RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 12/2055
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
A te B,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.L.A. Helmer, advocaat te ’s-Gravenhage,
de Staatssecretaris van Financiën,
verweerder.
Bij besluit van 31 augustus 2012 heeft verweerder aan verzoeker met ingang van
2 september 2012 disciplinair ontslag verleend. Bij brief van 1 oktober 2012 heeft
verzoeker daartegen bezwaar gemaakt.
Op 1 oktober 2012 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat het bestreden besluit wordt geschorst, dat verzoeker dient te worden toegelaten tot zijn werkplek of tot ander passend werk en dat verweerder de betaling van verzoekers bezoldiging dient te hervatten.
Het verzoek is ter zitting van 19 oktober 2012 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Helmer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. mr. A.K. Eisma en R.M. Laurs
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Verzoeker was tot aan zijn ontslag werkzaam als hondengeleider op Schiphol. In april 2011 is melding gedaan van stelselmatig grensoverschrijdend gedrag van verzoeker ten opzichte van vrouwelijke collega’s. Verweerder heeft verzoeker geschorst in de uitoefening van zijn ambt en heeft hem de toegang tot de gebouwen van de dienst ontzegd. Verweerder heeft naar aanleiding van de ten aanzien van verzoeker geuite beschuldigingen onderzoek verricht. Dit onderzoek is op 31 oktober 2011 afgerond. Zeven vrouwelijke collega’s van verzoeker hebben verklaard over ongewenste intimiteiten door verzoeker die deels onder werktijd plaatsvonden. Zij hebben ondermeer verklaard dat verzoeker seksueel getinte, dan wel suggestieve, sms-berichten aan hen heeft gestuurd.
Aan verzoeker is disciplinair ontslag verleend op grond van het bepaalde in artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR). Op grond van het bepaalde in artikel 80, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft. Op grond van het tweede lid, van artikel 80 van het ARAR omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Verweerder verwijt verzoeker dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenste gedrag.
Er is sprake geweest van ongewenste sexueel getinte intimiteiten, pesten of treiteren en van het creëren van een onprettige en onveilige werkomgeving. Het geconstateerde plichtsverzuim is zo ernstig dat hierom aan verzoeker disciplinair ontslag is verleend.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Voor zover sprake is geweest van intimiteiten tussen verzoeker en vrouwelijke collega’s, was sprake van wederkerigheid. Op de werkvloer is sprake van spanningen tussen groepen collega’s. Verzoeker vermoedt dat hij het slachtoffer is van een complot. Het door verweerder verrichte onderzoek is niet zorgvuldig geweest.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat slechts sprake kan zijn van plichtsverzuim, indien de gedragingen die de ambtenaar verweten worden aannemelijk zijn. Op zorgvuldige wijze dient te zijn vastgesteld wat heeft plaatsgevonden en onder welke omstandigheden dit het geval is geweest.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is aannemelijk dat verzoeker aan zeven vrouwelijke collega’s en in grote schaal aan met name aan […], [….] en [….], seksueel getinte, dan wel suggestieve, sms-berichten heeft gestuurd. De voorzieningenrechter leidt dit af uit de verklaringen van de vrouwen en de verklaringen van […] en [….]. Het dossier bevat voorts een aantal seksueel getinte Hyves-tikken van verzoeker aan […] en een sms-bericht van verzoeker aan [….] met de tekst: “Ik zit op de bank, denk aan jou, een keer raden wat ik aan het doen ben”. Dit laatste bericht kan zeker als een ongewenste sexuele getinte intimiteit worden opgevat.
De verklaringen die zijn afgelegd door de vrouwen en door […] en […] acht de voorzieningenrechter gelet op de inhoud en gelezen in samenhang met elkaar geloofwaardig. Verzoeker daarentegen heeft zijn stelling dat er sprake zou zijn van een complot om hem zwart te maken, op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
De afgelegde verklaringen en de in het dossier aangetroffen berichten laten een beeld zien van een patroon van handelen van verzoeker waarbij sprake is van aanhoudend en doorgaand benaderen van vrouwelijke collega’s met sexueel getinte berichten.
De stelling van verzoeker dat deze berichten gezien moeten worden in een context waarbij de vrouwen in meer of mindere mate meegaand gedrag hebben getoond, waarbij hij met name wijst op […], volgt de rechtbank niet. Duidelijk is dat de zeven vrouwen waarom het gaat (uiteindelijk) alle niet gediend waren van verzoekers gedrag in dit opzicht. Het moge zo zijn dat […] ook vrijmoedig in haar uitingen was, maar uit de verklaring van […] blijkt dat verzoeker ook voor haar de grens duidelijk had overschreden.
De voorzieningenrechter acht met name ook de door […] gegeven beschrijving van de gang van zaken geloofwaardig. Haar beleving en worsteling met de problematiek acht de voorzieningenrechter navolgbaar.
Dat […] op een onderdeel anders verklaard heeft, maakt de verklaringen van […] nog niet ongeloofwaardig.
De verklaring van […], dat zij van verzoeker had gehoord dat hij een seksuele relatie had met […] acht de voorzieningenrechter niet ongeloofwaardig. Dat deze […] zelf heeft verklaard dat van een dergelijke relatie geen sprake is geweest, doet op zichzelf genomen niet af aan de verklaring van […] over wat zij van verzoeker heeft gehoord.
