RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafk[adres]
Parketnummer: 07.650260-12 (P)
Uitspraak: 29 oktober 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[Verdachte],
geboren op [datum] te [plaats],
wonende aan de [adres],
thans verblijvende in [adres].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2012 en 15 oktober 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig R. Verheul.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1
Hij op of omstreeks 9 mei 2012 te Zwolle met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een handtas en/of een portemonnee, in elk geval enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2
Hij op of omstreeks 9 mei 2012 te Zwolle [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], (respectievelijk) werkzaam als brigadier en hoofdagent bij de Regiopolitie IJsselland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: “ik maak jullie dood, kom dan! Ik kan jullie hebben”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (vervolgens) met gebalde vuisten op die [slachtoffer 3] is toegelopen en/of (daarbij) die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: “ik pak je, klootzak”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3
Hij op of omstreeks 16 juli 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning op of aan de [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat hetgeen onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder voornoemde feiten ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouwe vrijspraak betoogd van de ten laste gelegde braak. De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd dat juridisch gezien de diefstal van de tas wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard doch dat haar cliënt niet het huis is binnengegaan met de intentie om de tas te stelen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouwe primair vrijspraak betoogd. De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd dat de lezingen over wat haar cliënt zou hebben geroepen verschillen en derhalve niet duidelijk is wat haar cliënt zou hebben gezegd zodat onderhavig ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouwe zich op het standpunt gesteld dat de uitlatingen van verdachte bij de verbalisanten niet de redelijke vrees hebben kunnen opgewekken dat zij het leven zouden verliezen, nu cliënt reeds was bewerkt met pepperspray en was geslagen door vier agenten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde.
Op woensdag 9 mei 2012 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van diefstal van haar handtas met daarin een portemonnee vanuit haar woning.
Zij heeft op 9 mei 2012 bij de politie verklaard dat zij thuis was en op een gegeven moment zag dat een personenauto voor haar woning stopte.
Vervolgens zag zij dat haar ex-vriend, te weten verdachte, uitstapte.
Vervolgens zag zij dat verdachte naar de voorkant van haar woning liep en aanbelde. Vanuit de woning heeft aangeefster verdachte aangesproken dat zij geen behoefte had aan een gesprek met verdachte in haar woning en heeft vervolgens aan verdachte gevraagd haar te bellen.
Aangeefster is vervolgens naar boven gelopen alwaar zij haar vriendin [persoon 1] heeft gebeld. Vervolgens heeft aangeefster de politie gebeld.
Ondertussen hoorde aangeefster verdachte aan alle deuren trekken. Ook hoorde zij dat verdachte een sleutel gebruikte doch dat het niet lukte binnen te komen omdat aangeefster alle sloten had laten vervangen.
Vervolgens hoorde zij dat verdachte bezig was de woning te betreden. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte met geweld een slotje van een ren heeft verbroken en vervolgens door een raampje van de woning naar binnen is geklommen.
Vervolgens heeft aangeefster verklaard dat zij met verdachte op enig moment in de woonk[adres] stond. Zij hoorde dat verdachte zei dat hij de hond wilde meenemen. Vervolgens heeft aangeefster de hond gepakt en is met de hond naar buiten gelopen.
Op enig moment zag zij dat verdachte met haar handtas de woning verliet.
Op 10 mei 2102 heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij samen met zijn k[adres]aad, [persoon 2], naar het huis aan de [adres] is gegaan om de pukcode van zijn telefoon op te halen en om zijn hond te zien.
Vervolgens heeft verdachte verklaard dat toen hij constateerde dat er andere sloten op zijn huis waren aangebracht hij via het kattenhok de woning heeft betreden. Verdachte heeft daartoe het slot dat op het kattenhok zat, verbroken.
Volgens verdachte rende [slachtoffer 1] toen ineens met de hond naar buiten. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens de handtas van die [slachtoffer 1] op de bank zag staan. Verdachte heeft de tas gepakt en geopend. Verdachte zag dat de tas haar portemonnee bevatte.
Vervolgens heeft verdachte de tas met daarin de portemonnee onder zijn jas meegenomen en de woning verlaten.
Op 15 oktober 2012 heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij naar de woning is gegaan om zijn hond te zien en de staat van zijn woning te bekijken, aangezien hij door zijn detentie geruime tijd niet meer in zijn woning was geweest. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij de tas van [slachtoffer 1] heeft meegenomen, omdat hij op dat moment had gezien dat in de portemonnee van die [slachtoffer 1] XTC-pillen zaten en hij daarmee wilde aantonen dat zij drugs gebruikte.
Op 10 mei 2012 heeft [persoon 2] bij de politie verklaard dat hij op 9 mei samen met verdachte naar het huis aan de [adres] is gegaan. [persoon 2] heeft verklaard dat verdachte graag zijn hond wilde zien alsook de staat van het huis.
