RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknummer : 584732 CV 11-7720
datum : 23 oktober 2012
de besloten vennootschap [EISENDE PARTIJ] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
eisende partij, verder te noemen: ‘[EISENDE PARTIJ]’,
gemachtigde mr. Z.B. Gyömörei, advocaat te Den Haag,
de besloten vennootschap [GEDAAGDE PARTIJ] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: ‘[GEDAAGDE PARTIJ]’,
gemachtigde mr. M. al Mansouri, advocaat te Utrecht.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 24 november 2011
- het antwoord van [GEDAAGDE PARTIJ]
- de repliek van [EISENDE PARTIJ]
- de dupliek van [GEDAAGDE PARTIJ]
- de akte uitlating van [EISENDE PARTIJ].
De vordering van [EISENDE PARTIJ] strekt ertoe dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [GEDAAGDE PARTIJ] zal veroordelen tot betaling van:
a. een bedrag van € 245.180,00 aan achterstallige huur tot en met november 2011;
b. de huurtermijnen ad € 9.520,00 per maand vanaf december 2011 tot en met de dag van het wijzen van het vonnis;
c. een bedrag van € 3.500,00 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
d. de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW dan wel de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de sinds 1 oktober 2009 vervallen huurtermijnen vanaf 30 dagen nadien, een en ander onder toepassing van de regel van artikel 6:119 lid 2 BW;
onder veroordeling van [GEDAAGDE PARTIJ] in de kosten van de procedure.
[GEDAAGDE PARTIJ] heeft de vordering bestreden en de afwijzing daarvan bepleit, onder veroordeling van [EISENDE PARTIJ] in de proceskosten, een vergoeding voor nakosten daaronder begrepen.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond
van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. [EISENDE PARTIJ] verhuurt aan [GEDAAGDE PARTIJ] de bedrijfsruimte te [gemeente] aan [adres]. [GEDAAGDE PARTIJ] exploiteert in die ruimte een chinees restaurant. De huurovereenkomst tussen partijen is niet schriftelijk vastgelegd. De maandelijkse huur bedraagt - naar de stand van november 2011 - in ieder geval € 7.500,00 exclusief BTW.
b. [GEDAAGDE PARTIJ] is een volledige dochtervennootschap van [X] Holding B.V., waarvan bestuurder tevens enig aandeelhouder is de heer [X] (hierna: ‘[X]’).
[X] Holding B.V. en [Y] Holding B.V. houden ieder 50% van de aandelen in [EISENDE PARTIJ]. Deze holdingvennootschappen zijn beide bestuurder van [EISENDE PARTIJ].
De heer [Y] (hierna: ‘[Y]’) is bestuurder van en enig aandeelhouder in [Y] Holding B.V.
c. In artikel 17 van de statuten van [EISENDE PARTIJ] is omtrent ‘vertegenwoordiging’ bepaald:
1. De directie vertegenwoordigt de vennootschap. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede toe aan iedere gevolmachtigde directeur.
2. In alle gevallen waarin de vennootschap een tegenstrijdig belang heeft met één of meer directeuren wordt de vennootschap niettemin op de hiervoor gemelde wijze vertegenwoordigd.
d. Tussen [X] en [Y] is een conflict ontstaan over het al dan niet ‘om niet’ leveren van de aandelen in [EISENDE PARTIJ] door [Y] Holding B.V. aan [X] Holding B.V. Verdere geschillen zijn ontstaan over het al dan niet feitelijk uitsluiten van [Y] als middellijk bestuurder van [EISENDE PARTIJ], onder meer betreffende het hem ontzeggen van toegang tot de administratie van [EISENDE PARTIJ] en het opstellen van de jaarstukken van [EISENDE PARTIJ].
e. [EISENDE PARTIJ], vertegenwoordigt door [X], heeft door het administratiekantoor [administratiekantoor] te [gemeente] de jaarstukken laten samenstellen over 2010 en 2011. In de jaarrekening over 2010 is een post debiteuren vermeld ter grootte van € 140.460,00. [EISENDE PARTIJ] heeft één debiteur, te weten [GEDAAGDE PARTIJ].