Verweerder verwijt verzoeker voorts dat hij vrouwen die niet reageerden op zijn berichten op de werkvloer negeerde.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is, gelet op de verklaringen die hierover zijn afgelegd, aannemelijk dat meerdere vrouwelijke collega’s verzoekers gedrag, als zij niet (meer) reageerden of wensten te reageren op zijn berichten, als een vorm van pesten hebben ervaren. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrecht dient ook een dergelijk gedrag gerelateerd aan de ongewenste intimiteiten als een vorm van grensoverschrijdend gedrag te worden aangemerkt.
Het verwijt van verweerder aan verzoeker dat hij zijn vrouwelijke collega’s […] en […] tevens ongewenst op intieme wijze zou hebben aangeraakt, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd.
De verklaring van […] is te vaag, terwijl de getuigenis van […], die op zich concreter is, zonder bijkomend bewijs onvoldoende moet worden geacht om de aanrakingen aan verzoeker te verwijten.
Gelet hierop treft het verwijt aan verzoeker, dat hij over de aanrakingen ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd dan wel geen openheid van zaken heeft gegeven, evenmin doel.
Ook het plaatsen van foto’s met uniform op persoonlijke netwerksites kan verzoeker naar het oordeel van de rechtbank niet worden verweten. Weliswaar heeft verweerder bij zijn personeel aangedrongen voorzichtig om te gaan met uitingen op internet, maar niet is aannemelijk geworden dat er sprake is van een duidelijke en bekendgemaakte algemene norm bij overschrijding waarvan er sprake is van plichtsverzuim. Een aanwijzing aan verzoeker tot voorzichtig gedrag was passend geweest.
Gelet op het voorgaande is er naar voorlopig oordeel van de rechtbank sprake van plichtsverzuim. Verweerder was op grond van het bepaalde in artikel 80, eerste lid, van het ARAR bevoegd om verzoeker hiervoor disciplinair te straffen. Niet gebleken is dat het plichtsverzuim verzoeker niet kan worden verweten.
Verweerder heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het plichtsverzuim terecht als ernstig aangemerkt.
Het op grote schaal, aanhoudend en doorgaand ongewenst intiem benaderen van vrouwelijke
collega’s waarvan het dossier blijk geeft, leidt en heeft daadwerkelijk ook geleid tot een ernstige verstoring van de interne orde van de dienst. Dat de vrouwelijke collega’s divers hebben gereageerd op het grensoverschrijdend gedrag van verzoeker doet hieraan niet af. Uiteindelijk hebben alle vrouwen het in meer of mindere mate als ongewenst beleefd. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen, dat op verweerder de taak rust om voor zijn medewerkers te zorgen voor een prettige en veilige werkomgeving waarin zij verschoond blijven van ongewenste intimiteiten als waarvan in dit dossier sprake is.
Vastgesteld kan worden dat de verstoring van de interne orde voort is gegaan en is geïntensiveerd door de houding van verzoeker dat hij van meet af aan alles ontkent en de schuld steeds buiten zichzelf legt. Terecht heeft verweerder het gebrek aan zelfreflectie meegewogen bij het bepalen van de strafmaat.
Verzoeker heeft bezwaren aangevoerd tegen de door verweerder gevoerde procedure. In het algemeen geldt dat procedurele onvolkomenheden bij het besluit op bezwaar kunnen worden hersteld. Dit geldt bijvoorbeeld voor het bezwaar, dat relevante verklaringen in strijd met de zorgvuldigheid niet zijn overgelegd. Overigens is de voorzieningenrechter hiervan niet gebleken.
De voorzieningenrechter acht de afgelegde verklaringen helder, genuanceerd en navolgbaar.
Niet aannemelijk is gemaakt dat verder onderzoek naar de interne verhoudingen binnen het team van hondengeleiders een ander licht op de zaak zouden werpen. Er is nog geen begin van een vermoeden geleverd voor de aanwezigheid van een complot om verzoeker zwart te maken of van onderlinge beïnvloeding die collega’s zouden hebben aangezet tot nadelige verklaringen over verzoeker. De verklaringen schetsen ook geen eenzijdig negatief beeld over verzoeker. Verzoeker wordt door alle betrokkenen gekenschetst als een vriendelijke en betrokken collega die zijn werk goed doet.
Niet aannemelijk is gemaakt, dat bij het horen van collega’s, in het kader van het onderzoek in de vraagstelling sprake is geweest van een onacceptabele mate van sturing van het gesprek.
Evenmin is aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van gelijke gevallen, die door verweerder anders zijn behandeld dan verzoeker.
Verzoeker heeft betoogd dat de commissie seksuele intimidatie ten onrechte niet is ingeschakeld. Deze commissie is meer deskundig dan verweerder om vast te stellen of sprake is geweest van seksuele intimidatie.
Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verweerder op grond van enig wettelijk voorschrift verplicht was om de commissie seksuele intimidatie in dit geval in te schakelen. Ook de zorgvuldigheid brengt een dergelijke verplichting niet mee. Verweerder heeft naar aanleiding van de verklaringen die hij heeft ontvangen, het onderzoek naar verzoekers gedrag zo mogen oppakken als is gebeurd en dat is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet onzorgvuldig gebeurd
De voorzieningenrechter wijst er op dat in bezwaar een volledige heroverweging van het bestreden besluit dient plaats te vinden, waarbij het aan verzoeker te maken verwijt en de ernst daarvan worden vastgesteld. In dat kader zal nogmaals dienen te worden beoordeeld welke straf passend is.
Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het ontslagbesluit te schorsen en verweerder te gelasten verzoeker weer tot het werk (of ander passend werk) toe te laten. Het dossier geeft daartoe gelet op voorgaande overwegingen geen aanleiding. Datzelfde geldt voor het verzoek om de betaling van de bezoldiging aan verzoeker te doen hervatten.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzieningenrechter, en door hem en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.