ECLI:NL:RBZLY:2012:BY3859

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660243-12
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking van minderjarigen aan wettig gezag en vervolging in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn minderjarige kinderen zonder toestemming van de moeder naar Algerije had meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in haar vervolging, omdat de Nederlandse strafwet van toepassing is op ieder die zich in Nederland aan een strafbaar feit schuldig maakt, ongeacht waar het feit is gepleegd. De verdachte had zijn kinderen onttrokken aan het wettig gezag van de moeder, wat in strijd is met artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte had de kinderen meegenomen met de intentie om hen in Algerije te laten opgroeien, zonder toestemming van de moeder. De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, ondanks het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van onttrekking aan het gezag omdat er contact was tussen de moeder en de kinderen. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte willens en wetens zijn kinderen had onttrokken aan het wettig gezag. De rechtbank legde een werkstraf op van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. De vordering van de benadeelde partij, de moeder, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte en de benadeelde partij nog in gemeenschap van goederen getrouwd waren.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.660243-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 november 2012
in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum],
wonende [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2012 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Ben Ahmed, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2012 tot en met 16 juli 2012 te Almere en/of Brussel en/of Algiers, althans in Nederland en/of België en/of Algerije, opzettelijk (een) minderjarige(n) die de leeftijd van twaalf jaren nog niet had(den) bereikt, te weten (zijn kinderen) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige(n) gestelde gezag en/of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige(n) uitoefende,
en/of opzettelijk die minderjarige(n), die onttrokken was/waren aan het wettig over die minderjarige(n) gestelde gezag en/of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige(n) uitoefende, heeft verborgen en/of heeft onttrokken aan de nasporing van ambtenaren van de justitie en/of politie,
immers is verdachte op of omstreeks 15 januari 2012 met die minderjarige(n) vertrokken naar Algerije en daar gebleven zonder toestemming van [moeder], zijnde de moeder van die minderjarige(n), met als doel die minderjarige(n) in Algerije te laten opgroeien
en/of hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2012 tot en met 16 juli 2012 te Nederland, België en/of Algerije zijn minderjarige kinderen met het oogmerk van het wederrechtelijk onder de macht van een ander te brengen heeft meegevoerd over de grenzen van het Rijk in Europa, te weten naar Algerije.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De raadsvrouw heeft de onbevoegdheid van de rechtbank bepleit op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien de ten laste gelegde handelingen niet in Nederland hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat eveneens niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien verdachte in het bezit is van de Algerijnse nationaliteit en niet beschikt over de Nederlandse nationaliteit.
De rechtbank overweegt ten aanzien van haar bevoegdheid als volgt.
De rechtbank merkt allereerst op dat indien op grond van artikel 2 tot en met 7 van het Wetboek van Strafrecht rechtsmacht ontbreekt de officier van justitie geen recht heeft om tot strafvervolging over te gaan. Anders dan door de raadsvrouw is bepleit, betekent dit dat de rechtbank zich thans voor de vraag gesteld ziet of de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging.
Artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. In dit geval kunnen zowel plaatsen gelegen in als buiten Nederland als plaats gelden waar het stafbare feit is gepleegd. Op grond van de geldende jurisprudentie op grond van de hiervoor genoemde wetsbepaling is vervolging in Nederland van het strafbare feit mogelijk, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. Hierbij geldt niet de eis van de dubbele strafbaarheid.
De tenlastelegging heeft betrekking op een periode van 15 januari 2012 tot en met 16 juli 2012 en ziet op gedragingen die ten dele in Nederland zijn begaan. De verdenking rust op een feit dat in Nederland is aangevangen. Van onttrekken kan immers reeds sprake zijn indien de minderjarige is weggevoerd bij het wettig gezag. De rechtbank is van oordeel dat aan de officier van justitie op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht rechtsmacht toekomt en zij derhalve ontvankelijk is in haar vervolging.
De rechtbank stelt voorts vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op zondag 15 januari 2012 vernam [verbalisant] dat de twee kinderen van [moeder] door hun vader waren ontvoerd naar mogelijk Algerije. Op 5 maart 2012 deed [moeder], moeder van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], aangifte.