f. Per brief van 9 juni 2011 heeft de door [Y] toen ingeschakelde gemachtigde mr. P.F.Y. Yuen [GEDAAGDE PARTIJ] namens [EISENDE PARTIJ] gesommeerd en in gebreke gesteld voor een huurachterstand tot en met 9 juni 2011 ad € 112.880,00, te vermeerderen met rente en kosten.
g. In oktober 2011 is [GEDAAGDE PARTIJ] opnieuw gesommeerd. In reactie daarop heeft de door [X] toen ingeschakelde gemachtigde mr. W.J. Lenstra per brief van 11 oktober 2011 geantwoord dat [GEDAAGDE PARTIJ] per 30 juni 2011 een bedrag van € 152.580,34 aan huur aan [EISENDE PARTIJ] is verschuldigd doch dat die vordering tot een beloop van € 21.991,82 teniet is gegaan door verrekening van vorderingen, al dan niet overgenomen, op [EISENDE PARTIJ].
h. [EISENDE PARTIJ], vertegenwoordigd door [Y], heeft vanwege een tot en met oktober 2011 berekende huurachterstand ad € 152.580,34 het faillissement aangevraagd van [GEDAAGDE PARTIJ]. Bij vonnis van deze rechtbank van 15 november 2011 is voormeld verzoek afgewezen. Daartoe is onder meer overwogen dat onvoldoende is gebleken dat een huurvordering bestaat, gelet op de stelling van [GEDAAGDE PARTIJ] dat die huurvordering is verrekend met vorderingen van [GEDAAGDE PARTIJ] op [EISENDE PARTIJ].
i. [EISENDE PARTIJ], vertegenwoordigd door [X], heeft per brief van 1 februari 2012 aan [GEDAAGDE PARTIJ] medegedeeld dat de dagvaarding van 24 november 2011 onterecht is uitgebracht, dat [GEDAAGDE PARTIJ] geen huurachterstand heeft, dat [EISENDE PARTIJ] in dat verband alle advocaatkosten aan [GEDAAGDE PARTIJ] zal vergoeden en dat [EISENDE PARTIJ] haar advocaat zal instrueren om de zaak tegen [GEDAAGDE PARTIJ] in te trekken.
j. Op initiatief van [X] heeft op 22 mei 2012 een algemene vergadering van aandeelhouders van [EISENDE PARTIJ] plaatsgevonden, waarbij [X] als voorzitter en de door [GEDAAGDE PARTIJ] ingeschakelde gemachtigde als notulist is opgetreden. In de daarvan opgemaakte notulen is onder meer vermeld dat de jaarrekening en het jaarverslag over het jaar 2011 in orde zijn bevonden en zijn goedgekeurd, onder opmerking dat [EISENDE PARTIJ] nog € 4.000,00 aan [GEDAAGDE PARTIJ] dient te betalen.
De standpunten van partijen
Op wat [EISENDE PARTIJ] aan haar vordering dan wel [GEDAAGDE PARTIJ] aan haar verweer tegen de vordering ten grondslag heeft gelegd, zal, voor zover relevant, in het navolgende worden ingegaan.
1.
Tussen partijen is in geschil of [GEDAAGDE PARTIJ] nog enig bedrag aan huur aan [EISENDE PARTIJ] dient te betalen, zoals [EISENDE PARTIJ] stelt en [GEDAAGDE PARTIJ] bestrijdt.
2.
[GEDAAGDE PARTIJ] heeft op meerdere gronden betoogd dat [EISENDE PARTIJ] niet in haar vordering kan worden ontvangen, zoals a) dat de algemene vergadering van aandeelhouders van [EISENDE PARTIJ] de jaarrekening over 2011 heeft vastgesteld en goedgekeurd en dat uit dat verslag blijkt dat [EISENDE PARTIJ] geen vordering op [GEDAAGDE PARTIJ] heeft en voorts b) dat [EISENDE PARTIJ] bij monde van haar middellijk bestuurder [X] heeft erkend dat [GEDAAGDE PARTIJ] niets aan [EISENDE PARTIJ] is verschuldigd. Wat daar verder ook van zij, honorering van dat standpunt leidt tot afwijzing van de vordering, niet tot niet-ontvankelijkverklaring van [EISENDE PARTIJ]. Aan het beroep op niet-ontvankelijkheid van [EISENDE PARTIJ] wordt dan ook voorbij gegaan.
