ECLI:NL:RBZLY:2012:BY2250

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.686112-12
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen verdachte wegens meineed

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 oktober 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meineed. De verdachte had op 23 februari 2012 als getuige verklaard in een strafzaak tegen een medeverdachte, waarbij hij opzettelijk valse verklaringen had afgelegd over zijn betrokkenheid bij een overval op een Albert Heijn filiaal in Deventer op 28 december 2010. Tijdens de terechtzitting op 7 februari 2012 had de verdachte verklaard dat hij samen met twee anderen de overval had gepleegd, maar later, tijdens de zitting op 15 oktober 2012, gaf hij toe dat hij had gelogen onder druk van de medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meineed, maar sprak hem vrij van andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 2 maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit schuldig maakt. De rechtbank overwoog dat de verdachte onder ede had gelogen en dat dit zijn geloofwaardigheid had aangetast. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte zich had schuldig gemaakt aan meineed en de eerder opgelegde PIJ-maatregel, die tot 8 maart 2014 loopt. De beslissing om een voorwaardelijke straf op te leggen was bedoeld om de verdachte de kans te geven zijn leven weer op te pakken na afloop van de maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.686112-12 (P)
Uitspraak: 29 oktober 2012
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres)
thans verblijvende (verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R.M. Schoo.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 23 februari 2012 te Zwolle ter terechtzitting van de strafkamer van de Rechtbank Zwolle-Lelystad als getuige in de zaak tegen (naam medeverdachte), nadat hij in handen van de voorzitter van de strafkamer op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert en/of daaraan rechtsgevolgen verbindt, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard
- “u vraagt mij naar de overval op de Albert Heijn die op 28 december 2010 in Deventer heeft plaatsgevonden. Ik was bij die overval betrokken samen met mijn broer en een derde persoon van wie ik de naam niet wil noemen.
- verdachte (naam medeverdachte) was niet de derde persoon die bij de overval betrokken was. De verbalisant die het verhoor afnam hield mij voor wat volgens hem de waarheid was en ik heb dat verhaal van hem overgenomen.
- ik heb van de verbalisant gehoord wat mijn broer (naam broer) had verklaard, waaronder dat (naam broer) in zijn verklaring de naam van verdachte had genoemd. De verbalisant die mijn verhoor heeft afgenomen, had de verklaring van mijn broer bij zich en ik mocht er wel inkijken.
- ik heb daarna de inhoud van de verklaring van mijn broer overgenomen.
- ik heb de details die de verbalisant mij had voorgehouden uit de verklaringen van mijn broer onthouden”.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat hetgeen ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder voornoemd feit ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 7 februari 2012 , terwijl hij werd gehoord als verdachte in verband met een overval op een filiaal van Albert Heijn te Deventer, verklaard over de rol van medeverdachte (naam medeverdachte). Verdachte heeft tijdens die zitting verklaard dat hij samen met twee andere jongens op 28 december 2010 een overval heeft gepleegd bij Albert Heijn aan het (adres) te Deventer. Verdachte heeft verklaard dat hij min of meer onder bedreiging met zijn broer en (naam medeverdachte) is meegegaan. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij wist dat (naam medeverdachte) een pistool bij zich had.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 29 februari 2012 valt op te maken dat de broer van verdachte, medeverdachte (naam broer), tegenover verbalisant (naam verbalisant) heeft verklaard dat bij de betreffende overval zowel hij, zijn broer (verdachte) en (naam medeverdachte) betrokken waren.
Ter terechtzitting op 23 februari 2012 , alwaar verdachte is gehoord als getuige in de strafzaak tegen
(naam medeverdachte), heeft verdachte verklaard dat hij bij de overval op 28 december 2010 te Deventer betrokken was, samen met zijn broer en een derde persoon waarvan hij de naam niet wil noemen. Verdachte heeft voorts verklaard dat verdachte (naam medeverdachte) niet de derde persoon was die bij de overval betrokken was. Voorts heeft verdachte verklaard dat de verbalisant die het verhoor afnam hem voorhield wat volgens hem de waarheid was en hij dat verhaal toen van de verbalisant heeft overgenomen.
Verdachte zou van de verbalisant hebben gehoord wat zijn broer (naam broer) had verklaard, waaronder dat (naam broer) in zijn verklaring de naam van verdachte had genoemd. De verbalisant die zijn verhoor had afgenomen, had de verklaring van zijn broer bij zich en verdachte mocht er wel inkijken.
Verdachte heeft verklaard dat hij daarna de inhoud van de verklaring van zijn broer heeft overgenomen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij de details die de verbalisant hem had voorgehouden uit de verklaringen van zijn broer heeft onthouden.
Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij niet onder druk is gezet en dat hij ook niet tegen zijn raadsman heeft gezegd dat dit wel zo was.
Ter terechtzitting op 15 oktober 2012 , alwaar verdachte is gehoord als verdachte in de strafzaak tegen hem vanwege de verdenking van meineed, heeft verdachte verklaard dat hij ter terechtzitting op 23 februari 2012 - in zijn hoedanigheid als getuige - heeft gelogen over de rol van (naam medeverdachte) bij de overval op 28 december 2010 te Deventer. Verdachte heeft ter terechtzitting op 15 oktober 2012 verklaard dat hij door bepaalde personen, alsook door (naam medeverdachte) zelf onder druk is gezet om zijn verklaring omtrent de rol van (naam medeverdachte) te wijzigen. Verdachte heeft verklaard ook door (naam medeverdachte) te zijn gebeld en een brief van die (naam medeverdachte) te hebben gehad.
