke beleidsplannen van toepassing zijn.

Uitspraak

RECHTBANK Zutphen
Nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/1785
uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geding tussen
[…]
wonende te Winterswijk, eiser
en
de Minister van Defensie,
verweerder,
1.Procesverloop
Bij brief van 23 maart 2010 heeft eiser verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van een val bij het legen van een papierbak op het terrein achter het gebouw waarin hij werkzaam is. Bij besluit van 13 december 2010 heeft verweerder aansprakelijkheid voor de gezondheidsschade afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 december 2011 ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 23 januari 2012 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 30 augustus 2012 behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. W.P. Ganzeboom. Voor verweerder is verschenen mr. A.W. van der Stoel.
2.Overwegingen
1.De rechtbank stelt voorop dat, ingevolge het bepaalde in artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtbank Zutphen bevoegd is om de beroepen te behandelen.
Artikel 8 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen bepaalt dat de Raad voor de Rechtspraak op het verzoek van het bestuur van een rechtbank, bij gebrek aan voldoende zittingscapaciteit of aan gespecialiseerde zittingscapaciteit in het arrondissement waarvan de rechtbank bevoegd is, tijdelijk een of meer nevenzittingsplaatsen buiten het arrondissement kan aanwijzen. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt bij het Aanwijzingsbesluit bestuursrecht Oost-Nederland (St.crt. 2012, nr. 6079), hierna te noemen het Aanwijzings¬besluit. Op grond van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder d, van het Aanwijzings¬besluit is Zwolle aangewezen als nevenzittingsplaats van de rechtbanken Almelo, Arnhem en Zutphen.
2. Eiser is werkzaam als hoofd administratie bij het Dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk Werk Regio Oost (BMW Oost) op de legerplaats Harskamp. Op 13 januari 2010 rond 15.10 uur is eiser bij het legen van een papierbak uitgegleden en heeft hij in zijn val met zijn hoofd een afvalcontainer geraakt. Ten gevolge van deze val heeft eiser nek- en hoofdpijnklachten opgelopen. De container stond bij de achteruitgang van gebouw 160 op de weg. Deze weg en de stoep ter plaatse waren niet sneeuwvrij gemaakt. Hoewel op die dag zelf niet of nauwelijks sneeuw was gevallen, was vanaf eind december 2009 sprake van strenge winterse omstandig¬heden met sneeuwval en aanhoudende gladheid. Eiser heeft in verband met de val op 15 januari 2010 een melding ongeval burgerpersoneel ingevuld. Op 23 maart 2010 heeft eiser verweerder aansprakelijk gesteld voor het ongeval.
3.Verweerder heeft het verzoek om erkenning van aansprakelijkheid voor de opgelopen (gezondheids)schade afgewezen. Daartoe is overwogen dat weliswaar causaal verband bestaat tussen het ongeval en eisers werkzaamheden, maar dat het causale verband tussen de gladheidsbestrijding op de weg en het voorkomen van het ongeval ontbreekt, aangezien eiser niet op de weg is gevallen, maar tussen de uitgang van het gebouw en de zogeheten B-route als bedoeld in het Gladheids Bestrijdingsplan van het ministerie van Defensie (het Bestrijdingsplan). Dit beleidsplan geeft een nadere uitwerking van de verplichting van verweerder als wegbeheerder op defensieobjecten om zorg te dragen voor een adequate gladheidsbestrijding. Hierin is onder meer neergelegd dat de verplichting van een wegbeheerder zich - behoudens risicovolle gebieden - niet tot de stoep uitstrekt. Voorts werd de plek rond de containers nauwelijks betreden.
Voor zover het bestrijdingplan al van toepassing is op de plaats van het ongeval, is in de optiek van verweerder aan dat plan op juiste wijze uitvoering gegeven en daarmee tevens aan verweerders zorgverplichting als werkgever.
Tenslotte is er op gewezen dat doorgaans rond de gebouwen door de gebruikers zout werd gestrooid, eiser uit hoofde van zijn functie voorafgaand zijn val het Regiohoofd BMW Oost heeft geattendeerd op de noodzaak tot bestrijding van gladheid van de wegen en de parkeer¬plaats aan de achterzijde van het gebouw en eiser samen met de “gebouwen ¬veeg¬¬ploeg” normaliter de toegang naar het gebouw aan de voorkant en de stoep aan de achterkant vrijhield door middel van sneeuwschuiver en het strooien van zout.