3.
Het verweer van [GEDAAGDE PARTIJ] steunt in feite op het geschil tussen de aandeelhouders en bestuurders van [EISENDE PARTIJ], dat zijn de heren [Y] en [X], via hun holdingvennootschappen.
3.1
Dienaangaande stelt de kantonrechter voorop dat artikel 2:240 BW bepaalt dat het bestuur van de vennootschap die vennootschap vertegenwoordigt, welke bevoegdheid aan iedere afzonderlijke bestuurder toekomt, behoudens andersluidende statutaire bepaling. In de sub c. van de vaststaande feiten weergegeven statutaire bepaling omtrent vertegenwoordiging ligt geen reden om aan te nemen dat [EISENDE PARTIJ] thans in rechte optreedt zonder daartoe bevoegd gegeven opdracht door haar bestuurder [Y].
3.2
Daarnaast moet het volgende voorop worden gesteld. In artikel 17 lid 2 van de statuten van [EISENDE PARTIJ] is bepaald dat de bestuurder die een tegenstrijdig belang heeft met de vennootschap ‘niettemin’ bevoegd is de vennootschap te vertegenwoordigen, doch dat laat onverlet dat in dit geval sprake is van een tegenstrijdig belang tussen [EISENDE PARTIJ] en haar middellijk bestuurder [X]. Hij is immers - wederom via [X] Holding B.V. - ook de bestuurder tevens enig aandeelhouder van [GEDAAGDE PARTIJ], zodat hij een belang heeft bij een vaststelling dat [GEDAAGDE PARTIJ] niet (meer) aan [EISENDE PARTIJ] is verschuldigd.
4.1.1
Nog daargelaten de vraag of [GEDAAGDE PARTIJ] als derde een beroep kan doen op een besluit van een vergadering van aandeelhouders van een andere vennootschap, te weten [EISENDE PARTIJ], geldt dat [EISENDE PARTIJ], vertegenwoordigd door [Y], een ander standpunt inneemt dan in de door [GEDAAGDE PARTIJ] overgelegde notulen van de vergadering van aandeelhouders van [EISENDE PARTIJ] is weergegeven. Uit die notulen blijkt dat [Y] niet bij die vergadering aanwezig is geweest. Uit die notulen blijkt evenmin dat ter vergadering is vastgesteld dat [Y] deugdelijk en tijdig is opgeroepen. [EISENDE PARTIJ] heeft bij haar akte uitlating ook gemotiveerd aangevoerd dat vanwege het ontbreken van een deugdelijke oproeping aan de besluitvorming in die vergadering onoverkomelijke gebreken kleven in de zin van artikel 2:225 BW.
4.1.2
Gelet daarop en gelet op de vermenging van posities en belangen bij [X] als aandeelhouder en bestuurder van zowel [GEDAAGDE PARTIJ] als [EISENDE PARTIJ] en de te maken vereenzelviging, valt daardoor zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet in te zien dat [GEDAAGDE PARTIJ] gerechtvaardigd mag vertrouwen als bedoeld in de artikelen 3:35 jo 36 BW op een enkele op [X] terug te voeren conclusie ter vergadering dat [GEDAAGDE PARTIJ] niets aan [EISENDE PARTIJ] is verschuldigd. Aan die stelling dient (ten minste) een deugdelijke onderbouwing ten grondslag te liggen, wil [GEDAAGDE PARTIJ] zich met vrucht op een gerechtvaardigd vertrouwen ter zake kunnen beroepen. Of daarvoor zo’n onderbouwing kan worden aangenomen, zal hierna aan de orde komen.
4.2
Het voorgaande heeft eveneens te gelden voor de stelling van [GEDAAGDE PARTIJ] dat [EISENDE PARTIJ] bij monde van haar bestuurder [X] op de in de sub i. van de vaststaande feiten weergegeven wijze heeft erkend dat [GEDAAGDE PARTIJ] niets aan [EISENDE PARTIJ] is verschuldigd en dat [GEDAAGDE PARTIJ] op die erkenning mag afgaan. Ook voor zo’n erkenning en een daarop te baseren gerechtvaardigd vertrouwen dient - zeker in de gegeven omstandigheden - een deugdelijke grond te bestaan.
