ECLI:NL:RBZLY:2012:BY3281

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
182091
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een kredietbedrag met hoofdelijke aansprakelijkheid van gedaagden

In deze zaak vorderde ABN AMRO BANK N.V. een hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een bedrag van EUR 546.477,37, vermeerderd met contractuele rente en proceskosten. De vordering was gebaseerd op een kredietovereenkomst van 25 augustus 2009, waarbij de bank een krediet in rekening-courant had verstrekt aan gedaagde sub 1, die dit bedrag niet tijdig had terugbetaald. De gedaagden, waaronder vennootschappen en hun vennoten, betwistten niet de betalingsverplichting, maar voerden aan dat de bank geen belang had bij de veroordeling omdat zij haar positie voldoende afgedekt had met het recht van hypotheek. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsregel bestaat die de bank verplicht om eerst haar hypotheekrechten uit te winnen voordat zij een vordering instelt. De rechtbank wees de vordering van de bank toe, omdat de gedaagden niet konden onderbouwen dat de bank geen belang had bij de vordering. De rechtbank veroordeelde de gedaagden hoofdelijk tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. De proceskosten aan de zijde van de bank werden begroot op EUR 6.513,31. Dit vonnis werd uitgesproken op 24 oktober 2012 door mr. T.R. Hidma en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 182091 / HZ ZA 11-206
Vonnis van 24 oktober 2012
in de zaak van
naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.G.I.W. Teunis,
tegen
1. vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge, inmiddels onttrokken.
Partijen zullen hierna de bank en gedaagden, c.q. [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte houdende overlegging producties
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij kredietovereenkomst van (laatstelijk) 25 augustus 2009 heeft de (rechtsvoorgangster van de) bank een krediet in rekening-courant van EUR 661.000,00 verstrekt aan [gedaagde sub 1]. Dit krediet moest uiterlijk op 24 maart 2010 zijn terugbetaald, hetgeen niet is gebeurd. Op deze relatie zijn de algemene voorwaarden van de bank van toepassing.
2.2. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn de enige twee vennoten van [gedaagde sub 1] en zij zijn op de voet van artikel 18 Wetboek van Koophandel hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van het door [gedaagde sub 1] verschuldigde.
2.3. Bij akte van 16 februari 2007 heeft [gedaagde sub 4] zich jegens de (rechtsvoorgangster van) bank borg gesteld voor al hetgeen de bank te eniger tijd van [gedaagde sub 1] te vorderen mocht hebben.
2.4. Zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zijn ter zake in verzuim.
2.5. De bank heeft diverse conservatoire beslagen doen leggen ten laste van [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]; de betreffende beslagstukken zijn in het geding gebracht.
3. Het geschil
3.1. De bank vordert - samengevat - de hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van EUR 546.477,37, vermeerderd met de contractuele rente van 6,5% per jaar en in de proceskosten, de (niet gespecificeerde) kosten van de beslagen daaronder begrepen.
3.2. Gedaagden voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Gedaagden betwisten (de omvang van) de betalingsverplichting aan de bank niet. Daarmee ligt het gevorderde voor dadelijke toewijzing gereed, in voege als in het dictum vermeld, nu hetgeen gedaagden als verweer hebben aangevoerd geen doel treft. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.2. Gedaagden beperken het verweer tot de stelling dat de bank geen belang heeft bij onderhavige veroordeling, aangezien de bank "haar positie voldoende afgedekt heeft met het recht van hypotheek" en de executieveiling al door de bank is aangezegd. Dat belang is er pas als met die veiling niet de gehele vordering van de bank kan worden voldaan. Voorts wijzen gedaagden erop dat zij vanwege een zakelijk geschil met een van haar investeerders zijn getroffen door een zeer omvangrijk beslag waarbij 75 percelen, c.q. beslagobjecten in conservatoir beslag zijn genomen; de bank gooit in deze penibele situatie olie op het vuur, aldus gedaagden.
4.3. In reactie hierop weerspreekt de bank een en ander bij conclusie van repliek. Gedaagden hebben niet gedupliceerd.
4.4. Niet valt in te zien dat de bank in dezen geen belang zou hebben. De niet nader geconcretiseerde stelling van gedaagden dat de bank "haar positie voldoende afgedekt heeft met het recht van hypotheek" is op geen enkele wijze onderbouwd. Onbestreden is verder het standpunt van de bank dat er geen rechtsregel is die haar voorschrijft eerst haar hypotheekrechten uit te winnen. De bank heeft bovendien niet op alle registergoederen waarop zij beslag heeft gelegd een recht van hypotheek en zij wijst er - onbetwist - op dat ten aanzien van registergoederen waarop de bank wél een hypotheekrecht heeft, de mogelijkheid bestaat van 'overwaarde', zodat zij uit dien hoofde een belang heeft bij beslaglegging. Ten slotte betoogt de bank, wederom onbestreden, dat gemelde door een investeerder gelegde beslagen een reden te meer zijn voor haar handelen jegens gedaagden.
4.5. De conclusie is dat vorenstaand verweer gedaagden hoe dan ook niet kan baten. Het niet gespecificeerde bewijsaanbod van gedaagden is bij gevolg niet ter zake dienend en wordt gepasseerd.
4.6. De bank vordert gedaagden te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 2.145,36 voor verschotten en EUR 10.320,00 voor salaris advocaat (4 rekesten x EUR 2.580,00).
4.7. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- dagvaarding EUR 88,31
- griffierecht 1.265,00
- salaris advocaat 5.160,00 (2,0 punten × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 6.513,31
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt ieder der gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de bank te betalen een bedrag van EUR 546.477,37 (vijfhonderdzesenveertig duizendvierhonderdzevenenzeventig euro en zevenendertig eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 6,5% per jaar over het toegewezen bedrag, en wel ten aanzien van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] met ingang van 24 maart 2010 en ten aanzien van [gedaagde sub 4] met ingang van 1 januari 2011, tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt ieder der gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 12.465,36,
5.3. veroordeelt ieder der gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op EUR 6.513,31,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.