Gezien voornoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem ten laste is gelegd.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat
Hij op 23 februari 2012 te Zwolle ter terechtzitting van de strafkamer van de Rechtbank Zwolle-Lelystad als getuige in de zaak tegen (naam medeverdachte), nadat hij in handen van de voorzitter van de strafkamer op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard
- “u vraagt mij naar de overval op de Albert Heijn die op 28 december 2010 in Deventer heeft plaatsgevonden. Ik was bij die overval betrokken samen met mijn broer en een derde persoon van wie ik de naam niet wil noemen.
- verdachte (naam medeverdachte) was niet de derde persoon die bij de overval betrokken was. De verbalisant die het verhoor afnam hield mij voor wat volgens hem de waarheid was en ik heb dat verhaal van hem overgenomen.
- ik heb van de verbalisant gehoord wat mijn broer (naam broer) had verklaard, waaronder dat (naam broer) in zijn verklaring de naam van verdachte had genoemd. De verbalisant die mijn verhoor heeft afgenomen, had de verklaring van mijn broer bij zich en ik mocht er wel inkijken.
- ik heb daarna de inhoud van de verklaring van mijn broer overgenomen.
- ik heb de details die de verbalisant mij had voorgehouden uit de verklaringen van mijn broer onthouden”.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
In de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen;
Strafbaar gesteld bij artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat zijn cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat zijn cliënt door (naam medeverdachte) dusdanig onder druk is gezet zijn verklaring omtrent de rol van die (naam medeverdachte) te wijzigen, dat sprake is geweest van psychische overmacht.
De rechtbank overweegt het volgende.
Indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, zal de rechtbank op grond van dat verweer moeten onderzoeken of de voorwaarden voor aanvaarding van psychische overmacht zijn vervuld. Die houden in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Aan psychische overmacht als strafuitsluitingsgrond dienen dan ook zeer prangende en acute omstandigheden ten grondslag te liggen.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 15 oktober 2012 verklaard dat hij door (naam medeverdachte) persoonlijk is benaderd via de telefoon en per brief. Voorts heeft verdachte verklaard dat jongens die (naam medeverdachte) kennen, hem – in de instelling waar hij verbleef – hebben bedreigd en hebben gemaand zijn verklaring omtrent de rol van (naam medeverdachte) te herzien. De jongens zouden hem hebben vastgepakt en gedreigd hebben hem op te zoeken tijdens zijn verlof als verdachte zijn verklaring niet zou wijzigen.
Ter terechtzitting op 15 oktober 2012 heeft verdachte zijn stelling omtrent de op hem door en namens (naam medeverdachte) uitgeoefende druk op geen enkele wijze onderbouwd. Ook zijn verklaring omtrent de bedreigingen die zouden zijn geuit en het telefonisch contact met die (naam medeverdachte) is niet nader geconcretiseerd. De brief die verdachte van (naam medeverdachte) zou hebben ontvangen, zou verdachte hebben weggegooid.
De rechtbank is gezien het voornoemde van oordeel dat uit het dossier en de door verdachte afgelegde verklaring op 15 oktober 2012 niet valt te concluderen noch valt te verifiëren dat, zoals gesteld, sprake is geweest van een van buiten komende drang in de vorm gedragingen van of namens (naam medeverdachte), waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. De door verdachte niet nader onderbouwde geschetste omstandigheden houden naar het oordeel van de rechtbank niet de prangende en acute omstandigheden in die zijn vereist voor een geslaagd beroep op psychische overmacht.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot 2 maanden jeugddetentie, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, indien het beroep op psychische overmacht door de rechtbank wordt verworpen, zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 23 februari 2012 – ten overstaan van de Meervoudige Strafkamer en terwijl hij onder ede stond – opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid verklaard omtrent de rol van een medeverdachte tijdens een overval op een filiaal van Albert Heijn op 28 december 2010 .
Verdachte heeft daarmee niet alleen de waarheid geweld aangedaan maar tevens zijn eigen geloofwaardigheid aangetast. De rechtbank rekent dit verdachte dan ook zwaar aan.
Verdachte verblijft thans in de (verblijfplaats) in het kader van een eerder opgelegde PIJ-maatregel. Die maatregel loopt in beginsel, behoudens verlenging, tot 8 maart 2014.
Om verdachte enigszins de kans te geven na afloop van voornoemde maatregel zijn leven weer op te pakken, is de rechtbank tot de beslissing gekomen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, in de vorm van 2 maanden jeugddetentie, op te leggen. Daarnaast zal de rechtbank, als stok achter de deur teneinde het risico op recidive te verminderen, een proeftijd opleggen van 2 jaren.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77x en 77y van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 2 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De jeugddetentie zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. M. Aksu, voorzitter, mrs. F. van der Maden, tevens kinderrechter en mr. L.J. Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2012.
Mr. Aksu voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.