5.
Wat betreft de vraag of een deugdelijke onderbouwing in voormelde zin kan worden aangenomen, geldt het volgende.
5.1
Naar het oordeel van de kantonrechter kan een deugdelijke onderbouwing in voormelde zin niet (al) worden gevonden in de jaarstukken van [EISENDE PARTIJ] over 2010 en 2011. Uit deze jaarstukken kan weliswaar worden afgeleid dat [EISENDE PARTIJ] niets (meer) van [GEDAAGDE PARTIJ] te vorderen heeft doch deze jaarstukken zijn gemaakt in opdracht van [X] en gebaseerd op door hem aangeleverde gegevens. In de bij de jaarstukken gevoegde samenstellingsverklaring is ook uitdrukkelijk vermeld dat het administratiekantoor zich (alleen) heeft gebaseerd op de aangeleverde gegevens en dat de verantwoordelijkheid voor de juistheid en de volledigheid van die gegevens en de daarop gebaseerde jaarrekening bij het bestuur van de vennootschap berust. Uit die jaarstukken blijkt dus niet dat zij een getrouw en juist beeld van de financiële toestand van [EISENDE PARTIJ] geven en dat het administratiekantoor zulks uit eigen onderzoek kan bevestigen.
Voorts is niet weersproken dat [Y] met de vervaardiging van die jaarstukken geen bemoeienis heeft gehad, terwijl vaststaat dat, naar [X] zelf stelt, de verhouding tussen [X] en [Y] onwerkbaar is vanwege hun geschil over de overdracht van de aandelen in [EISENDE PARTIJ].
Bij die jaarstukken past ook de inhoudelijke kanttekening dat [GEDAAGDE PARTIJ] stelt dat zij per maand € 7.500,00 aan huur aan [EISENDE PARTIJ] is verschuldigd ofwel € 90.000,00 per jaar, terwijl in de jaarstukken
een huuropbrengst € 96.000,00 voorkomt en vaststaat dat [EISENDE PARTIJ] slechts één huurder heeft.
5.2
In reactie op de stelling van [EISENDE PARTIJ] dat in 2009 de huurbetalingen zijn gestaakt, zodanig dat per november 2011 een achterstand is ontstaan ter grootte van € 245.180,00 heeft [GEDAAGDE PARTIJ] zich beperkt tot de volgende verweren:
a. in 2011 heeft [GEDAAGDE PARTIJ] elfmaal € 7.500,00 (ex BTW) ofwel € 82.500,00 betaald via een automatische incasso door de Deutsche Bank, ter onderbouwing waarvan [GEDAAGDE PARTIJ] verwijst naar een grootboekkaart aangaande bankmutaties 2011 en een debiteurenkaart die volgens haar uit de administratie van [EISENDE PARTIJ] afkomstig zijn;
b. in 2011 is door [GEDAAGDE PARTIJ] € 20.440,00 voor [EISENDE PARTIJ] betaald aan de Belastingdienst wegens een dwangbevel naheffingsaanslag BTW 2009, ter onderbouwing waarvan [GEDAAGDE PARTIJ] verwijst naar een bankafschrift d.d. 24 januari 2012;
c. voor het overige is per 1 december 2010 bestaande huurachterstand ad € 140.460,00 teniet gegaan door boeking van alle onderlinge vorderingen in rekening-courant of door verrekening.
5.2.1
[EISENDE PARTIJ] heeft vervolgens voormelde verweren gemotiveerd bestreden, onder meer stellend dat de stukken waarop [GEDAAGDE PARTIJ] zich baseert, te weten de jaarrekening, de grootboekkaart en de debiteurenkaart uit de administratie van [EISENDE PARTIJ], zonder uitzondering door of namens [X] zijn opgesteld en dat objectief bewijs in de vorm van bankafschriften ontbreekt. [EISENDE PARTIJ] heeft verder aangevoerd dat er geen rekening-courantverhouding bestaat, dat uit niets blijkt dat [GEDAAGDE PARTIJ] daadwerkelijk een naheffingsaanslag heeft voldaan en of die aanslag daadwerkelijk ten laste van [EISENDE PARTIJ] diende te komen. Tot slot heeft [EISENDE PARTIJ] aangevoerd dat [GEDAAGDE PARTIJ] huur inclusief BTW is verschuldigd en dat de omvang daarvan € 9.520,00 inclusief BTW bedraagt en niet € 7.500,00 (exclusief BTW), zoals [GEDAAGDE PARTIJ] stelt.