De politie onderhield contact met verdachte tijdens zijn verblijf in Algerije. Op 16 juli 2012 is verdachte met de kinderen uit Algerije vertrokken met het doel naar Nederland terug te keren. Dit leidde ertoe dat verdachte op 16 juli 2012 met de kinderen arriveerde op het vliegveld in Brussel (België). De verdachte werd diezelfde dag aangehouden en op 25 juli 2012 overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Het ontbreken van toestemming om de kinderen mee te nemen naar Algerije blijkt uit de volgende omstandigheden. [moeder] heeft verklaard dat zij verdachte geen toestemming heeft gegeven om de kinderen mee te nemen naar Algerije. Het proces-verbaal waaruit blijkt dat [moeder] aanstonds contact met de politie opneemt nadat zij op de hoogte is gekomen van het feit dat verdachte met hun kinderen in Algerije is. Tevens had verdachte de paspoorten en de vreemdelingendocumenten van de kinderen meegenomen, maar niet de kleding van de kinderen. Daarbij komt dat verdachte in het initiële contact met de politie heeft verklaard dat zijn kinderen Algerijns zijn en men de kinderen niet kan ophalen in Algerije.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken. Er heeft voortdurend contact plaatsgevonden tussen [moeder] en haar kinderen, waardoor zij feitelijk gezag kon uitoefening over de kinderen. Er is daardoor geen sprake van onttrekking aan het gezag. Daarbij komt dat bij verdachte het opzet – ook in voorwaardelijke zin – ontbrak.
Het oordeel van de rechtbank
Allereerst stelt de rechtbank vast dat verdachte en [moeder] op 24 juni 2002 zijn getrouwd. Verdachte en [moeder] hebben twee kinderen gekregen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
De rechtbank leidt uit voornoemde af dat op het moment dat verdachte met zijn kinderen op 15 januari 2012 vanuit Almere via Brussel naar Algerije vertrok, zowel verdachte als [moeder] het wettig gezag over hun kinderen hadden.
Uit de verklaring van [moeder] blijkt dat zij geen toestemming heeft gegeven aan verdachte om op 15 januari 2012 hun kinderen mee te nemen naar Algerije. Dit strookt met de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie waarin hij verklaart dat hij op 15 januari 2012 is weggegaan met de kinderen en dat [moeder] het hier niet mee eens was. Verdachte heeft bevestigd dat hij met voorbedachten rade is weggegaan naar Algerije en nadien heeft verteld wat hij heeft gedaan. Bij de rechter-commissaris bevestigt verdachte wederom dat hij (op zich) zonder toestemming van [moeder] de kinderen heeft meegenomen naar Algerije.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij toestemming had dan wel dat [moeder] op de hoogte was van verdachtes vertrek naar Algerije met de kinderen, acht de rechtbank gelet op de hiervoor genoemde verklaringen van verdachte onaannemelijk.
Uit de sms-berichten, de schoolgang van de kinderen in Algerije en de verklaring van verdachte tegenover [verbalisant], te weten dat de kinderen de Algerijnse nationaliteit hebben en dat de kinderen niet vanuit Nederland kunnen worden opgehaald , leidt de rechtbank af dat verdachte het doel had zijn minderjarige kinderen in Algerije te laten opgroeien.
Elk doen verkeren van een minderjarige buiten het wettig gezag kan worden beschouwd als het “onttrekken” van een deze minderjarige in de zin van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht. Het hebben van dagelijks (telefonisch) contact maakt dit niet anders. [moeder] kon immers niet adequaat het gezag uitoefening over haar kinderen, omdat de kinderen bij verdachte in Algerije verbleven.
Het opzet – waaronder eveneens is begrepen het voorwaardelijke opzet – dient gericht te zijn op de omstandigheid dat het een minderjarige betreft en de wettigheid van het gezag.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte willens en wetens zijn minderjarige kinderen heeft onttrokken aan het wettig gezag van [moeder].
De rechtbank acht het ten laste gelegde – zoals volgt uit de bewezenverklaring – wettig en overtuigend bewezen.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 15 januari 2012 tot en met 16 juli 2012 te Almere en Brussel en Algiers, opzettelijk minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hadden bereikt, te weten (zijn kinderen) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarigen gestelde gezag,
immers is verdachte op 15 januari 2012 met die minderjarigen vertrokken naar Algerije en daar gebleven zonder toestemming van [moeder], zijnde de moeder van die minderjarigen, met als doel die minderjarigen in Algerije te laten opgroeien.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, meermalen gepleegd.
7 STRAFBAARHEID
Namens de raadsvrouw is bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging nu het ten laste gelegde is begaan in een situatie van psychische overmacht. Verdachte stond onder zeer grote psychische druk. Er was sprake van een situatie van buitenkomende dwang waartegen verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Verdachte vreesde immers dat zijn kinderen hem zouden worden afgenomen.