5.Volgens eiser is verweerder aansprakelijk voor diens val, omdat verweerder de gladheid niet (voldoende) heeft bestreden en daardoor niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan.
In dat verband is aangevoerd dat het Bestrijdingsplan niet tevens ziet op verweerders zorgplicht als werkgever, dat dit plan niet juist is uitgevoerd en verweerder andere, verder gaande maatregelen had horen te nemen.
6.Blijkens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep rust op de overheidswerkgever de zorgplicht de werkzaamheden op zodanige wijze in te richten, alsmede voor het verrichten van die werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat in de uitoefening van de werkzaamheden schade wordt geleden. Het is daarbij aan verweerder aan te tonen dat hij aan die zorgplicht heeft voldaan. Slaagt verweerder daar niet in, dan is hij gehouden tot vergoeding van de door de schending geleden schade, tenzij hij aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van eiser. De zorgplicht van verweerder strekt overigens niet op voorhand tot het uitbannen van ieder denkbaar risico, maar tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser door de gladheid is gevallen en dat dit in diensttijd is gebeurd. Het vorenstaande toetsingskader in aanmerking genomen, dient allereerst te worden beoordeeld of verweerder alle mogelijke maatregelen heeft genomen om het risico op ongevallen door gladheid zoveel mogelijk te beperken. In dit geval wijst de rechtbank er op dat het strooien bij gladheid door verweerder geschied volgens het Bestrijdingsplan. Zoals namens eiser terecht naar voren is gebracht, is dit plan niet primair opgesteld met het oog op de verantwoordelijkheid van verweerder als werkgever maar diens verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het verkeer op defensieterreinen, als wegbeheerder. Correcte uitvoering van dat plan betekend daarom niet zonder meer dat verweerder daarmee aan zijn verantwoordelijkheid als werkgever voor de veiligheid van het personeel heeft voldaan.
Tussen partijen is in discussie gebleven of op de plek waar de container stond – aan de rand van een vrij brede weg bijna tegen de stoep- al dan niet op grond van het Bestrijdingsplan had moeten worden gestrooid. Omdat de weg staat aangeduid als B-route meent eiser van wel. Verweerder heeft daarentegen aangegeven dat de container aan de rand van de weg buiten de rijstrook van 3 meter stond waarop met een strooiwagen de gladheid kan worden bestreden.
Wat daar ook van zij, nu verweerder heeft erkend dat de plaats waar het ongeval plaatsvond gevaarlijk was vanwege gladheid en daar dus een verhoogd risico op ongevallen bestond, had verweerder hoe dan ook voor gladheidbestrijding zorg had moeten dragen. Als dat niet door middel van uitvoering van het Bestrijdingsplan kon, had een andere manier moeten worden gevonden. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de leidinggevende van eiser, de heer [leidinggevende van eiser], herhaaldelijk bij verweerder heeft aangegeven dat de situatie bij de containers gevaarlijk was en heeft gevraagd om ook op die plek de gladheid te bestrijden.
Nu verweerder dit niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet voldaan heeft aan zijn zorgplicht. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat eiser bewust roekeloos gedrag heeft vertoond. Dat – zoals verweerder stelt – eiser er ook voor had kunnen kiezen het oud papier, zolang de gevaarlijke situatie bij de containers voortduurde, op een andere veilige locatie op te slaan, maakt dit niet anders.
Op grond van bovenstaande factoren, in onderlinge samenhang bezien, kan de rechtbank tot geen ander oordeel komen dan dat verweerder er niet in is geslaagd aan te tonen dat zodanige maatregelen zijn getroffen als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Verweerder is voor de schade aansprakelijk te achten en eisers beroep is derhalve gegrond.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit en het met dit besluit in stand gelaten besluit van 13 december 2010
-bepaalt, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid onder c van de Awb, dat verweerder aansprakelijk is voor de door eiser als gevolg van zijn ongeval op 13 maart 2010 opgelopen gezondheidsschade;
-veroordeelt verweerder in de kosten aan de zijde van eiser gevallen ten bedrage van € 874 ,= aan proceskosten.
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling en door deze en M.J.P. Kambeel als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.