5.2.2
Bij haar conclusie van dupliek heeft [GEDAAGDE PARTIJ] in essentie volstaan met een herhaling van haar al bij conclusie van antwoord opgeworpen verweren, zonder deze verweren nader te concretiseren of van nadere onderbouwende stukken te voorzien.
ad a.
Omtrent de door [GEDAAGDE PARTIJ] overgelegde grootboek- en debiteurenkaarten valt op geen enkele wijze vast te stellen dat die zien op (de administratie van) [EISENDE PARTIJ], terwijl de objectiviteit van die stukken valt vast te stellen. Dat de overgelegde kaarten ziet op [EISENDE PARTIJ] moet te meer worden betwijfeld nu tussen die stukken zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen aansluiting valt te maken nu bedragen en data niet overeenstemmen. Verdere twijfel ligt in de omstandigheid dat in de grootboekkaart kosten worden afgeboekt aan ‘Abn amro maandbijdrage’, terwijl [GEDAAGDE PARTIJ] omstandig heeft betoogd dat [EISENDE PARTIJ] bankiert bij de ‘Deutsche Bank’. Onder aan deze kaart is voorts - kennelijk handmatig - vermeld: ‘Bewust wordt de BTW niet overgemaakt deze moet door Mr Wok Hardenberg worden betaald.’ Er moet dan ook veeleer worden aangenomen dat de overgelegde kaarten afkomstig zijn uit de administratie van [GEDAAGDE PARTIJ] zelf, zodat daaraan geen betekenis kan worden gehecht. Met [EISENDE PARTIJ] stelt de kantonrechter voorts vast dat [GEDAAGDE PARTIJ] - anders dan bij het door haar aangehaalde dwangbevel - geen bankafschriften heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij de gestelde bedragen heeft betaald, op een door [EISENDE PARTIJ] bij de Deutsche Bank aangehouden bankrekening of anderszins.
ad b.
[GEDAAGDE PARTIJ] heeft dienaangaande aangevoerd dat zij steeds de over de huur verschuldigde BTW rechtstreeks aan de Belastingdienst heeft betaald, in plaats van aan [EISENDE PARTIJ]. Op grond waarvan zij daartoe kon en mocht overgaan, heeft zij echter niet duidelijk gemaakt. Zij heeft evenmin inzicht gegeven in de grondslag van de nu door haar ingeroepen betaling van € 20.440,00. Bij de bij de overboeking meegegeven omschrijving komt ‘[EISENDE PARTIJ] Vastgoed B.V.’ voor doch die omschrijving is - terwijl deze procedure al liep - zelf door [GEDAAGDE PARTIJ] meegegeven. Dat de aanslag met nummer 0815290175901501 ook op een betalingsverplichting van [EISENDE PARTIJ] ziet, heeft [GEDAAGDE PARTIJ], ondanks daartoe specifiek gevoerd verweer, niet nader onderbouwd of met stukken gestaafd. Het betoog op dit onderdeel is ook innerlijk tegenstrijdig. [GEDAAGDE PARTIJ] stelt immers dat zij de door haar aan [EISENDE PARTIJ] verschuldigde BTW rechtstreeks aan de Belastingdienst betaalt en niet aan [EISENDE PARTIJ]. Het is dan onjuist om eventuele dergelijke betaalde BTW in mindering te brengen op hetgeen [GEDAAGDE PARTIJ] netto aan huur aan [EISENDE PARTIJ] heeft te betalen. Die BTW is immers (ook) door [GEDAAGDE PARTIJ] verschuldigd aan [EISENDE PARTIJ]. Ook om die reden dient aan dit verweer voorbij te worden gegaan.
ad c.