Vervolgens heeft die [persoon 2] verklaard dat nadat verdachte in het huis was geweest verdachte weer in de auto stapte waarna die [persoon 2] wegreed. Na een paar honderd meter liet verdachte aan die [persoon 2] een tas zien die hij onder zijn jas vandaan haalde. [persoon 2] heeft vervolgens verklaard dat hij al snel begreep dat het de tas van [slachtoffer 1] moest zijn. [persoon 2] zag toen dat verdachte een portemonnee uit de tas haalde.
Gezien de bewijsmiddelen voornoemd in onderlinge samenhang bezien, heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte de intentie heeft gehad zijn eigen woning binnen te dringen om zich goederen van die [slachtoffer 1] wederrechtelijk toe te eigenen. Naar het oordeel van de rechtbank was het verdachte te doen om zijn hond en de staat van zijn woning te aanschouwen. Pas toen verdachte in de woning was en de tas van die [slachtoffer 1] (met daarin haar portemonnee) op de bank zag staan, is bij verdachte het oogmerk ontstaan om die tas en portemonnee mee te nemen, hetgeen hij heeft gedaan. De rechtbank zal verdachte derhalve van de ten laste gelegde braak, verbreking en/of inklimming vrijspreken.
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte zich de tas en de portemonnee wederrechtelijk heeft toegeëigend zodat de diefstal van de tas en portemonnee wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Op woensdag 9 mei 2012 is door verbalisanten [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [verbalisant 1] een proces-verbaal van aanhouding van verdachte opgemaakt waarin het volgende valt te lezen.
Verbalisanten hebben op 9 mei 2012, naar aanleiding van een melding, het verzoek gekregen zich te begeven naar de [adres] te Zwolle alwaar een vrouw zou worden bedreigd door haar ex-vriend.
Ter plaatse aangekomen hoorden verbalisanten van de vrouw in kwestie dat de ex-vriend, samen met een vriend, wonende aan de [adres] te Zwolle, in een auto was weggereden. Verbalisanten hebben zich vervolgens naar de [adres] te Zwolle begeven alwaar zij verdachte en zijn vriend aantroffen.
Verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben zich vervolgens naar de bijrijderkant van de personenauto begeven.
Verbalisant [slachtoffer 3] heeft vervolgens het deurportier geopend en geroepen dat verdachte was aangehouden. Verbalisant [slachtoffer 3] zag vervolgens dat verdachte uitstapte en een agressieve houding aannam. Vervolgens heeft [slachtoffer 3] geroepen dat verdachte was aangehouden en dat bij niet meewerken geweld zou worden toegepast.
Verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hoorden verdachte vervolgens roepen “ ik maak jullie dood, kom dan, ik kan jullie hebben, of woorden van gelijke strekking”.
Na meerdere malen waarschuwen hebben verbalisanten pepperspray gebruikt waar verdachte, naar zeggen van verbalisanten, niet op reageerde.
Verbalisant [slachtoffer 3] zag vervolgens dat verdachte hierop met gebalde vuisten op hem afliep met de woorden “ik pak je, klootzak”.
Vervolgens hebben verbalisanten de wapenstok ter hand genomen en verdachte meerdere malen geslagen om het verzet te breken.
Verdachte heeft op 10 mei 2012 bij de politie verklaard dat bij de aanhouding hem werd gezegd meteen op zijn knieën te gaan zitten maar dat verdachte dit niet wilde. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet meewerkte omdat hij de manier waarop hij werd behandeld oneerlijk vond. Voorts heeft verdachte verklaard dat toen hij een klap kreeg en tegen hem pepperspray werd gebruikt, hij alleen maar kwader werd en nog minder wilde opgeven.
In zijn tweede verklaring op 10 mei 2012 heeft verdachte bij de politie verklaard dat het zou kunnen dat hij dreigende taal heeft gebruikt en dat hij zich kan indenken dat de verbalisanten zich bedreigd hebben gevoeld.
Ter terechtzitting op 15 oktober 2012 heeft verdachte verklaard dat hij woede ervaart bij onrecht en dat hij op 9 mei 2012 wel opgefokt was.
Op 10 mei 2012 heeft [persoon 2] bij de politie verklaard dat toen hij bij zijn huis aan kwam rijden de politie er al was en hij vervolgens uit de auto werd getrokken. [persoon 2] zag dat verdachte door de andere agenten werd aangehouden en zich daarbij verzette.
[persoon 2] heeft verklaard dat verdachte de agenten uitdaagde met “kom dan, kom dan”. Voorts heeft hij een hoop gescheld gehoord van verdachte.
De rechtbank overweegt dat bij een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal er in beginsel van mag worden uitgegaan dat de inhoud van dat proces-verbaal een getrouwe weergave is van de feiten en omstandigheden zoals een en ander zich heeft afgespeeld. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier geen aanknopingspunten het ambtsedig proces-verbaal anders dan als betrouwbaar te kwalificeren.
De rechtbank gaat derhalve uit van de juistheid van het voornoemd proces-verbaal.
De omstandigheid dat getuige [persoon 2] en verdachte verklaren dat zij zich de precieze bewoordingen niet meer kunnen herinneren doet daar niet aan af.