De rechtbank verwerpt het gedane beroep op psychische overmacht en overweegt daartoe het volgende.
Weliswaar kan worden aangenomen dat de positie van verdachte niet gemakkelijk is geweest, maar op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit onder invloed verkeerde van een zodanige drang dat hij niet anders kon of behoefde te handelen dan hij toen heeft gedaan. Met name op grond van vorenstaande onder 4 concludeert de rechtbank dat uit het dossier onvoldoende aannemelijk is geworden dat er sprake zou zijn geweest van een toestand waarin verdachte niet redelijkerwijs weerstand had kunnen en behoren te bieden aan de drang om met zijn kinderen naar de Algerije te gaan.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering met uitzondering van het contact- en locatieverbod.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit bij een eventueel op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het gegeven dat hij geen contact meer heeft met [moeder] en zijn kinderen, door Humanitas een traject is gestart om begeleide omgang met de kinderen tot stand te brengen en het reeds door verdachte ondergane voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Hij heeft zijn minderjarige kinderen onttrokken aan het wettig over hen gestelde gezag door hen, zonder toestemming van de moeder, gedurende een periode van een half jaar bij hem en zijn familie in Algerije te laten verblijven. Door aldus te handelen heeft hij het voor de moeder onmogelijk gemaakt haar taak als degene met wie verdachte met het gezag was belast uit te voeren, hetgeen haar, zoals de rechtbank heeft afgeleid uit de toelichting op de gevorderde schadevergoeding, emotioneel heeft aangegrepen. Met name vanwege de jonge leeftijd van de kinderen was het van groot belang dat de moeder bij de opvoeding van haar kinderen werd betrokken.
Uit het reclasseringsadvies d.d. 18 oktober 2012, opgesteld door M. Weemers, reclasseringswerker van Tactus verslavingszorg, blijkt dat het recidiverisico is ingeschat als laag gemiddeld. Verdachte neemt weinig verantwoordelijkheid voor het ten laste gelegde en bagatelliseert de ernst ervan. Om het recidiverisico te verminderen is geadviseerd de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldingsgebod, een behandelverplichting bij De Waag, een contactverbod met [moeder] en hun twee kinderen, een verbod om zich binnen een straal van drie kilometer van [adres] te Almere te bevinden en het geven van toestemming om overleg te hebben met De Waag, het Leger des Heils, de behandelend psycholoog mevr. Savelkoel en Humanitas.
De rechtbank neemt het advies van Tactus verslavingszorg over met uitzondering van het contact- en locatieverbod, aangezien verdachte en [moeder] ook in de toekomst met elkaar verbonden zijn door hun twee kinderen.
Voorts zal de rechtbank rekening houden met het haar betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 oktober 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een taakstraf, alsmede een voorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, om de ernst van de bewezen verklaarde feiten te benadrukken en de oplegging van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. De rechtbank acht dit van bijzonder belang, aangezien verdachte en het slachtoffer ook in de toekomst aan elkaar verbonden zijn, daar zij samen twee kinderen hebben.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.
10 DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [moeder] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 1.587,61.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De verdachte en de benadeelde partij zijn thans (nog) in gemeenschap van goederen getrouwd, waardoor het niet opportuun is de materiële schadevergoeding toe te kennen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering niet voldoende is onderbouwd. De telefoonkosten zijn niet nader gespecificeerd. Daarbij komt dat de telefoonkosten zijn voldaan via de gezamenlijke rekening van verdachte en de benadeelde partij.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte en de benadeelde partij zijn thans nog in gemeenschap van goederen getrouwd. Ondanks de voorgenomen scheiding is er nog geen sprake van een boedelverdeling. De rechtbank leidt voorts uit de rekeningafschriften af dat een deel van de (ongespecificeerde) telefoonrekeningen zijn voldaan via betaling middels de gezamenlijke betaalrekening.
De vordering van de benadeelde partij levert gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
12 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57 en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
13 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag;
- veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte gedurende de proeftijd van 2 jaar de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich zal melden bij Tactus Reclassering Flevoland (Randstand 22 183 te Almere), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen bij de Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzing die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
* toestemming geeft aan Tactus Reclassering Flevoland om overleg te hebben met De Waag, het Leger des Heils, mevrouw Savelkoel (psycholoog) en Humanitas;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [moeder] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Fijnheer, voorzitter, mr. A.C. Schroten en R.M. van Vuure, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2012.