In de jaarstukken van [EISENDE PARTIJ] over 2010 en 2011 is onder de balanspost ‘Overige schulden en overlopende passiva’ wel vermeld het bestaan en de omvang van de rekening-courant verhouding met [GEDAAGDE PARTIJ] vermeld (2010: € 59.066 en 2011: nihil) doch die stukken zijn opgesteld in opdracht van [X] en alleen op basis van door hem aangeleverde stukken. [GEDAAGDE PARTIJ] heeft geen andere stukken overgelegd waaruit het bestaan van een rekening-courant verhouding tussen [EISENDE PARTIJ] en [GEDAAGDE PARTIJ] kan volgen, laat staan dat niet is verduidelijkt dat die rekening-courant is belast met welke bedragen en wat daarvoor dan de grond is geweest.
5.3
Naast het voorgaande valt nog de volgende kanttekening bij het betoog van [GEDAAGDE PARTIJ] te maken. Uitgaande van een per 1 december 2010 / 1 januari 2011 erkende schuld van [GEDAAGDE PARTIJ] aan [EISENDE PARTIJ] ter grootte van € 140.460,00 dan wel van een per 30 juni 2011 erkende schuld ter grootte van € 152.580,34, als vermeld in de sub g. van de vaststaande feiten weergegeven brief d.d. 11 oktober 2011, valt rekenkundig geen aansluiting te maken tot een verrekend bedrag van € 21.991,82, als gesteld in de laatstbedoelde brief, dan wel tot het bedrag beloop van € 16.349,13 per ultimo december 2011, als gesteld bij conclusie van antwoord. Bovendien blijkt uit niets dat [GEDAAGDE PARTIJ] bij haar stellingname rekening heeft gehouden met de huur die zij gedurende 2011 en daarna aan [EISENDE PARTIJ] is verschuldigd.
5.4
De slotsom uit het voorgaande is dat voor het betoog van [GEDAAGDE PARTIJ] dat de huurvordering van [EISENDE PARTIJ] teniet is gegaan door betaling dan wel verrekening geenszins een deugdelijke grond is komen vast te staan. Er is daardoor evenmin niet in te zien dat [GEDAAGDE PARTIJ] in de persoon van haar middellijk bestuurder [X], gelet op wat hiervoor in rechtsoverweging 3.2 is overwogen, een gerechtvaardigd vertrouwen mocht koesteren dat de erkenning van [EISENDE PARTIJ], evenzeer in de persoon van één van haar middellijk bestuurders [X], dat [GEDAAGDE PARTIJ] niets meer aan [EISENDE PARTIJ] verschuldigd was juist en volledig was. Die erkenning noch hetgeen ter vergadering van aandeelhouders van [EISENDE PARTIJ] d.d. 22 mei 2012 zou zijn besloten, kan [GEDAAGDE PARTIJ] dan ook aan [EISENDE PARTIJ] tegenwerpen.
6.
Als vaststaand heeft dan ook te gelden dat de huurachterstand van [GEDAAGDE PARTIJ] niet door betaling of verrekening teniet is gegaan.
7.
Wat betreft de omvang van de huurachterstand, door [EISENDE PARTIJ] gesteld op een bedrag van € 245.180,00, geldt het volgende.
7.1
[EISENDE PARTIJ] heeft dienaangaande gesteld dan dat [GEDAAGDE PARTIJ] per maand een bedrag van € 9.520,00 inclusief BTW is verschuldigd. [GEDAAGDE PARTIJ] stelt dit maandbedrag op € 7.500,00 exclusief BTW doch nu [GEDAAGDE PARTIJ] zelf stelt dat [EISENDE PARTIJ] in verband met de huur BTW dient af te dragen, dient dat laatste bedrag nu [GEDAAGDE PARTIJ] kennelijk met BTW belaste huur is verschuldigd aan [EISENDE PARTIJ], in ieder geval vermeerderd te worden met de BTW tot een bedrag van € 8.925,00 inclusief BTW. Er dient echter van het door [EISENDE PARTIJ] gestelde bedrag uit te worden gegaan nu uit de door [GEDAAGDE PARTIJ] bij conclusie van antwoord als productie 8 overgelegde debiteurenkaart blijkt dat telkens een bedrag van € 9.520,00 (inclusief BTW) aan huur wordt opgeboekt en [GEDAAGDE PARTIJ] zich uitdrukkelijk op de juistheid van die kaart heeft beroepen. Dat er bij die kaart de nodige kanttekeningen zijn te plaatsen als hiervoor in rechtsoverweging 5.2.2. ad a. is overwogen, doet daar niets aan af.