Bewijsverweren.
Met betrekking tot de bewoordingen “ik pak je, klootzak” is de rechtbank van oordeel dat die zinsnede geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven inhoudt. De rechtbank zal verdachte derhalve van dat gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
Met betrekking tot het door de raadsvrouwe aangevoerde ontbreken van een redelijke vrees bij de verbalisanten overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Uitzonderingen op die regel kunnen gevallen zijn waarin bijvoorbeeld sprake is van scherts, spel of beeldspraak.
Verbalisanten hebben naar verdachte geroepen dat hij was aangehouden waarop verdachte met een dreigende houding de auto uitstapte en de woorden “ ik maak jullie dood, kom dan, ik kan jullie hebben, of woorden van gelijke strekking” uitte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij opgefokt was en woede ervoer.
Gezien de aard van de door verdachte gedane uitlatingen alsmede de omstandigheden waaronder die zijn gedaan – te weten: nog voordat enige vorm van geweld door de verbalisanten was gebruikt – is de rechtbank van oordeel dat bij die verbalisanten de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het risico liepen slachtoffer te worden van een levensdelict. Dat de verbalisanten met meer in getale waren, doet daar niet aan af.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van een uitzondering zoals scherts, spel of beeldspraak.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het overige onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van feit 3 sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- Proces-verbaal van aangifte door aangever [slachtoffer 4] ;
- Bekennende verklaring van verdachte .
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1
Hij op 9 mei 2012 te Zwolle met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een handtas en een portemonnee, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1];
2
Hij op 9 mei 2012 te Zwolle [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], (respectievelijk) werkzaam als brigadier en hoofdagent bij de Regiopolitie IJsselland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: “ik maak jullie dood, kom dan! Ik kan jullie hebben”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
3
Hij op 16 juli 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning aan de [adres], toebehorende aan een ander dan aan verdachte, heeft vernield.
Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
1
Diefstal;
Strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
3
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De raadsvrouwe van verdachte heeft subsidiair ter terechtzitting betoogd dat haar cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd dat haar cliënt door het door de verbalisanten toegepaste geweld dusdanig onder druk kwam te staan en boos werd dat de bedreigingen zijn geuit vanuit een situatie van psychische overmacht.
De rechtbank overweegt het volgende.
Indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, zal de rechtbank op grond van dat verweer moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Aan psychische overmacht als strafuitsluitingsgrond dienen dan ook zeer prangende en acute omstandigheden ten grondslag te liggen.
Uit het ambtsedig proces-verbaal valt op te maken dat verdachte reeds een agressieve houding aannam en de bedreigende woorden uitte vóórdat enige vorm van geweld door de verbalisanten was gebruikt.
De rechtbank is gezien het voornoemde van oordeel dat derhalve niet valt in te zien dat sprake is geweest van een van buiten komende drang in de vorm van toegepast geweld waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. De omstandigheden houden naar het oordeel van de rechtbank niet de prangende en acute omstandigheden in die zijn vereist voor een geslaagd beroep op psychische overmacht.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, alsmede een contactverbod met mevrouw [slachtoffer 1] voor de duur van 2 jaren op straffe van hechtenis van 1 week voor elke keer dat verdachte het bevel negeert en het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van dit verbod.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft de rechtbank primair verzocht, bij bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Subsidiair heeft de raadsvrouwe de rechtbank verzocht een werkstraf op te leggen met een voorwaardelijk deel. Tot slot heeft de raadsvrouwe zich op het standpunt gesteld dat haar cliënt en mevrouw [slachtoffer 1] samen een koopwoning hebben en daarvoor overleg moeten kunnen plegen. De raadsvrouwe verzoekt de rechtbank derhalve geen contactverbod op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft de onderhavige feiten, naar het oordeel van de rechtbank, vooral vanuit een gevoel van eigenrichting gepleegd zonder daarbij rekening te houden met de situatie en gevoelens van anderen. Verdachte heeft voorts geweigerd mee te werken aan zijn aanhouding waardoor ook hijzelf, blijkens de overgelegde medische letselrapportage betreffende verdachte d.d. 10 mei 2012, aanzienlijk fysiek letsel heeft opgelopen. Door te handelen zoals is bewezenverklaard heeft verdachte personen gedupeerd en vrees aangejaagd. In beginsel rechtvaardigt het gedrag van verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte – blijkens genoemde letselrapportage – aanzienlijk (kneuzings)letsel heeft opgelopen dat kan worden gerelateerd aan het meermalen slaan met een wapenstok , is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van de periode dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, afdoende is, mede gelet op het justitieel verleden van verdachte.
Het opleggen van een contactverbod acht de rechtbank gezien de omstandigheden met betrekking tot de voorgenomen verkoop van de gezamenlijke woning niet opportuun. De rechtbank zal het contactverbod derhalve niet opleggen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. L.J. Bosch, voorzitter, mrs. F. van der Maden en M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2012.
Mr. M. Aksu voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.