7.2
Uitgaande van een huurachterstand per ultimo 2010 ter grootte van € 140.460,00 en een maandhuur van € 9.520,00 bedraagt volgens [EISENDE PARTIJ] de huurachterstand per ultimo november 2011 € 245.180,00 (€ 140.460,00 plus 11 x € 9.520,00). Nu [GEDAAGDE PARTIJ] daartegen geen andere weren heeft opgeworpen dan die die hierboven al gewogen en te licht zijn bevonden, is dit bedrag voor toewijzing vatbaar.
8.
Als niet afzonderlijk weersproken is eveneens toewijsbaar de door [EISENDE PARTIJ] vanaf 1 december 2011 gevorderde huur ad € 9.520,00 tot en met heden.
9.
Wat betreft de gevorderde wettelijke handelsrente geldt dat [EISENDE PARTIJ] die rente vordert vanaf 1 oktober 2009. [EISENDE PARTIJ] heeft echter geen inzicht gegeven in de opbouw van de vordering als hiervoor in rechtsoverweging 7.2 is weergegeven. De wettelijke handelsrente zal dan ook worden toegewezen over € 140.460,00 vanaf 1 januari 2011 en over de nadien verschenen huurtermijnen vanaf 30 dagen na de maand waarop de huurtermijn betrekking heeft.
Aan de gevorderde toepassing van lid 2 van artikel 6:119 BW wordt niet toegekomen nu de toegewezen rente is gebaseerd op artikel 6:119a BW en niet op artikel 6:119 BW. Voor een goed begrip van partijen wordt overigens nog vermeld dat in lid 3 van artikel 6:119a BW een woordelijk gelijke bepaling als in lid 2 van artikel 6:119 BW is neergelegd, inhoudende dat van rechtswege rente is verschuldigd over achterstallige rente die een vol jaar is verschuldigd, zodat [GEDAAGDE PARTIJ] handelsrente over handelsrente is verschuldigd, voor zover een vol jaar achterstallig.
10.
[EISENDE PARTIJ] heeft voorts de vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten, door haar gesteld op een bedrag van € 3.500,00. Anders dan [GEDAAGDE PARTIJ] betoogt, is, gelet op de overgelegde stukken, in voldoende mate aannemelijk geworden dat [EISENDE PARTIJ] kosten heeft moeten maken ter zake van verrichtingen die meer hebben omvat dan een enkel (eventuele herhaalde) aanmaning, het doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier, zulks te voorbereiding van een procedure. Gelet daarop, op de ter incasso uit handen gegeven hoofdsom met de daarover schenen rente en op de door de kantonrechters gebruikte staffel behorend bij rapport Voorwerk II is dit deel van de vordering eveneens toewijsbaar.
11.
[GEDAAGDE PARTIJ] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen als nader te melden.
I. veroordeelt de besloten vennootschap [GEDAAGDE PARTIJ] tegen bewijs van kwijting aan de besloten vennootschap [EISENDE PARTIJ] Vastgoed B.V. te betalen:
a. een bedrag van € 245.180,00 aan huurachterstand tot en met november 2011,
b. een bedrag van € 9.520,00 inclusief BTW per maand aan huur over de maanden december 2011 tot en met oktober 2012,
c. een bedrag van € 3.500,00 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten,
d. de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 140.460,00 vanaf 1 januari 2011 en over de vanaf 1 januari 2011 achterstallige huurtermijnen vanaf 30 dagen na afloop van de maand waarop de betreffende achterstallige huurtermijn betrekking heeft, alles tot de dag van algehele voldoening;
II. veroordeelt de besloten vennootschap [GEDAAGDE PARTIJ] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de besloten vennootschap [EISENDE PARTIJ] begroot op:
• € 1.600,00 voor salaris gemachtigde (2,0 punten × tarief € 800,00)
• € 76,31 voor explootkosten
• € 851,00 voor griffierecht;
III. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 23 oktober 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.